ECLI:NL:GHDHA:2020:43

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
200.249.235/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de gevolgen van echtscheiding binnen een vennootschap onder firma

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van een echtpaar dat in algehele gemeenschap van goederen is gehuwd. De man en vrouw hebben een vennootschap onder firma (vof) opgericht, die een afgescheiden vermogen heeft. De vrouw heeft een verzoek tot echtscheiding ingediend, voordat de vof is opgezegd. De rechtbank heeft in een eerdere beschikking de echtscheiding uitgesproken en de man het gebruik van de woning toegewezen tot zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De man is in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is gelast. De vrouw heeft incidenteel appel ingesteld.

Het hof heeft de zaak op 8 januari 2020 behandeld. De man verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de verdeling van de gemeenschap te gelasten, met specifieke verzoeken over de toedeling van de Suzuki Alto, de waarde van de woning, en de verdeling van de sieraden en de voorraad van de vof. De vrouw verzoekt het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep en heeft ook verzoeken ingediend in incidenteel hoger beroep.

Het hof oordeelt dat de handelsvoorraad van de vof niet kan worden verdeeld in het kader van de echtscheiding, omdat deze een afgescheiden vermogen heeft. Het hof vernietigt de bestreden beschikking op enkele punten en gelast de verdeling van de sieraden en de vordering op de stichting, waarbij de man de helft van de vordering aan de vrouw moet vergoeden. De overige verzoeken van de man worden afgewezen, en de beschikking van de rechtbank wordt voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 8 januari 2020
Zaaknummer : 200.249.235/01
Zaak- rekestnummer rechtbank : C/10/504754 FA RK 16-5374
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, tevens incidenteel verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.J.C. van Bemmel te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster, tevens incidenteel verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.K. Kemper te Amersfoort.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 8 november 2018 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 8 augustus 2018 van de rechtbank Rotterdam (hierna: de bestreden beschikking).
De vrouw heeft op 13 december 2018 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 25 januari 2019 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 21 december 2018 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 19 juni 2019 een brief van 18 juni 2019 met bijlagen;
- op 20 juni 2019 een brief van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van de vrouw:
- op 19 juni 2019 een brief van 18 juni 2019 met bijlage.
De zaak is op 13 september 2019 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de tussenbeschikkingen van 23 december 2016 en 17 april 2018.
Bij de tussenbeschikking van 23 december 2016 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de man het voortgezet gebruik heeft van de woning aan het adres [adres] , tot 6 maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers.
Op 17 april 2018 heeft de rechtbank een tweede tussenbeschikking gewezen. Uit deze tussenbeschikking volgt dat de verdeling van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap is aangehouden. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de wijze van verdeling gelast zoals weergegeven onder rechtsoverwegingen 2.2.3 tot en met 2.2.30 van de bestreden beschikking. Het meer of anders verzochte is afgewezen.

BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

1. In geschil is de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap.
2. De man verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 november 2018 (het hof begrijpt van 8 augustus 2018) te vernietigen voor zover daartegen in zijn appelschrift is gegriefd en, opnieuw rechtdoende, de verdeling van de gemeenschap te gelasten met inachtneming van het onderstaande:
- de Suzuki Alto aan de vrouw toe te delen en haar te veroordelen ter zake deze auto een bedrag van € 2.500,- aan de man te voldoen;
- de waarde van de gemeenschappelijke woning te bepalen op € 289.000,- althans € 365.000,-, verminderd met de door de Vereniging Eigen Huis begrote kosten van herstel van gebreken;
- de vrouw te veroordelen rente voor de hypothecaire lening aan de man te voldoen vanaf 10 mei 2016 tot aan de dag van de voerdracht een bedrag van € 423,- per maand;
- te bepalen dat de man nadat de waarde van de woning tussen partijen definitief is vastgesteld, drie maanden de gelegenheid heeft om de financiering rond te krijgen;
- te bepalen dat het perceel aan [adres 2] , Suriname , niet in de gemeenschap van partijen valt en dit perceel, de woning en tempel in Suriname niet moeten worden verkocht, althans en subsidiair alleen het perceel in de verdeling wordt betrokken voor de door de man genoemde waarde;
- ten aanzien van de sieraden en het zilver: de zilveren bladen + de zilveren lota + de zilveren lota van Ghow Mata aan de vrouw toekomen onder verrekening van de helft van de waarde met de man;
- te bepalen dat de twee kettingen in de kluis bij DNB niet tot de gemeenschap van partijen behoren;
- de vrouw te veroordelen om aan hem te voldoen alle door hem na 10 mei 2016 betaalde verzekeringspremies voor zover deze betrekking hebben op de bij haar in gebruik zijnde auto;
- de vrouw te veroordelen om aan de man te voldoen alle door hem na 10 mei 2016 voor haar betaalde premies ziektekostenverzekering;
- de vrouw te veroordelen om aan de man te voldoen een bedrag van € 4.375,- aan accountantskosten in verband met de echtscheiding.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof om de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel zijn grieven af te wijzen. In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daartegen incidenteel is gegriefd en, opnieuw rechtdoende de verdeling van de gemeenschap te gelasten en daarbij te bepalen dat:
1.
