ECLI:NL:GHDHA:2020:550

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
2200401219
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en diefstal met geweld, met bijzondere voorwaarden voor schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een schadevergoeding van € 5.000,- aan de benadeelde partij. De zaak betreft een poging tot doodslag op 31 januari 2019 in Hillegom, waarbij de verdachte de intentie had om het slachtoffer van het leven te beroven en tegelijkertijd een diefstal met geweld pleegde. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te bevestigen, met uitzondering van de vervangende hechtenis voor de schadevergoedingsmaatregel, overgenomen. De wetgeving is gewijzigd, waardoor de rechter nu de duur van gijzeling kan bepalen in plaats van vervangende hechtenis. Het hof heeft besloten dat de gijzeling kan worden toegepast voor een periode van zestig dagen indien de veroordeelde in gebreke blijft met de betaling van de schadevergoeding. Het hof bevestigt het vonnis voor het overige, waarbij de eerdere beslissing van de rechtbank wordt gehandhaafd, met uitzondering van de vervangende hechtenis.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004012-19
Parketnummer: 09-027301-19
Datum uitspraak: 25 maart 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 12 augustus 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1955,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Midden Holland, Gevangenis De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
11 maart 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals in het vonnis waarvan beroep omschreven. Voorts is ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij beslist zoals nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 januari 2019 te Hillegom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- zijn arm (met kracht) om de nek van die [slachtoffer] heeft geklemd en/of
- die [slachtoffer] in een wurggreep vast heeft gepakt en/of vast heeft gehouden en/of
- de keel van die [slachtoffer] (met kracht) dicht heeft gedrukt met zijn vuist(en) en/of hand(en) en/of
- de keel van die [slachtoffer] dicht gedrukt heeft gehouden, welke poging doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal, en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren, terwijl de uitvoering van die doodslag niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 januari 2019 te Hillegom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- zijn arm (met kracht) om de nek van die [slachtoffer] heeft geklemd en/of
- die [slachtoffer]in een wurggreep vast heeft gepakt en/of vast heeft gehouden en/of
- de keel van die [slachtoffer] (met kracht) dicht heeft gedrukt met zijn vuist(en) en/of hand(en) en/of
- de keel van die [slachtoffer] dicht gedrukt heeft gehouden, terwijl de uitvoering van die doodslag niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 31 januari 2019 te Hillegom een kassalade met inhoud (een geldbedrag), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam café], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- zijn arm (met kracht) om de nek van die [slachtoffer] te klemmen en/of
- die [slachtoffer] in een wurggreep vast te pakken en/of vast te houden en/of
- die [slachtoffer] naar de grond te werken en/of (vervolgens) op die [slachtoffer] te gaan zitten en/of
- de keel van die [slachtoffer] (met kracht) dicht te drukken met zijn vuist(en) en/of hand(en) en/of
- de keel van die [slachtoffer] dicht gedrukt te gehouden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met dien verstande dat - in plaats van de ter zake van de schadevergoedingsmaatregel opgelegde vervangende hechtenis - de duur dat gijzeling jegens de veroordeelde kan worden toegepast zal worden bepaald op zestig dagen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis waarvan beroep met overneming van gronden behoort te worden bevestigd, behalve voor wat betreft de door de rechtbank bepaalde vervangende hechtenis ter zake van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Met de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen per 1 januari 2020 bepaalt de rechter niet langer dat vervangende hechtenis kan worden toegepast bij gebreke van (volledige) betaling van de schadevergoedingsmaatregel, maar bepaalt hij de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6.4.20 Sv kan worden toegepast. Daar waar in het vonnis is bepaald dat in het kader van de schadevergoedingsmaatregel ten bedrage van 5.000,- euro vervangende hechtenis wordt opgelegd, zal het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de opgelegde vervangende hechtenis worden vernietigd. Het hof beveelt dat in plaats daarvan gijzeling jegens de veroordeelde kan worden toegepast voor na te melden duur, als de veroordeelde in gebreke blijft met betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Het hof bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de ter zake van de schadevergoedingsmaatregel opgelegde vervangende hechtenis en doet in zoverre opnieuw recht.
Bepaalt ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel de duur van de gijzeling die jegens de veroordeelde kan worden toegepast op
60 (zestig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,
mr. M.A.J. van de Kar en mr. J. Candido,
in bijzijn van de griffier mr. A.F. Verbunt.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 maart 2020.
Mr. M.A.J. van de Kar en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.