Bij tussenarrest van 1 oktober 2019, in samenhang met het daaraan voorafgaande tussenarrest van 14 mei 2019, heeft het hof geoordeeld dat Trivire op basis van haar stellingen, producties, schriftelijke verklaringen van omwonenden/politie en getuigenverklaringen voorshands het bewijs heeft geleverd dat [appellant] , die een maisonettewoning op de tweede en derde verdieping aan de [adres ] te [plaats] huurt, sinds juli 2013 met regelmaat (geluids)hinder heeft veroorzaakt, met name in de nachtelijke uren, en wel dusdanig dat omwonenden daar aanzienlijke last van ondervonden. [appellant] is vervolgens in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren tegen voormeld voorlopig oordeel. In het kader daarvan hebben genoemde getuigenverhoren plaatsgevonden en hebben de raadslieden namens partijen daarna geconcludeerd.
Beoordeling van het tegenbewijs waartoe [appellant] is toegelaten
Het hof komt tot het oordeel dat [appellant] niet in zijn tegenbewijs is geslaagd (voormeld voorlopig oordeel niet heeft ontzenuwd). Dit wordt als volgt toegelicht.
[appellant] heeft onder meer betoogd, dat het voorshandse oordeel van het hof niet in stand kan blijven, omdat er enorm veel twijfel is en de getuigenverklaringen (van omwonenden) afgelegd tegenover de kantonrechter en in hoger beroep onbetrouwbaar zijn. Daarin wordt immers melding gemaakt van geluidsoverlast door [appellant] op de avonden, zijnde momenten dat hij in de regel in Den Haag was (uitging in Den Haag). Hij kwam naar zijn zeggen steeds pas na middernacht thuis. [appellant] meent dat zijn betoog gesteund wordt door de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 6] en [getuige 7] plus parkeerbewijzen.
Dit betoog wordt verworpen.
Hooguit is op basis van deze laatste verklaringen aannemelijk geworden dat [appellant] aanvankelijk regelmatig tot laat in de avond/begin van de nacht in Den Haag uitging. Dat dit elke avond gebeurde, is daaruit niet af te leiden en het duurde bovendien maar tot in 2016 (toen [appellant] problemen met zijn gezichtsvermogen kreeg). Hier komt bij dat de betreffende getuigen-omwonenden veel klagen over geluidsoverlast na 24.00 uur en in de loop van de nacht. Dit is niet onverenigbaar met de verklaringen van voormelde getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 6] en [getuige 7] . In ieder geval is dit onvoldoende om de verklaringen van de in eerste aanleg gehoorde getuigen ( [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] ) geheel terzijde te laten. Voorts hebben de in hoger beroep gehoorde omwonenden/getuigen [tegengetuige 1] , [tegengetuige 2] en [tegengetuige 3] met name verklaard over de periode ná 2016 (toen [appellant] niet meer uitging in Den Haag). Overigens rechtvaardigt de omstandigheid dat de door de getuigen over en weer genoemde tijdstippen niet precies op elkaar aansluiten in dit geval niet de conclusie dat de verklaringen van de door Trivire voorgebrachte getuigen daarom volledig onbetrouwbaar zijn, zoals [appellant] stelt.
De omstandigheid dat de getuige [getuige 4] (van huisnummer [huisnummer 1] in de periode december 2014 tot 2 januari 2017) en de getuige [getuige 5] (van de benedenwoning op nummer [huisnummer 2] sinds juni 2015) naar hun zeggen geen overlast van [appellant] hebben gehad, sluit niet uit dat andere buren dat wél hadden, althans redelijkerwijs zo hebben kunnen ervaren. In dit verband wijst het hof er bovendien op dat [getuige 4] al geruime tijd niet meer woont op nummer [huisnummer 1] en naar zijn zeggen vaak weg was, terwijl getuige [getuige 5] zich naar eigen zeggen sowieso afzijdig houdt en niet let op geluiden van buren.