(onvoorwaardelijk)
- de Suzuki Alto aan de vrouw wordt toebedeeld tegen een waarde van € 5.000,- waarop de schade van € 1.963,55 in mindering strekt, zodat de vrouw per saldo een overbedelingsvergoeding is verschuldigd aan de man van € 1.518,23;
2.
(voorwaardelijk)
indien en voor zover de man niet conform de schikking van partijen in december 2018 dan wel januari 2019 de woning heeft overgenomen:
- de echtelijke woning dient te worden verkocht aan een derde en de overwaarde bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld;
- de man te veroordelen om binnen twee weken na de in deze te wijzen beschikking mee te werken aan het verstrekken van de verkoopopdracht aan [makelaar 1] alsmede de verdere verkoop van de woning conform de punten zoals opgesomd door de rechtbank in rechtsoverwegingen 2.2.9 en 2.2.10 van de bestreden beschikking, bij gebreke van medewerking dan wel nakoming van één of meer van de hiervoor genoemde punten de man een dwangsom verbeurt van € 2.500,- per dag of dagdeel dat hij zijn medewerking weigert en/of één of meer punten niet nakomt;
Althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
3.
(voorwaardelijk)
indien en voor zover de man zijn verzoek ter zake de vergoeding van de helft van de hypotheekrente door de vrouw handhaaft en het hof dit verzoek – anders dan de rechtbank – alsnog al dan niet gedeeltelijk toe zal wijzen:
- de man aan de vrouw met ingang van 10 mei 2016 een gebruiksvergoeding verschuldigd is,
- primair ter gelijke hoogte als de door de vrouw aan de man te betalen hypotheeklasten;
- subsidiair van € 396,83 per maand althans een equivalent daarvan zodra de rekensom kan worden uitgevoerd met de werkelijke hypotheekrente;
- meer subsidiair van € 266,67 per maand;
- een in goede justitie te bepalen gebruiksvergoeding;
welke gebruiksvergoeding verrekend dient te worden met de door de vrouw aan de man verschuldigde vergoeding van de hypotheeklasten.
4.
(onvoorwaardelijk)
- het perceel met bebouwing te Suriname onderdeel uitmaakt van de huwelijksgemeenschap van partijen en dient te worden verkocht aan een derde, waarna de verkoopopbrengst bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld (conform de bestreden beschikking);
- de man wordt veroordeeld binnen een maand na de in deze te wijzen beschikking mee te werken aan het verstrekken van de verkoopopdracht aan de makelaar [makelaar 2] ( [adres 3] , vertegenwoordigd door [naam] ) alsmede mee te werken aan de verkoop van het perceel met bebouwing, waarbij ter zake het vaststellen van de vraag-, laat- en verkoopprijs (inclusief tussentijdse wijzigingen indien de woning langere tijd te koop staat) alsmede ter zake de verkooponderhandelingen met derden het advies van de makelaar bindend is, behoudens overeenstemming tussen partijen, bij gebreke waarvan de man een dwangsom verbeurt van € 2.500,- per dag of dagdeel dat hij niet meewerkt aan het vorengaande;
- partijen de aan de verloop verbonden kosten ieder bij helfte dragen;
- althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
5.
(onvoorwaardelijk)
- de sieraden en het zilver zoals opgenomen op de lijst zoals in eerste aanleg door de vrouw overgelegd als productie 26, behoren tot de huwelijksgemeenschap van partijen;
- de man wordt veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan de taxatie van voornoemde sieraden en zilver door een door het hof te benoemen taxateur, waarbij partijen ieder de helft van de kosten van de taxateur dragen en partijen ieder aanwezig mogen zijn bij de taxatie;
- de sieraden en het zilver zoals opgenomen op de lijst zoals in eerste aanleg door de vrouw overgelegd als productie 26, aldus te verdelen dat de vrouw krijgt toebedeeld, onder de verplichting van de man deze aan de vrouw te leveren, de zilveren kokosnoot, de zilveren bladeren, de zilveren lota, de zilveren lota van Ghow Mata , de drie zilveren chat hangend, de zilveren schaal met accessoires voor de aartie, terwijl de man de overige sieraden en zilver van voornoemde lijst krijgt toebedeeld;
- voornoemde verdeling plaatsvindt onder de verplichting van de vrouw de helft van de taxatiewaarde van de aan haar toebedeelde en door de man geleverde bestanddelen te voldoen aan de man, gelijk de man wordt verplicht de helft van de taxatiewaarde van de aan hem toebedeelde bestanddelen te voldoen aan de vrouw;
- primair: indien de man zijn medewerking aan de taxatie van voornoemde sieraden en zilver geheel of gedeeltelijk weigert, te bepalen dat de bestanddelen die niet zijn getaxeerd verdeeld worden tegen de waarde die de vrouw daartoe heeft gesteld op haar lijst zoals in eerste aanleg overgelegd als productie 26.
