ECLI:NL:GHDHA:2020:424

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2020
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
BK-19/00605 t/m BK-19/00608
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op aftrek van omzetbelasting door een hospice

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de Rechtbank de verzoeken van Stichting [X] om teruggaaf van omzetbelasting over verschillende tijdvakken gegrond heeft verklaard. De belanghebbende, Stichting [X], exploiteert een hospice en vraagt zich af of zij recht heeft op aftrek van omzetbelasting. De kern van het geschil betreft de vraag of de diensten die zij verleent onder de vrijstellingen van de Wet op de omzetbelasting vallen. De Inspecteur stelt dat de diensten vrijgesteld zijn, terwijl de belanghebbende meent dat zij belast onroerend goed exploiteert en recht heeft op aftrek van voorbelasting. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de belanghebbende recht heeft op de teruggaaf van de omzetbelasting, omdat de prestaties niet onder de vrijstellingen vallen. In hoger beroep heeft het Hof de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de Inspecteur bevestigd en geoordeeld dat de belanghebbende inderdaad recht heeft op aftrek van omzetbelasting. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, behoudens de beslissing over de proceskosten, en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-19/00605 t/m BK-19/00608

Uitspraak van 14 februari 2020

in het geding tussen:

Stichting [X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,

op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 18 juli 2019, nummers SGR 18/6930, SGR 18/6931, SGR 18/6932 en SGR 18/6933.

Procesverloop

1.1.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bij beschikkingen afgewezen verzoeken van belanghebbende om teruggaaf van omzetbelasting over de tijdvakken van 5 november 2015 tot en met 31 december 2015 en het eerste, tweede en derde kwartaal van 2016 gehandhaafd.
1.2.
De Rechtbank heeft de beroepen tegen de uitspraken van de Inspecteur gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar en de beschikkingen vernietigd, bepaald dat belanghebbende recht heeft op de door haar berekende teruggaven (€ 5.048, € 16.071, € 159.985 en € 28.230), de Inspecteur veroordeeld in de aan belanghebbende te betalen proceskosten van € 2.298 en de Inspecteur opgedragen het griffierecht van € 338 aan belanghebbende te vergoeden.
1.3.
De Inspecteur is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 7 februari 2020. Partijen zijn verschenen.

Feiten

2.1.
Belanghebbende stelt onder de naam "Hospice [A] " overeenkomstig haar statutaire doelstelling in haar ten behoeve van regionale palliatieve zorg verbouwde hoeve tegen betaling van € 35 per nacht kamers ter beschikking aan personen in de terminale fase van hun bestaan en is als zodanig ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet).
2.2.
De hoeve heeft zes volledig gestoffeerde en gemeubileerde kamers met een eigen badkamer met douche, toilet en wastafel en een kitchenette, diverse gemeenschappelijke ruimten als een woonkamer met twee aparte zitgedeelten, een badkamer met een hoog-laag-bad, een linnenkamer en een logeerruimte voor naasten van de gasten. De hoeve heeft voorts een kantoorruimte, een keuken en een gemeenschappelijke tuin.
2.3.
De medische zorg aan de gasten van de hoeve wordt door de eigen huisarts van de gast verleend en door huisartsen uit de regio. Gasten sluiten met Stichting [B] ( [B] ), die in de hoeve specialistische verpleegkundige zorg verleent en de coördinatie van de taken van de vrijwilligers verricht, een zorgverleningsovereenkomst op basis waarvan het palliatief thuiszorgteam van [B] aldaar aan de slag gaat.
2.4.
Met belanghebbende heeft [B] een op 8 juli 2016 in werking tredende samenwerkingsovereenkomst gesloten, die aangeeft (tekst per 8 juli 2017):
"(…)
Definities:
- Stichting [X] : de exploitant van het gebouw aan de [Y] in [Z] waarbinnen [B] zorg verleent;
- Stichting [B] : de organisatie die het personeel van het Hospice team levert en de coördinator in dienst heeft;
- Het Hospice team: een team wijkziekenverzorgenden, verpleegkundigen en wijkverpleegkundigen van de Stichting [B] die de dagelijkse zorg verlenen aan de gasten die verblijven in het Hospice [A] .