Al met al heeft [appellant] op basis van het voorgaande de voorshands bewezen overlast niet ontzenuwd. Voor zover [appellant] vraagtekens heeft gezet bij het verwijt dat hij de bron is van het lawaai, overweegt het hof nog het volgende. De getuigen [tegengetuige 1] en [tegengetuige 2] hebben beiden verklaard dat ze bonkgeluiden hoorden toen [tegengetuige 1] bij [tegengetuige 2] was (in de woning schuin beneden [appellant] ). Dit is een sterke aanwijzing dat de geluiden niet van [tegengetuige 1] afkomstig waren, zoals [tegengetuige 2] aanvankelijk dacht. Daarnaast heeft [tegengetuige 2] verklaard dat de geluiden meestal kwamen uit de richting van zijn slaapkamer, gelegen (onder)/aan de kant van de woning van [appellant] . Ook wijst het hof op de hierna beschreven verklaring van voormelde getuige [getuige 2] , inhoudende dat naaste buren van de geluidsbron daaruit voortkomende geluiden harder horen. Dit alles rechtvaardigt de conclusie dat de door [tegengetuige 2] beschreven geluiden van [appellant] kwamen. In ieder geval wordt hiermee geenszins twijfel gezaaid over de juistheid van het voorlopige oordeel van het hof. De getuige [tegengetuige 3] heeft bovendien gezegd dat zij alleen [appellant] als naaste buur heeft (zij woont op een hoek naar het hof uit de situatietekening afleidt), zodat ook op deze grond [appellant] als bron van het geluid voor de hand ligt.
[appellant] heeft verder betoogd dat het woonblok waarin zijn woning en die van de buren is gelegen erg gehorig is (contactgeluiden door zeventiger jaren gietbeton-constructies), terwijl ‘waterslag’ en loszittende tegels op de galerij tikkende geluiden kunnen veroorzaken. De getuige [getuige 2] (anders dan [appellant] stelt geen bouwfysicus maar docent natuurkunde) heeft verklaard dat contactgeluiden in beginsel door het hele woonblok worden gehoord, maar dat de directe buren van de bronlocatie het natuurlijk harder zullen horen. Ook heeft deze getuige verklaard dat de locatie van de bron moeilijk gedetecteerd kan worden. De getuige [getuige 3] (HTS civiele techniek) heeft dit bevestigd en verklaard dat bij betonskeletbouw, zoals het betreffende woonblok, de bron van het geluid lastig is te detecteren. Daarnaast heeft [getuige 3] uit privé-ervaring over het begrip ‘waterslag’ gesproken, met het daarbij horende tikkende geluid. Volgens hem heeft hij regelmatig tikkend geluid gehoord bij [appellant] wanneer hij daar op bezoek was. Deze getuige doelt daarbij naar het hof begrijpt op ‘waterslag’, te weten tikkend geluid in de leidingen, veroorzaakt door energie die vrijkomt bij de plotselinge afsluiting van de watertoevoer.
Het hof wil aannemen dat het woonblok tamelijk gehorig is en de geluidsbron niet steeds eenvoudig te detecteren is, maar hiermee is niet verklaard waarom de klachten zich met name tot [appellant] richten. Als de oorzaak van het lawaai (vooral) ’s avonds laat en ’s nachts te herleiden zou zijn tot de constructie van het gebouw c.q. de (water)leidingen en/of loszittende tegels, zou over veel meer buren geklaagd moeten zijn bij Trivire. Daar is echter geen aanwijzing voor. Weliswaar zijn er klachten geweest over de voormalige buren [de buren] , maar deze gingen veelal over hun hond. [tegengetuige 1] wordt, naar het hof begrijpt, onder meer roken (al dan niet van joints) op het balkon verweten. Ook dit heeft geen betrekking op de constructie van het gebouw. Verder wijst het hof nogmaals op hetgeen in rov. 6 omtrent de geluidsbron is overwogen.
Voor zover [appellant] klaagt over andere buren wijst het hof erop dat eventuele klachten over andere buren, [appellant] niet ontslaat van zijn verplichting, kort gezegd, om zich als goed huurder te gedragen en rekening met elkaar te houden.