- subsidiair: te bepalen dat de man bij gehele of gedeeltelijke weigering van taxatie van voornoemde sieraden en zilver, een dwangsom verbeurt van € 1.000,- per dag of dagdeel dat deze weigering voortduurt;
6. ( voorwaardelijk)
- de inboedel van partijen wordt verdeeld met gesloten beurzen waarbij de man de inboedelgoederen zoals genoemd op de lijst (1e pagina en bovenaan 2e pagina) van productie 25 van de vrouw in eerste aanleg, afgeeft aan de vrouw behoudens de volgende inboedelgoederen waarvan de man stelt dat deze niet meer in zijn bezit zijn:
- bestanden op computer
- waterrollers
- sleutel en kentekenbewijs deel 3
- spaarzegels
- babykleding
- 4 koeienmokken
- mixer, geschonken door oma
- koeien blik trommel
- bruidsjurk
- 6 hang koperen bellen
- spullen onder inboedel Suriname
- indien de man weigert de inboedelgoederen binnen twee weken na arrest (het hof leest: beschikking) aan de vrouw af te geven, hij een dwangsom verbeurt van € 500,- per dag of dagdeel;
- tussen partijen is overeengekomen dat voor zover de man voornoemde inboedelgoederen alsnog vindt, hij deze alsnog aan de vrouw zal doen toekomen;
- de overige als inboedel te kwalificeren bestanddelen worden toebedeeld aan de man zonder enige verrekening met de vrouw;
7.
(onvoorwaardelijk)
- de voorraad van de V.O.F. van partijen met een boekwaarde van € 49.110,- wordt toegedeeld aan de man nu hij de onderneming voort heeft gezet, onder de verplichting de helft van de boekwaarde, derhalve een bedrag van € 24.555,-, aan de vrouw te vergoeden;
8.
(onvoorwaardelijk)
- de vordering van partijen op de stichting [stichting] van € 22.235,- wordt toegedeeld aan de man, onder de verplichting de helft van de vordering, te weten € 11.117,50, te vergoeden aan de vrouw;
9.
(voorwaardelijk)
in het geval het hof de vordering van de man van € 6.623,- grief VIII van de man al dan niet gedeeltelijk toewijst:
- de man de huwelijksgemeenschap van partijen € 9.500,- dient te vergoeden en derhalve de vrouw na verrekening een bedrag van € 4.750,- dient te voldoen;
- de man de vrouw een bedrag van in totaal € 478,- dient te vergoeden ter zake de door de vrouw betaalde wegenbelasting voor de Suzuki Alto gedurende de periode dat de man deze auto met uitsluiting van de vrouw tot zijn beschikking had,
althans een beschikking te nemen die het hof verneemt te behoren.
4. De man verzet zich daartegen en verzoekt het hof de vrouw in haar incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar grieven af te wijzen.
Overeenstemming
Taxatie en verkoop woning
5. Het hof overweegt als volgt. Indien partijen omtrent enig onderdeel van de verdeling een overeenkomst hebben gesloten heeft de rechter met betrekking tot die onderdelen geen rechtsmacht meer. Gezien de complexiteit van de onderstaande geschillen neemt het hof in de overwegingen eveneens op hetgeen partijen met elkaar zijn overeengekomen.
6. De man heeft bij brief van 18 juni 2019, bij het hof ingekomen op 19 juni 2019, zijn tweede grief ten aanzien van de taxatie van de woning ingetrokken. Ook heeft de man zijn vierde grief ten aanzien van de verkoop van de woning, bij hiervoor genoemde brief, ingetrokken. Partijen hebben bij overeenkomst, welke bij dezelfde brief aan het hof is overgelegd, overeenstemming bereikt met betrekking tot navolgende punten.
Suzuki Alto
7. Partijen zijn met elkaar overeengekomen dat de waarde van de Suzuki Alto € 5000,- bedraagt. Het hof is genoegzaam gebleken dat de Suzuki Alto reeds tussen partijen is verdeeld.
Diverse te verrekenen posten
8. Uit de bestreden beschikking volgt dat de rechtbank de verrekenposten zoals geformuleerd door de man ter zitting heeft afgewezen aangezien de rechtbank van oordeel was dat de vordering van de man te laat is geformuleerd en derhalve in strijd is met de goede procesorde.
9. Nu partijen zelf een regeling hebben getroffen behoeft deze grief geen verdere bespreking,
Autoverzekering Toyota, premie ziektekosten en kosten accountant
10. De man stelt dat de vrouw is gehouden om hem alle na 10 mei 2016 betaalde premies voor de autoverzekering te voldoen. Ook stelt de man dat de vrouw is gehouden om alle na 10 mei 2016 door hem voor de vrouw betaalde premies ziektekosten te voldoen. Tot slot stelt de man dat de vrouw gehouden is om de in verband met de scheiding gemaakte extra kosten voor de accountant, zijnde € 8.750,-, aan hem te betalen.
