ECLI:NL:GHDHA:2020:549

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
2200224819
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en bevestiging van vonnis in drugshandelzaak met gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1997 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, in verband met de handel in cocaïne. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, specifiek met betrekking tot de opgelegde straf en de motivering daarvan, maar heeft het vonnis voor het overige bevestigd.

De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim een jaar schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne, wat heeft bijgedragen aan de instandhouding van het drugscircuit in Nederland. Het hof heeft vastgesteld dat drugscriminaliteit leidt tot ernstige vormen van criminaliteit en maatschappelijke onrust. Gezien de ernst van het feit heeft het hof geoordeeld dat alleen een gevangenisstraf van twaalf maanden een passende reactie is. Van deze straf is twee maanden voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van twee jaren.

Bij de strafmotivering heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een uittreksel Justitiële Documentatie en eerdere reclasseringsadviezen. Het hof heeft besloten geen bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf te verbinden, gezien het gebrek aan informatie over de huidige omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002248-19
Parketnummer: 09-808558-18
Datum uitspraak: 25 maart 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 mei 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
11 maart 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode 1 november 2017 tot en met 11 november 2018 te Gouda, althans Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis waarvan beroep met overneming van gronden behoort te worden bevestigd, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de motivering daarvan, in het bijzonder ten aanzien van de aan het voorwaardelijk op te leggen strafdeel te stellen voorwaarden.
Het vonnis moet op die onderdelen worden vernietigd en in zoverre moet opnieuw worden rechtgedaan.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim een jaar samen met een ander schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. Hij heeft daarmee een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het drugscircuit in het land. Daarbij komt dat drugs veelal, direct en indirect, leiden tot verschillende vormen van ook ernstige criminaliteit. Een feit als dit brengt bovendien onrust voor de samenleving met zich en is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen enkel oog gehad.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van enig strafbaar feit, behalve eenmaal onherroepelijk, langer geleden, in 2014, voor de Leerplichtwet.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een Integraal Eind Evaluatieverslag van Reclassering Nederland van 3 september 2018 in een andere zaak, betreffende een andersoortig strafbaar feit waarop een voorwaardelijk sepot is gevolgd. Hierin wordt vermeld dat het toezicht weinig meerwaarde lijkt te hebben gehad. De verdachte gaf weinig informatie en stond niet open voor hulp. Geadviseerd wordt bij een volgende veroordeling geen toezicht op te leggen, aangezien dat (op dit moment) geen enkele meerwaarde heeft.
Tevens heeft het hof acht geslagen op een in aanvulling hierop opgemaakt reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 6 december 2018 in deze zaak. Hierin wordt geconcludeerd dat de reclassering geen mogelijkheid ziet om met reclasseringstoezicht het gedrag van de verdachte te beïnvloeden. Derhalve wordt geadviseerd geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat gelet op de ernst van het feit alleen een gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof zal echter een gedeelte van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Gelet op voornoemde rapporten en het gebrek aan informatie omtrent de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zal het hof, anders dan gevorderd door de advocaat-generaal, hieraan geen bijzondere voorwaarden verbinden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de motivering daarvan en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,
mr. M.A.J. van de Kar en mr. J. Candido,
in bijzijn van de griffier mr. A.F. Verbunt.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 maart 2020.
Mr. M.A.J. van de Kar en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.