Artikel 1 Organisatie/werkwijze
1.1
Financiering
Het hospice is ontstaan uit een particulier initiatief van de [C] . Hiertoe is de Stichting [X] opgericht. Er wordt door de stichting aan de gasten een eigen bijdrage gevraagd voor het verblijf. Het hospice draait grotendeels op de inzet van een team vrijwilligers. Dagelijks zijn er 4 x 3 vrijwilligers tussen 7.00 uur en 23.00 uur aanwezig. De gasten beschikken over een indicatie die gefinancierd wordt uit de ZVW of WLZ. De omvang van de indicatie is zodanig dat goede palliatieve terminale zorg in de thuissituatie geboden kan worden. [B] declareert de zorg geleverd door de medewerkers van het hospice team aan de zorgverzekeraar van de gast of aan het Zorgkantoor op basis van de registratie van de zorg die aan de gasten is geleverd.
(…)
1.4
Verpleegkundige zorg
De benodigde verpleegkundige zorg wordt geleverd door personeel van Stichting [B] Hiertoe heeft [B] een zogenaamd hospice team ingericht. Het accent van de inzet van medewerkers ligt voor de dagdiensten voornamelijk op verpleegkundigen (niveau 5 en 4) en in de nachtdienst zullen voornamelijk ziekenverzorgenden (niveau 3) worden ingezet. De medewerkers van het hospice team kunnen voor consult een beroep doen op een specialistisch verpleegkundige van [B] . Mocht het voorkomen dat er sprake is van specifieke verpleegtechnische handelingen, dan komt de specialistisch verpleegkundige hiervoor naar het hospice. Het zorgplan en de indicatie zullen hierop worden aangepast zodat Stichting [B] deze zorg rechtstreeks bij de verzekeraar of het zorgkantoor kan declareren.
1.5
Vrijwilligers zorg
Vrijwilligers voeren huishoudelijke en assisterende taken uit en bieden daarmee ondersteuning aan de gasten en eventueel familie. Ze kunnen onder verantwoordelijkheid van het Hospice team, assisteren bij de zorg aan de gast: ze beoordelen de hulpvraag van de gast en helpen bij toiletgang, eten/drinken, bed verschonen. Meestal wordt er door de vrijwilligers gekookt. De vrijwilligers vervullen een belangrijke rol in huis, zonder de vrijwilligers zou het hospice niet kunnen bestaan.
1.6
Coördinatie vrijwilligers
Stichting [B] levert de coördinatie van de vrijwilligers met een omvang van 36 uur per week. Degene(n) die de coördinatie functie vervult is in loondienst bij [B] . Deze coördineert de inzet en de dienstverlening van de vrijwilligers. Zij heeft een spilfunctie in huis en zorgt voor een goede gang van zaken op elk gebied (zie de functieomschrijving teamleider [A] ). De inzet van coördinatie door [B] , in het kader van deze overeenkomst, ten behoeve van het Hospice loopt af op 31 december 2019. In het voorjaar 2019 zullen gesprekken worden gestart teneinde tijdig te komen tot een voor beide partijen passend vervolg op deze overeenkomst. Daarbij is de intentie dat Hospice [A] de functie overneemt als dit binnen de mogelijkheden ligt.
1.7
Familiezorg
Wanneer de gast familie en/of mantelzorgers heeft, kunnen deze hun mantelzorg voortzetten binnen het hospice. De hulp van de vrijwilligers en het verpleegkundig team is ondersteunend en/of aanvullend op de zorg van hen. Er is op de eerste etage een logeerkamer en het is ook mogelijk dat familie op de kamer bij de gast slaapt. Verder is er beneden een grote huiskamer, een stilteruimte en een keuken. Familie kan hier, in overleg met de coördinator, ook zelf koken voor de gast. Ook heeft elke kamer een eigen kitchenette.
Artikel 2 Werkafspraken
2.1
Personele inzet in relatie tot de bedbezetting:
De personele inzet zal afhankelijk zijn van het aantal gasten in het hospice en hun zorgvraag. [B] draagt zorg voor:
- Inzet van wijkverpleegkundigen (niveau 5), verpleegkundigen in de wijk (niveau 4) en verzorgenden (niveau 3), die bevoegd en bekwaam zijn;
- De inzet is 24/7 bij een volledige bezetting van de hospice bedden; Bij een bezetting tussen de 3 en 5 bedden wordt de inzet bepaald door de zorgbehoefte van de gasten. Bij minder dan 3 gasten vindt de inzet plaats op basis van oproep van de noodzakelijke professionele inzet.