11. De vrouw stelt dat de man niet heeft aangetoond dat hij de premie voor de Toyota heeft voldaan. In incidenteel hoger beroep stelt de vrouw dat de premie voor de Toyota weggestreept kan worden tegen de door haar voldane wegenbelasting voor de Suzuki Alto. De vrouw stelt verder dat de man zijn verzoek ten aanzien van de premie ziektekosten niet heeft onderbouwd en evenmin de hoogte van de vordering heeft gesteld. Ten aanzien van de kosten van de accountant stelt de vrouw zich op het standpunt dat de man dit verzoek niet voldoende heeft onderbouwd en dat zij ook kosten heeft gemaakt voor advies van een accountant.
12. Het hof overweegt als volgt. De door de partijen gestelde kosten zijn kosten van de huishouding. Deze kosten komen ingevolge het bepaalde in artikel 1:84 van het Burgerlijk Wetboek (BW) – kort samengevat – ten laste van het inkomen van partijen. Zolang het huwelijk nog niet is ontbonden zijn partijen gehouden elkaar het nodige te verschaffen. Dat betekent dat partijen totdat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven, gehouden zijn deze kosten naar evenredigheid te voldoen. Het hof heeft onvoldoende informatie om vast te kunnen stellen welk van partijen over en weer wat moet betalen. Partijen hebben nagelaten hun inkomensgegevens over te leggen en te concretiseren welke bedragen door wie zijn betaald. Het hof wijst deze verzoeken bij gebreke aan onderbouwing dan ook af.
Wegenbelasting en vordering € 9.500,-
13. De vrouw stelt deze grief in voor het geval het hof grief 8 van de man ten aanzien van de diverse te verrekenen posten toewijst.
14. Het hof overweegt het volgende. De door de man ingestelde grief ten aanzien van de te verrekenen posten heeft het hof afgewezen, zodat deze door de vrouw voorwaardelijk ingestelde grief geen verdere bespreking behoeft.
Woonlasten van de echtelijke woning, hypotheekrente en gebruiksvergoeding
15. De man stelt dat de vrouw voor de helft dient bij te dragen in de hypotheekrente, nu zij ook de helft van de hypotheekrente heeft opgevoerd in haar aangifte inkomstenbelasting. Dat de man sinds mei 2016 uitsluitend het gebruik van de echtelijke woning heeft, doet hier, gelet op artikel 3:172 BW niet aan af, aldus de man. De vrouw heeft niet om een gebruiksvergoeding gevraagd. De man gaat akkoord met de te verrekenen netto hypotheekrente, het hof verwijst naar randnummer 39 van het verweerschrift in incidenteel hoger beroep. Ten aanzien van de gebruiksvergoeding stelt de man dat de vrouw niet-ontvankelijk is, nu zij dit verzoek voor het eerst in hoger beroep doet.
16. De vrouw heeft in eerste aanleg een voorwaardelijk zelfstandig verzoek ingediend tot de gebruiksvergoeding. Zij heeft aangevoerd dat op grond van artikel 3:169 BW en artikel 3:172 BW partijen gelijk gerechtigd zijn tot het gebruik en ander voordeel van de woning. De vrouw stelt dat ook op grond van de redelijkheid en billijkheid het verzoek van de man dient te worden afgewezen. Verder betwist de vrouw de hoogte van de hypotheekrente, nu deze per 1 november 2015 gedaald is. Indien de vrouw gehouden is bij te dragen aan het betalen van hypotheekrente, maakt zij aanspraak op een gebruiksvergoeding van primair de hoogte van de gebruiksvergoeding, subsidiair de huurwaarde, zijnde € 396,83 per maand en meer subsidiair de overwaarde, zijnde € 266,67 per maand.
17. Het hof overweegt als volgt. Op 23 december 2016 heeft de man een verzoekschrift ingediend tot echtscheiding, vanaf die datum is dan ook de huwelijksgoederengemeenschap ontbonden. De bepalingen van boek 1 titel 6 BW blijven van toepassing tot aan de datum dat het huwelijk is ontbonden. Zolang het huwelijk niet is ontbonden gelden aldus de bepalingen van artikel 1:81 BW en artikel. 1:84 BW. Het huwelijk van partijen is op 4 april 2017 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Vanaf die datum kan op basis van boek 3 titel 7 BW een gebruiksvergoeding worden gevraagd voor de woning die aan partijen toebehoort. Vast staat dat de man gedurende de gehele echtscheidingsprocedure in de woning heeft gewoond. Gedurende de periode dat partijen nog gehuwd waren dienen de kosten van de huishouding – waaronder de kosten van de echtelijk woning – gedragen te worden door partijen conform artikel 1:84 BW. Voor de periode na ontbinding van het huwelijk dienen de lasten met betrekking tot de woning in beginsel gelijk tussen partijen te worden gedragen. In dit specifieke geval acht het hof het redelijk en billijk dat de lasten met betrekking tot de woning uitsluitend worden gedragen door de man. Voorts acht het hof het niet redelijk en billijk om aan de vrouw vanaf de ontbinding van het huwelijk een gebruiksvergoeding toe te kennen nu ook de kinderen van partijen gebruik maken van de woning en de man alle lasten dient te voldoen.
