ECLI:NL:GHDHA:2020:425

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
22-003494-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor het bedreigen van medewerkers van de gemeente Den Haag met een misdrijf tegen het leven. De bedreiging vond plaats tijdens een telefoongesprek op 20 maart 2019, waarin de verdachte dreigende woorden uitsprak die refereren aan een schietpartij in Utrecht. Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep gevoerd op 21 februari 2020 en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van het vonnis vroeg.

Het hof oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de bedreiging zodanig was dat de betrokkenen redelijke vrees konden hebben voor hun leven of zwaar lichamelijk letsel. Slechts drie personen waren op de hoogte van de bedreigende uitspraken, en het hof concludeerde dat er geen bewijs was dat deze personen daadwerkelijk vrees hadden voor hun leven. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs van daadwerkelijke vrees bij de bedreigde personen voor een veroordeling wegens bedreiging.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003494-19
Parketnummer: 09-842088-19
Datum uitspraak: 6 maart 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 juli 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1982,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
21 februari 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 maart 2019 te 's-Gravenhage althans in Nederland medewerkers van de gemeente Den Haag en/of andere personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een medewerkster van de gemeente Den Haag te bellen en te zeggen: "Dan denk ik bij mijzelf, weet je wat dat ik doe, dat ik mensen ga vermoorden, net als die mensen in Utrecht ofzo" (refererend naar de schietpartij op het 24 Oktoberplein in Utrecht op 18 maart 2019 waarbij meerdere mensen zijn overleden en meerdere mensen (ernstig) gewond zijn geraakt), althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De verdachte wordt verweten dat hij medewerkers van de gemeente Den Haag en/of andere personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door tijdens een telefoongesprek dat hij voerde met een medewerkster van de gemeente Den Haag de in de tenlastelegging genoemde woorden, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, uit te spreken.
Het hof overweegt dat volgens vaste jurisprudentie voor een veroordeling ter zake van bedreiging onder meer is vereist dat de bedreigde(n) daadwerkelijk van de bedreiging op de hoogte is/zijn geraakt en dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde(n) de redelijke vrees kon ontstaan dat – gegeven hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd - hij/zij het leven zou(den) kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou(den) kunnen oplopen.
Uit de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat hoogstens drie personen bekend zijn geworden met het feit dat de verdachte – zoals door hem ook is bekend – de gewraakte bewoordingen heeft geuit, te weten de medewerkster van de gemeente Den Haag, [betrokkene 1], met wie de verdachte bedoeld telefoongesprek voerde, alsmede – afgaande althans op het proces-verbaal waarin de inhoud van dat gesprek is neergelegd: de betreffende passage was niet op het tijdens de terechtzitting in hoger beroep beluisterde geluidsfragment te horen – een collega van [betrokkene 1], genaamd [betrokkene 2], met wie [betrokkene 1], terwijl de verdachte “in de wacht stond”, contact had en degene die namens de gemeente Den Haag aangifte heeft gedaan.
Het hof acht, gelet op de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting, niet wettig en overtuigend bewezen dat bij één of meer van vorenbedoelde drie personen de redelijke vrees kon ontstaan dat hij/zij het leven zou(den) kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou(den) kunnen oplopen.
Het antwoord op de vraag of de bedreiging van zodanige aard was en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij één of meer van hen wèl de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte een misdrijf zou gaan plegen waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen zou ontstaan – zoals eveneens voorzien in en strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht – kan in het midden blijven, aangezien dat niet aan de verdachte ten laste is gelegd.
Het vorenstaande leidt het hof tot de conclusie dat de verdachte van het ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J.M. van Dijk,
mr. H.M.D. de Jong en mr. A.M. Zwaneveld,
in bijzijn van de griffier mr. C.M. Jellema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 maart 2020.
mr. A.M. Zwaneveld is buiten staat dit arrest te ondertekenen.