In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1997 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, in verband met de handel in cocaïne. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, specifiek met betrekking tot de opgelegde straf en de motivering daarvan, maar heeft het vonnis voor het overige bevestigd.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim een jaar schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne, wat heeft bijgedragen aan de instandhouding van het drugscircuit in Nederland. Het hof heeft vastgesteld dat drugscriminaliteit leidt tot ernstige vormen van criminaliteit en maatschappelijke onrust. Gezien de ernst van het feit heeft het hof geoordeeld dat alleen een gevangenisstraf van twaalf maanden een passende reactie is. Van deze straf is twee maanden voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van twee jaren.
Bij de strafmotivering heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een uittreksel Justitiële Documentatie en eerdere reclasseringsadviezen. Het hof heeft besloten geen bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf te verbinden, gezien het gebrek aan informatie over de huidige omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.