Registergoed in Suriname
18. De man stelt dat de woning in Suriname niet zijn eigendom is en derhalve niet in de gemeenschap valt. Volgens de man is van verkoop aan de man geen sprake geweest, maar was het de bedoeling dat de man het familiebezit, zijnde het registergoed, zou beheren. Hiertoe heeft de man het perceel van zijn ouders geschonken gekregen, zoals blijkt uit de verklaring van de ouders van 14 september 2019. Vanwege de bedoeling van de ouders van de man, de aard en de intentie van de schenking is het nooit in de gemeenschap gevallen. De ouders van de man hebben de realisatie van de woning geheel bekostigd. Ook uit de overgelegde notariële verklaring van 18 november 2016 blijkt volgens de man dat het registergoed aan de man is geschonken en derhalve niet in de gemeenschap valt. Subsidiair stelt de man dat het registergoed aan hem is verknocht. Het perceel is aan de man in beheer gegeven uit hoofde van een Hindoestaanse familietraditie, zonder dat hij en de vrouw enig bedrag aan de familie waren verschuldigd. De man gebruikte een deel van de woning enkele keren per jaar als tempel voor godsdienstige bijeenkomsten. Verder stelt de man dat het op grond van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn indien hij de helft van de waarde van het registergoed aan de vrouw zou moeten vergoeden. Hooguit zou volgens de man de waarde van het perceel, met een taxatiewaarde van € 36.000,-, moeten worden verrekend.
19. De vrouw betoogt dat het perceel en de woning in Suriname wel in de huwelijksgemeenschap vallen. Zij stelt hiertoe dat zowel het perceel als de woning eigendom zijn van de man. De man heeft het perceel gekocht. De vrouw betwist dat de ouders van de man de (ver)bouw van de woning hebben bekostigd. Bovendien doet dit volgens de vrouw niet af aan de vraag wie juridisch eigenaar is van de woning. Nu de man eigenaar is van het perceel en de woning op dit perceel is gebouwd, is sprake van natrekking. De vrouw verwijst naar artikel 3:3 lid 1 BW en de artikelen 5:3 BW jo. 5:20 lid 1 aanhef en onder e BW (Het hof merkt op dat de vrouw naar Nederlands recht verwijst en niet naar het Surinaamse recht, terwijl het onroerend goed in Suriname is gelegen). De vrouw betwist dat het perceel en de woning aan de man zijn verknocht. Het niet verschuldigd zijn van een bedrag staat volgens de vrouw haaks op de koopovereenkomst uit 1995. Bovendien is geen sprake van de door de man gestelde Hindoestaanse familietraditie. Godsdienstige bijeenkomsten kunnen ook elders plaatsvinden. Daarnaast is de man geen officiële priester. Iedere religieuze familie heeft een huistempel, maar dit maakt de woning niet verknocht. Volgens de vrouw is geen sprake van verknochtheid en daarmee kan een beroep op de redelijkheid en billijkheid niet leiden tot de vergaande conclusie dat het onroerend goed niet of slechts gedeeltelijk in de huwelijksgemeenschap valt. Tot slot betwist de vrouw de waarde van het perceel. Volgens de vrouw bedraagt de waarde van het perceel € 47.994,40 en de waarde van de woning € 262.500,-.
20. Het hof oordeelt - evenals de rechtbank - dat het perceel en de later op het perceel gebouwde woning in de huwelijksgemeenschap van partijen vallen. Het perceel is op 5 december 1995 aan de man ten titel van koop/verkoop overgedragen door de overschrijving ten hypotheekkantore in het register van een afschrift van een akte verkoop en koop van 24 november 1995 voor een bedrag van 500.000 Surinaamse guldens . Een en ander blijkt uit de verklaring van [notaris] , notaris te [plaats] , Suriname , van 18 november 2016. De stelling van de man dat zijn ouders de intentie hadden om het onroerend goed aan hem te schenken, staat haaks op de hiervoor vermelde notariële akte waaruit volgt dat er sprake is van koop en verkoop.
21. De man heeft tevens gesteld dat het onroerend goed in Suriname aan hem verknocht is. Het antwoord op de vraag of een goed op een bijzondere wijze aan een der echtgenoten is verknocht, hangt af van de aard van het goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald (vgl. HR 3 november 2006, nr. R05/126, NJ 2008, 258 bevestigd in HR 15 februari 2008, LJN BC0377, NJ 2008/257). Het hof is van oordeel dat naar maatschappelijke normen bezien het onroerend goed in Suriname niet op een bijzondere wijze aan de man is verknocht.
22. De man heeft voorts gesteld dat zijn ouders de bouw van de woning hebben bekostigd. Naar het oordeel van het hof heeft de man in het geheel niet aangetoond dat zijn ouders de bouwkosten hebben betaald. Indien dit het geval zou zijn geweest zou zulks mogelijk tot gevolg hebben dat de ouders van de man een vordering op partijen had, hetgeen betekent een schuld van de gemeenschap.