- De bezetting zal aangepast worden indien de zorgbehoefte van de gasten hier om vraagt, en als zodanig wordt geïndiceerd.
- Het uitgangspunt is dat de nachtdienst in ieder geval wordt gehandhaafd om te voorkomen dat gedurende de nachtelijke uren geen professionele ondersteuning aanwezig is.
- Ook de inzet van professionele ondersteuning wordt op basis van de zorgvraag ingevuld.
- Inzet van het team gespecialiseerde verpleging wanneer er sprake is van specifieke verpleegtechnische handelingen;
- Inzet van het acute verpleegkundige team wanneer er sprake is van calamiteiten (inzet via de meldkamer).
2.2
Bereikbaarheid hospice team.
Een van de medewerkers van het hospice team zal voor vragen of nieuwe aanmeldingen bereikbaar zijn in het hospice of via de mobiele telefoon.
2.3
Planning
Planning/roostering van de inzet wordt door de planner van het hospice team zelf uitgevoerd. Voor een kostendekkende inzet leggen zij verantwoording af aan de teamleider en verantwoordelijk manager van [B] .
2.4
Werkplek
Het hospice biedt het hospice team een aantal werkplekken aan:
- Een ruimte in de nabijheid van de kamers van de gasten waar 's nachts gewaakt kan worden;
- Een werkplek op de 1e etage waar de administratie uitgevoerd kan worden (o.a. bijhouden van de dossiers/zorgplannen).
- [B] levert de hardware voor de medewerkers van het hospice team, de (beveiligde) internetverbinding wordt verzorgd door het Hospice.
2.5
Vragen en klachten
Vragen en/of klachten over de zorg en verpleging vanuit [B] worden in beginsel behandeld door de verpleegkundigen van het hospice team. Wanneer de vragen en/of problemen niet naar tevredenheid (kunnen) worden opgelost, worden deze besproken met de teamleider van het hospice team van [B] . Voor de afhandeling en registratie van klachten wordt gewerkt volgens de klachtenprocedure die [B] hanteert. Voor klachten niet betreffende het [B] Hospice team geldt de klachtenregeling van de Stichting [X] .
2.6
Evaluatie (werk)afspraken
De werkafspraken worden tweemaal per jaar geëvalueerd tijdens een overleg tussen het bestuur van het hospice en de verantwoordelijk manager van [B] . Tussentijds zal op operationeel niveau overleg worden gevoerd tussen de coördinatoren en de teamleider van het hospice team en de medewerkers van het hospice team. [B] zal tijdens dit moment ook beoordelen of de exploitatie van het team kostendekkend is.
Artikel 3 - Aansprakelijkheid en vrijwaring
3.1
[B] is slechts aansprakelijk voor die directe schade welke het Hospice ‘ [A] ’ leidt, welke een gevolg is van toerekenbare tekortkoming (wanprestatie) van [B] en/of van de medewerker. [B] is jegens het Hospice ‘ [A] ’ en/of derden en vice versa niet aansprakelijk voor enige andere schade van welke aard ook, daaronder begrepen bedrijfsschade, gevolg- of indirecte schade, ongeacht ten gevolge van welk(e) oorzaak (behoudens opzet en/of grove schuld). Het Hospice ' [A] ’ vrijwaart [B] voor alle aanspraken van derden ter zake van door deze te lijden schade uit welke oorzaak dan ook. Hospice [A] is slechts aansprakelijk voor directe schade welke [B] leidt, welke een gevolg is van toerekenbare tekortkoming (wanprestatie) van Hospice ‘ [A] ’ en/of van de medewerker. [B] vrijwaart Het Hospice ' [A] ' voor alle aanspraken van derden ter zake van door deze te lijden schade uit welke oorzaak dan ook.
3.2
De aansprakelijkheid van [B] is in geval van een verzekerde schade beperkt tot het bedrag dat in voorkomend geval door de aansprakelijkheidsverzekering van [B] wordt uitgekeerd.
3.3
Elk van de partijen is zelf aansprakelijk voor de handelingen van haar ondergeschikten en van andere personen waarvoor de aansprakelijkheid wordt toegerekend.