Hier komt nog het volgende bij. De in contra-enquête gehoorde getuigen [tegengetuige 1] (sinds 2017 naaste buurvrouw op [straatnaam] nummer [huisnummer 3] en opvolgster van mevrouw [naam 2] ), [tegengetuige 2] (sinds begin 2017 onderbuurman op huisnummer [huisnummer 1] en opvolgend huurder van getuige [getuige 4] ) en [tegengetuige 3] (sinds 2014 naaste buurvrouw op huisnummer [huisnummer 4] ) verklaren dat er nog steeds lawaai/overlast is van [appellant] , met name laat in de avond en in de nachtelijke uren. Dit versterkt de verwijten jegens [appellant] .
Nu [appellant] niet in zijn tegenbewijs is geslaagd en het hof er bovendien vanuit gaat dat de overlast nog steeds voortduurt, dient de conclusie te zijn dat [appellant] in ernstige mate tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. Dit betekent dat ontbinding van de huurovereenkomst in beginsel gerechtvaardigd is.
Belangen van [appellant]
heeft zich bij memorie van grieven van 1 augustus 2017 beroepen op zwaarwegende persoonlijke belangen, waartoe hij heeft verwezen naar nummers 35 tot en met 51 memorie van grieven. Hij heeft in dit verband, voor zover thans nog aan de orde, aangevoerd dat hij sinds 1983 in het gehuurde woont en dat er pas sinds 2006 klachten zijn van omwonenden. Zijn gezondheid is bovendien sinds het vonnis van 4 augustus 2016 erg achteruitgegaan. Hij heeft psychische klachten (OCS en PTSS) en lichamelijke klachten (hartritmestoornissen, slapeloosheid). Hij is hiervoor behandeld, maar het ongunstige vonnis en zijn plotse oogproblemen zijn voor hem desastreus geweest. Daarnaast heeft hij maar een klein pensioentje. Zijn belangen bij het behoud van zijn woning zijn enorm, terwijl het belang van Trivire bij ontbinding van de huurovereenkomst tamelijk gering is.
Bij de meervoudige comparitie van 16 september 2019 zijn deze aspecten ook aan de orde geweest. De medische behandeling is inmiddels geëindigd. Het best haalbare resultaat is bereikt, aldus [appellant] . Een terugval wordt naar zijn zeggen verwacht wanneer hij zijn woning toch moet ontruimen. Ook een eventuele verhuizing van [appellant] is toen aan de orde geweest. Er zijn inmiddels andere woningen aan [appellant] aangeboden, maar die waren volgens hem niet geschikt omdat hij een prikkelarme omgeving nodig heeft. [appellant] heeft op de comparitie verklaard dat verhuizen voor hem een probleem is omdat hij niet tegen verandering kan.
Trivire heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Mr. Kox heeft namens Trivire op de comparitie nog aangevoerd dat Trivire de zaak even heeft aangekeken na de berichten over de gezondheidstoestand van [appellant] , maar dat er toch weer overlastklachten binnenkwamen.
Het hof oordeelt als volgt. Getoetst moet worden of ondanks de tekortkomingen van [appellant] , deze tekortkomingen, gezien hun bijzondere aard of geringe betekenis, ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigen (de tenzij-regel van artikel 6:265 lid 1 BW).
Naar het oordeel van het hof gaat het om ernstige tekortkomingen van [appellant] waar de buren al vele jaren en nog steeds last van hebben. Trivire moet zich ook de belangen van de overige huurders aantrekken. Daar staat het woonbelang van [appellant] tegenover. Trivire heeft zich laatstgenoemd belang aangetrokken door [appellant] , tevergeefs, diverse woningen aan te bieden. Hoewel het hof aanneemt dat het voor [appellant] met zijn gestelde psychische omstandigheden niet makkelijk zal zijn om te verhuizen, vindt het hof hierin in dit geval geen grond om ontbinding van de huurovereenkomst achterwege te laten. Omtrent de financiële omstandigheden van [appellant] zijn geen concrete gegevens verstrekt, dit overigens los van het feit dat [appellant] degene is geweest die bewust de aangeboden andere (sociale) huurwoningen heeft geweigerd.
Slotsom
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. De grieven falen. Zij hoeven verder niet afzonderlijk te worden besproken.
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.