23. Ook gaat het hof voorbij aan de stelling van de man dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om het perceel en de woning in de huwelijksgemeenschap te laten vallen. De man heeft naar het oordeel van het hof, gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw, onvoldoende gesteld om te komen tot de conclusie dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat het perceel en de woning in de gemeenschap vallen.
24. Gelet op vorenstaande is het hof van oordeel dat zowel het perceel als de woning in de huwelijksgemeenschap vallen. Niet is gebleken dat de man het perceel en de woning in Suriname kan overnemen noch de vrouw het perceel en de woning wil overnemen. Het hof zal de verdeling gelasten en wel in die zin dat partijen dienen over te gaan tot verkoop van het registergoed en dat zij de opbrengst na aftrek van kosten gelijk delen.
Inboedel
25. De vrouw stelt in incidenteel hoger beroep dat de man de inboedel (productie 25 in eerste aanleg (blz. 1 en 2)) nog altijd onder zich heeft. Volgens de vrouw heeft de man in ieder geval nog twee beelden in zijn bezit; het tempel thuisbeeld Ghow Mata en het beeld Kaali Mata .
26. De man betwist dat hij deze beelden in zijn bezit heeft. Na vertrek van de vrouw uit de woning en terugkeer van de man in de woning, waren de beelden reeds verdwenen.
27. Het hof overweegt als volgt. Uit de bestreden beschikking volgt dat partijen overeenstemming hadden bereikt omtrent de verdeling van de inboedel van de echtelijke woning. Uit de incidentele grief van de vrouw volgt dat zij van mening is dat de man twee beelden in zijn bezit heeft die in het kader van de verdeling aan haar zijn toegedeeld. Nu de man ontkent dat hij de beelden in zijn bezit heeft en het hof overigens over onvoldoende gegevens beschikt, kan het hof niet vaststellen waar de beelden zich thans bevinden. Nu de inboedel waarvan deze twee beelden deel uitmaken reed sis verdeeld, het verzoek derhalve ziet op executie van de bestreden beschikking en niet op de verdeling zelf, zal het hof aan het verzoek van de vrouw voorbij gaan.
Verdeling voorraad van de V.O.F. [VOF]
28. De vrouw stelt dat de man de meest gerede partij is voor toedeling van de voorraad van de vof [VOF] , nu zij niet de mogelijkheid heeft om de voorraad te verkopen. De vrouw is haar connecties verloren en zij heeft geen winkel of onderneming en geen toegang tot de tempel. De man heeft dit daarentegen - als priester - wel. Sommige beelden op de voorraadlijst zijn al door de man verkocht, zodat hij inzage dient te geven in welke beelden verkocht zijn en tegen welke prijs deze beelden verkocht zijn.
29. De man verweert zich hiertegen en stelt dat partijen overeenstemming hebben over de verkoop van de voorraad en de verdeling bij helfte van de opbrengst daarvan. De voorraad zoals die er was op 31 maart 2016 is thans nog altijd aanwezig. De man betwist dat de vrouw de producten niet kan verkopen en dat hij al producten zou hebben verkocht. Voorts betwist de man de door de vrouw gestelde boekwaarde van € 49.110,-.
30. Het hof overweegt als volgt. Een VOF is een bijzondere gemeenschap en heeft een afgescheiden vermogen (Hoge Raad 19 april 2019, HR:2019:649). Goederen die toebehoren aan de VOF kan het hof niet betrekken in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen. Na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap blijkt de man de VOF jegens de vrouw te hebben opgezegd en blijken partijen te zijn overeengekomen dat hij de onderneming als eenmanszaak voortzet. Het hof is van oordeel dat de onderhavige echtscheidingsprocedure zich er niet toe leent om de handelsvoorraad van de vof, indien en voor zover niet reeds na de ontbinding van de VOF en in het kader van de voortzetting van de onderneming door de man niet reeds feitelijk aan hem toegedeeld en geleverd, te verdelen. De vordering van de vrouw zoals geformuleerd onder 7 van haar petitum wordt derhalve afgewezen. De vrouw dient haar vordering in te leiden bij dagvaarding.
Vordering op stichting
31. De vrouw stelt dat partijen een vordering op de [stichting] hebben van € 22.235,-. De vrouw verzoekt het hof om de vordering aan de man toe te delen onder de verplichting de helft daarvan aan haar te vergoeden. De man is bestuurder en gevolmachtigde van de stichting en hij weigert tot betaling over te gaan.
32. Ook volgens de man staat de vordering van € 22.235,- op de stichting vast. Dat de man onderdeel is van het bestuur, staat aan betaling niet in de weg, echter kan de man dit niet eenzijdig beslissen. De financiële positie van de stichting is thans slecht te noemen, waardoor niet tot betaling kan worden overgegaan. Het idee was aanvankelijk om indien er ruimte bestond steeds een deel te betalen, zo betoogt de man.
33. Het hof stelt voorop dat een vordering een goed is in de zin van artikel 3:1 BW. Vaststaat dat partijen een vordering op de stichting hebben van € 22.235,-. Het hof acht het redelijk en billijk, mede bezien het feit dat de man enige invloed heeft binnen de stichting, om de vordering aan hem toe te delen tegen de nominale waarde onder verrekening van de helft van het saldo met de vrouw.