3.4
Elk van de partijen draagt zelf zorg voor een adequate aansprakelijkheidsverzekering voor aan derden toegebrachte schade, veroorzaakt door haar ondergeschikten of anderen voor wie haar aansprakelijkheid wordt toegerekend.
(…)"
2.5.
Belanghebbende en [B] maken, ter praktische invulling van met name het coördineren, organiseren en (mede)ontwikkelen van het beleid rond de inzet van vrijwilligers, gebruik van een, ook door de gedetacheerde ten teken van instemming met de detachering getekende, detacheringsovereenkomst. Ter illustratie: een in oktober 2017 getekende detacheringsovereenkomst geeft aan:
"(…)
Overwegende,
1. dat zij hun rechtsverhouding willen regelen via een detacheringsovereenkomst;
2. dat zij daarbij onder detachering verstaan de situatie, waarin bij wijze van hulpbetoon en zonder enig commercieel belang of winstoogmerk een medewerker in dienst van de detacherende instelling bij de tewerkstellende instelling, werkzaamheden gaat verrichten;
3. dat werkzaamheden door gedetacheerde uitsluitend in het belang en opdracht van de tewerkstellende instelling worden verricht en de gedetacheerde uitsluitend aan de tewerkstellende instelling rapporteert;
4. dat bij de uitvoering van werkzaamheden de gedetacheerde zich dient te houden aan de aanwijzingen van de tewerkstellende instelling, zoals die ook gelden voor de medewerkers van die tewerkstellende instelling;
5. dat de tewerkstellende instelling verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid aanvaardt voor de gedetacheerde zoals dit gebruikelijk is voor de eigen medewerkers.
Komen het volgende overeen:
Artikel 1. Ingangsdatum en duur detachering
Met ingang van 4 april 2016 is mevrouw [D] , geboren [in] 1967, (in het kader van de wet BIG geregistreerd onder nummer […] ), verder genoemd de gedetacheerde, tijdelijk gedetacheerd bij de tewerkstellende instelling. De overeenkomst wordt aangegaan tot en met 31 december 2019. De tewerkstellende instelling heeft de intentie om na de detachering de gedetacheerde in dienst te nemen als dit binnen de mogelijkheden ligt. De arbeidsovereenkomst die is aangevangen op 4 april 2016 tussen de detacherende instelling en gedetacheerde blijft gehandhaafd, met dien verstande dat gedurende de periode dat de gedetacheerde werkzaam is ten behoeve van de tewerkstellende instelling de arbeidsovereenkomst mede wordt beheerst door het bepaalde in deze detacheringsovereenkomst.
Artikel 2. Functie en arbeidsuren tijdens detachering
Tijdens de periode van detachering verricht de gedetacheerde bij de tewerkstellende instelling in hoofdzaak de navolgende taken:
• Het coördineren, organiseren en (mede)ontwikkelen van het vrijwilligersbeleid
• Het verrichten van uitvoerende werkzaamheden ten aanzien van de vrijwilligerscoördinatie ten behoeve van de inzet van vrijwilligers
• Begeleiden van vrijwilligers
• Het verrichten van administratieve werkzaamheden
De arbeidsduur bij de tewerkstellende instelling bedraagt gemiddeld 36 uren per week. Deze uren worden in onderling overleg ingevuld. Indien gedetacheerde op verzoek van de tewerkstellende instelling meer uren werkzaam is dan worden deze uren na schriftelijke toestemming van de tewerkstellende instelling extra gedeclareerd door de detacherende instelling. Onder arbeidsduur wordt ten deze verstaan de som van de feitelijke gewerkte uren en van de in de werktijdregeling cq het rooster vastgelegde uren, waarop niet is gewerkt wegens ziekte, feestdagen en vakantie (verlof) op basis van de regelingen van de CAO voor de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (CAO VVT).
Artikel 3. Rechtspositie tijdens detachering
De gedetacheerde blijft in dienst van de detacherende instelling die zorg draagt voor de naleving van de met de gedetacheerde overeengekomen arbeidsvoorwaarden die gebaseerd zijn op de CAO VVT. De tewerkstellende instelling ziet, voor zover van hem afhankelijk, toe op de juiste toepassing van de rechtspositie van de gedetacheerde, zoals die voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst welke is gesloten tussen de detacherende instelling en de gedetacheerde.