Sieraden en zilver
34. Het hof overweegt als volgt. Door de vrouw is een lijst met alle sieraden in het geding gebracht. Deze lijst is door het hof tijdens de comparitie besproken. Partijen en hun advocaten hebben toen kunnen aangeven of een sieraad in eigendom toebehoort aan de [stichting] of in de gemeenschap van goederen valt. Ook hebben zij zich kunnen uitlaten over de vraag welke sieraden überhaupt nog aanwezig waren. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling aan het hof duidelijk gemaakt dat hij tijdens Hindoediensten een groot aantal sieraden gebruikte. Door de vrouw is een groot aantal foto’s in het geding gebracht, waaruit volgt dat de sieraden tijdens de diensten werden gebruikt. Het hof verwijst hier naar de foto H, I, J, K, M, N, N1, N2, O, P en foto 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en foto 8. Voorts verwijst het hof naar productie 7 van de vrouw, waaruit volgt dat de [stichting] een stichting van algemeen nut beogende instelling is (ANDI) en dat donaties aan deze stichting fiscaal aftrekbaar zijn. Uit deze productie volgt eveneens dat de stichting een Hindoetempel exploiteert, waarbij de deuren toegankelijk zijn voor een ieder om de kerkdiensten bij te wonen.
35. De man stelt zich op het standpunt dat een deel van de sieraden niet tot de gemeenschap van partijen behoort, aangezien dit deel aan de [stichting] die de tempel exploiteert, toebehoort. De man betwist dat hij heeft erkend dat de door de vrouw genoemde sieraden gemeenschapsgoederen zouden zijn. Enkele sieraden die wel aan partijen in eigendom toebehoorden zijn gestolen in 2015 en een deel van de sieraden is omgesmeed. Deze goederen maken volgens de man dan ook geen onderdeel meer uit van de huwelijksgoederengemeenschap en komen derhalve niet voor verdeling in aanmerking.
De man stelt voorts dat de vrouw deze sieraden heeft meegenomen toen zij uit de woning vertrok. De zilveren schaal met drie accessoires voor de aartie behoort toe aan de [stichting] . De zilveren bel heeft de vrouw meegenomen uit de woning en heeft de man derhalve niet in zijn bezit.
36. Ter zitting bij het hof heeft de man ten aanzien van de sieraden op de door de vrouw overgelegde lijst nog verklaard dat het merendeel van de sieraden aanwezig was op de peildatum, maar dat een deel ook niet aanwezig was. De navolgende sieraden waren volgens de man niet aanwezig:
de gouden ketting Mangalsutre,
overige ringen,
oorbellen,
kettingen,
zilveren bestek,
borden en glazen,
negen gouden armbanden,
negen gouden armbanden nieuw,
zilveren bord met accessoires,
drie zilveren messen,
vijftien gouden koeien,
al hetgeen is opgesomd onder het kopje ‘tempel thuis’ en onder het kopje ‘ Suriname ’, op de door de vrouw overgelegde lijst met sieraden zoals hiervoor vermeld, was op de peildatum niet meer aanwezig.
De man heeft er geen bezwaar tegen indien de navolgende sieraden aan de vrouw worden toegedeeld:
de zilveren bladen, lota en lota van Ghow Mata ,
de zilveren kokosnoot,
de zilveren bladeren,
de zilveren chat.
De man gaat akkoord met de taxatie van partijen toebehorende en op de peildatum aanwezige sieraden en zilver.
37. De vrouw stelt dat de sieraden, zoals op de door haar overgelegde lijst, zoals hiervoor vermeld, toebehoren aan partijen en op de peildatum aanwezig waren. Zij betwist de stelling van de man dat de sieraden aan de [stichting] toebehoren. De vrouw verwijst naar productie HB26, productie 4 in eerste aanleg en productie HB6. Indien bepaalde sieraden aan de [stichting] zouden toebehoren, dan zou de [stichting] dit relatief eenvoudig moeten kunnen aantonen volgens de vrouw.
38. De vrouw betwist de stelling van de man dat zij sieraden uit de woning mee heeft genomen.
De door de man als gestolen opgegeven sieraden, heeft de vrouw niet meegenomen op de door haar overgelegde lijst.
De vrouw wenst de sieraden en het zilver van haar lijst, zoals hiervoor vermeld in aanwezigheid van de man te laten taxeren. Indien de man taxatie weigert, verzoekt de vrouw het hof om de waarde van de sieraden aan te houden, zoals op de door haar overgelegde lijst is weergegeven.
Ter zitting bij het hof heeft de vrouw nogmaals uitdrukkelijk verklaard dat alle op de lijst staande sieraden nog altijd aanwezig waren op de peildatum, aan partijen toebehoren en moeten worden verdeeld.
Voor zover sieraden zijn omgesmeed, zoals de man stelt, is sprake van vervanging. Het nieuwe sieraad treedt in de plaats voor het oude sieraad en valt in de huwelijksgemeenschap.