(…)
Artikel 5. Kosten detachering
De aan de detachering toewijsbare salariskosten komen voor rekening van de detacherende instelling. Zulks met inbegrip van werkgeverslasten, doorbetaling bij ziekte, vakantietoeslag, eindejaarsuitkering, verlofrechten, reiskosten, eventuele salarisaanpassingen, toeslagen, overige emolumenten conform de CAO VVT alsmede toewijsbare kosten van overhead en administratie vermeerderd met de detachering samenhangende verschuldigde BTW. Zoals overeengekomen in de Samenwerkingsovereenkomst tussen Stichting [B] en Stichting [X] . (artikel 1.6 van deze overeenkomst).
Artikel 6. Einde detachering
De overeenkomst eindigt:
1. met wederzijds goedvinden van partijen;
2. doordat de dienstbetrekking tussen medewerker en de detacherende instelling eindigt;
3. door opzegging van één der partijen met inachtneming van een wederzijdse opzegtermijn van één maand.
4. indien tussen de gedetacheerde en de tewerkstellende instelling een niet werkbare situatie is ontstaan met onmiddellijke ingang na overleg met de gedetacheerde instelling;
5. indien de gedetacheerde binnen zes weken na aanvang van de detachering geen verklaring omtrent gedrag kan overleggen;
6. In het geval er sprake is van een dringende reden als bedoeld in de artikelen 7:677 en 7:678 BW met onmiddellijke ingang onder gehoudenheid hiervan schriftelijk mededeling te doen aan de wederpartij. De tewerkstellende instelling is in zodanig geval gerechtigd de gedetacheerde de toegang tot haar locaties te ontzeggen. Partijen zullen alsdan in overleg treden aangaande de verdere invulling van de samenwerking.
Aansluitend aan het einde van deze detacheringsovereenkomst vervult gedetacheerde zijn functie bij de detacherende instelling overeenkomstig de voorwaarden zoals die zijn vastgelegd in de tussen gedetacheerde en de detacherende instelling gesloten arbeidsovereenkomst met wijzigingen, buiten de aanvulling waarin deze detachering is geregeld. Zulks voor zover die arbeidsovereenkomst niet is beëindigd.
(…)"
2.6.
Ter gelegenheid van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel na de oprichting in 2013 van belanghebbende heeft de Inspecteur aan belanghebbende een brief gezonden met de mededeling dat zij als een van omzetbelasting vrijgestelde ondernemer is geregistreerd.
2.6.1.
In november 2015 is door belanghebbende aan de Inspecteur een brief gezonden, die luidt:
"Graag leg ik het volgende aan [u] voor.
De Stichting [X] (Stichting) is voornemens een hospice te exploiteren aan de [Y] te [Z] . Er is door de Stichting een voorlopig koopcontract getekend. De overdracht zal plaats vinden zoals het er nu naar uit ziet in de eerste week van november. Hierna zal de boerderij worden verbouwd tot hospice. Dit willen wij realiseren door een verbouwing van de schuur (deel). Er zullen zes kamers gerealiseerd worden. Zodra de hospice gereed is gaan wij als Stichting deze kamers verhuren aan toekomstige gasten. De huurprijs bedraagt 35 euro per dag, dit is inclusief verteer. Voor de verzorging van de gasten hebben we met [B] Thuiszorg afspraken gemaakt die nog worden vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. [B] Thuiszorg is verantwoordelijk voor de zorg en planning van de vrijwilligers. Het zal een zogenaamd low care hospice zijn, waarbij de nadruk zal liggen op de realisatie van een bijna-thuis-huis. De verhuur van kamers aan particulieren is volgens ons een Btw-plichtige activiteit. Er is immers gelet op het tijdelijke verblijf van de gasten sprake van het 'verstrekken van logies binnen het kader van het hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden', waarvoor tabel I, post b-11 geldt (6%-tarief). Wij, de Stichting is niet verantwoordelijk voor het verlenen van de zorg aan de gasten. De verantwoordelijkheid van de zorg ligt bij [B] Thuiszorg. De Stichting draagt alleen zorg voor de exploitatie van de onroerende zaak en alles wat daarmee samenhangt. Ik verzoek u de Stichting een BTW nummer te verstrekken. Graag verneem ik van u op korte termijn of u bovenstaande mening deelt. Mocht dat niet het geval zijn dan verzoek ik u aan te geven op welke gronden u een andere mening heeft. Verder verzoek ik u bij afwijzing van bovenstaande gehoord te worden."