39. Het hof overweegt als volgt. Zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen, heeft de man ter zitting een uitvoerige toelichting gegeven met betrekking tot de eigendomsvraag van de sieraden. Uit zijn betoog volgt dat het merendeel van de sieraden aan de stichting is geschonken of de sieraden uit schenkingen aan de stichting zijn aangekocht. Daarmee geeft de man aan dat als er geld is geschonken en van dat geld een sieraad is gekocht er sprake is van zaaksvervanging. Door de vrouw is zelf een productie in het geding gebracht waaruit volgt wat de doelstelling is van de stichting. Voorts is door de vrouw een groot aantal foto’s in het geding gebracht waaruit volgt dat de sieraden gebruikt werden ten behoeve van de diensten in de tempel van de [stichting] . Uit de door de vrouw in het geding gebrachte productie 7 volgt eveneens dat er sprake is van een SNDI stichting, hetgeen betekent dat de giften aan die stichting voor de gevers fiscaal aftrekbaar is. Gezien vorenstaande toelichting, alsmede de door de vrouw zelf in het geding gebrachte producties, is het hof van oordeel dat alle sieraden die gebruikt worden voor de Hindoediensten in eigendom toebehoren aan de [stichting] .
40. Het hof zal aan deze beschikking hechten, de door de vrouw in het geding gebrachte lijst van sieraden. Hieruit volgt dus dat de op de foto’s getoonde sieraden en beelden toebehoren aan de [stichting] . Dit betreft dus de foto H, foto I, foto J, foto K, foto M, foto N1, N2, foto O, foto P, foto 1, foto 2, foto, 3, foto, 4, foto 5, foto 6, foto 7 en foto 8.
41. Het hof gaat er wel vanuit dat de navolgende sieraden niet in eigendom toebehoren aan de stichting, aangezien de man zelf stelt dat deze sieraden danwel voorwerpen aan de vrouw kunnen worden toegedeeld. Het hof zal deze sieraden aan de vrouw toedelen onder verrekening van de waarde per datum van deze beschikking aan de man.
de zilveren bladen, lota en lota van Ghow Mata ,
de zilveren kokosnoot,
de zilveren bladeren,
de zilveren chat.
42. Gelet op al het vorenstaande oordeelt het hof dat de hiervoor vermelde sieraden en beelden in r.o. 40 niet aan partijen toebehoren en daarmee niet in de huwelijksgemeenschap vallen, zodat deze ook niet in de verdeling kunnen worden betrokken. Het hof vernietigt de bestreden beschikking op dit punt.
Inhoud kluis DNB
43. De man stelt dat hij de kluis bij De Nederlandse Bank namens de [stichting] heeft gehuurd. Op de peildatum lagen in deze kluis twee kettingen. Uit het betoog van de man volgt dat de twee kettingen in eigendom toebehoren aan de stichting, aangezien hij deze voor de hindoediensten gebruikte.
44. De vrouw stelt dat de man onvoldoende heeft bewezen dat er slechts twee kettingen in de kluis liggen. De vrouw verzoekt het hof om in aanwezigheid van de man en een taxateur de kluis te openen en de daarin bevindende goederen te laten taxeren. Voorts betwist zij dat de sieraden aan de [stichting] in eigendom toebehoren.
45. Het hof overweegt als volgt. Niet bestreden is dat de kluis door de [stichting] werd gehuurd. Zulks geeft de eerste indicatie aan dat de goederen die zich aldaar bevinden aan de voormelde stichting in eigendom toebehoren. Met betrekking tot de sieraden heeft het hof hiervoor al uitvoerig betoog dat deze in eigendom toebehoren aan de [stichting] . Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw zelfs niet het begin van bewijs aangebracht dat in de kluis goederen lagen die tot de voormalig huwelijksgoederengemeenschap behoren.
vermeld. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
46 Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking;
voor zover de rechtbank in r.o. 2.2.28 heeft bepaald dat de inhoud van de kluis bij de DNB bank aan de man wordt toegedeeld onder verrekening van de waarde;
voor zover de rechtbank in r.o 2.20.20 heeft overwogen dat alle sieraden tot de huwelijksgemeenschap behoren;
voor zover de rechtbank in rechtsoverweging 2.2.26 de handelsvoorraad van de VOF [VOF] heeft verdeeld;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
gelast partijen om aan de vrouw toe te delen de navolgende sieraden en goederen, onder verrekening van de waarde per datum van deze beschikking aan de man:
de zilveren bladen, lota en lota van Ghow Mata ,
de zilveren kokosnoot,
de zilveren bladeren,
de zilveren chat.
gelast partijen om aan de man toe te delen de vordering op de [stichting] in hoogte van € 22.235,- onder gehoudenheid om de helft van het saldo van de vordering met de vrouw te verrekenen;
wijst de vordering tot verdeling met betrekking tot de voorraad van de VOF [VOF] af;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, R.M. Troost en R.L.M.C. Janssen bijgestaan door mr. N. Metalsi als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 januari 2020.