2.6.2.
In reactie op die brief is van de zijde van de Inspecteur bij brief van 5 november 2015 ("Vaststelling belastingplicht") meegedeeld:
"Ik heb u, namens het voor u bevoegde Belastingkantoor, geregistreerd in onze administratie. In deze brief leest u wat dat voor u betekent.
Welke aangiften moet u doen?
Ik heb beoordeeld dat u belastingplichtig bent voor de belastingen die in de bijlage / op de achterzijde vermeld staan. Hier vindt u ook de tijdvakken waarover u aangifte moet doen en de geregistreerde nummers van uw onderneming.
Andere verplichtingen
Ondernemers moeten voor de Belastingdienst voldoen aan een aantal verplichtingen. Zo moet u aangiften en opgaven digitaal insturen en een administratie bijhouden. Meer informatie hierover vindt u op www.belastingdienst.nl/starters.
Aangifte omzetbelasting doen
Bij deze brief kunnen aangifte(n) omzetbelasting zijn gevoegd voor al verstreken aangifteperioden. Hoe u deze aangifte(n) doet, leest u in de bijgevoegde toelichting.
(…)"
Uit de bijlage bij die brief:
"(…)
Belastingmiddel Omzetbelasting
Aangiftetijdvak Kwartaal
BTW-nummer […]
BTW-identificatienummer […]
(…)"

De Rechtbank

3. De Rechtbank heeft overwogen:
"(…)
Geschil
9. In geschil is of [belanghebbende] recht heeft op aftrek van omzetbelasting. Meer in het bijzonder is in geschil of de diensten van [belanghebbende] vallen onder de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, letter c, van de Wet, de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, letter f, van de Wet of de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, letter g, van de Wet. Indien de diensten onder één van deze vrijstellingen vallen, is subsidiair in geschil of bij [belanghebbende] het in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat zij met het exploiteren van het hospice een belaste handeling verricht, waarvoor een recht op aftrek bestaat. In het geval dat de rechtbank oordeelt dat de prestaties van [belanghebbende] niet zijn vrijgesteld, is tussen partijen niet in geschil dat op de prestaties het verlaagde tarief van toepassing is. De bedragen zijn op zichzelf niet in geschil.
10. [ Belanghebbende] stelt dat zij recht heeft op aftrek van omzetbelasting en dat de verzoeken om teruggaaf daarom ten onrechte zijn afgewezen. Primair voert zij daartoe aan dat zij in feite alleen onroerend goed exploiteert. Er is echter geen sprake van vrijgestelde verhuur. De diensten bestaan uit de tijdelijke verhuur van volledig gestoffeerde en gemeubileerde gastenkamers en daarom is de uitzondering van artikel 11, eerste lid, letter b, ten tweede, van de Wet van toepassing. Subsidiair voert [belanghebbende] aan dat bij haar het vertrouwen is gewekt dat zij belaste diensten verricht en aldus recht op aftrek van omzetbelasting heeft.
11. [ De Inspecteur] stelt zich op het standpunt dat [belanghebbende] vrijgestelde diensten verricht als bedoeld in artikel 11, eerste lid, letter c, van de Wet, dan wel artikel 11, eerste lid, letter g, van de Wet of artikel 11, eerste lid, letter f, van de Wet. Zij heeft daarom geen recht op aftrek van omzetbelasting. Ook is er geen sprake van gewekt vertrouwen. Er is daarom terecht geen teruggaaf verleend.
Beoordeling van het geschil
12. [ De Inspecteur] stelt dat [belanghebbende] tegen vergoeding aan haar gasten één enkele prestatie verricht bestaande uit zorg met verblijf en dat die prestatie is vrijgesteld. Het is aan hem om dit aannemelijk te maken.
13. De rechtbank stelt vast dat in de activiteiten van [belanghebbende] twee elementen zijn te onderkennen: enerzijds het verstrekken van logies en verteer en anderzijds de dienstverlening door de vrijwilligers.
14. Uit de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) volgt dat voor de toepassing van de btw elke prestatie normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd (HvJ 25 februari 1999, C-349/96, ECLI:EU:C:1999:93, CPP, r.o. 29; HvJ 19 november 2009, C 461/08, ECLI:EU:C:2009:722, Don Bosco, r.o. 35; HvJ 27 september 2012, C 392/11, ECLI:EU:C:2012:597, Field Fisher, r.o. 14). Dit is anders, indien de handelingen zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij objectief gezien één, niet te splitsen economische prestatie vormen, waarvan het kunstmatig zou zijn die uit elkaar te halen (CPP, r.o. 29; HvJ 27 oktober 2005, C 41/04, ECLI:EU:C:2005:649, Levob, r.o. 22; Field Fisher, r.o. 16). Verder volgt uit de rechtspraak van het HvJ dat sprake is van één voor de btw in aanmerking te nemen prestatie, indien één of meerdere elementen moeten worden geacht de hoofddienst te vormen, terwijl één of meer andere elementen moeten worden beschouwd als één of meer bijkomende diensten (absorptie). In die situatie delen de bijkomende elementen het fiscale lot van de hoofddienst (CPP r.o. 30).
15. De dienstverlening door de vrijwilligers is niet zodanig verweven met het verstrekken van logies en verteer dat die niet afzonderlijk in beschouwing kan worden genomen. Verder is enerzijds voor het bieden van logies en verteer de aanwezigheid van de vrijwilligers niet onontbeerlijk, anderzijds zouden de vrijwilligers ook buiten het kader van het hospice hun diensten kunnen verlenen aan terminaal zieken. De vrijwilligers verrichten hun werkzaamheden ook niet onder leiding van [belanghebbende] maar onder leiding van de coördinator van [ [B] ]. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat uit de stukken van het geding en de verklaringen van [belanghebbende] ter zitting volgt dat de vrijwilligers materieel de taken van de reguliere mantelzorgers van de gast overnemen, maar dat die mantelzorgers ook zelf binnen het hospice als zodanig actief kunnen blijven. Gezien het voorgaande is in onderhavig geval noch sprake van een zodanige verwevenheid dat splitsing kunstmatig zou zijn, noch van absorptie.
16. Eén en ander betekent dat er onvoldoende reden is om in dit geval af te wijken van het uitgangspunt dat elke dienstverrichting normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd. Er is dan ook sprake van twee, afzonderlijk in aanmerking te nemen diensten: enerzijds het bieden van logies met verteer en anderzijds de dienstverlening door de vrijwilligers.
17. [ Belanghebbende] heeft verklaard dat de vergoeding van € 35 die zij aan haar gasten in rekening brengt uitsluitend betrekking heeft op logies en verteer. De rechtbank acht die verklaring ook aannemelijk, gezien het feit dat aan familieleden van gasten die blijven logeren eveneens een bedrag van € 35 in rekening wordt gebracht, te vermeerderen met een vergoeding voor eventuele verteer. Ook vindt de rechtbank hiervoor steun in het feit dat [belanghebbende], zoals zij onweersproken heeft gesteld, slechts marginaal kosten maakt voor het trainen van de vrijwilligers en dat die kosten worden voldaan uit door haar ontvangen subsidies. Daaruit volgt dat de dienstverlening door de vrijwilligers om niet plaatsvindt en dat daarom niet wordt toegekomen aan de vraag of die dienstverlening onder enige vrijstelling kan worden gerangschikt. Dat het tegen vergoeding bieden van logies en het verteer niet onder één van de door [de Inspecteur] genoemde vrijstellingen valt, is niet in geschil.
18. Uit het voorgaande volgt dat [de Inspecteur] zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat [belanghebbende] uitsluitend vrijgestelde prestaties verricht en daarom geen recht heeft op aftrek van omzetbelasting. De beroepen zijn dan ook in zoverre gegrond. De subsidiaire stelling van [belanghebbende] behoeft daarom geen behandeling.
19. [ Belanghebbende] heeft onweersproken verklaard dat de door haar voor onderhavige tijdvakken teruggevraagde omzetbelasting uitsluitend betrekking heeft op kosten die zien op de aanschaf en de verbouwing van de hoeve. Vaststaat dat [belanghebbende] de hoeve heeft aangeschaft en verbouwd teneinde daarin een hospice te exploiteren en aldus een economische activiteit uit te oefenen. Dat de hoeve tevens wordt gebruikt ten behoeve van de dienstverlening om niet door de vrijwilligers, neemt niet weg dat er een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de verbouwing van de hoeve en de belaste prestaties van [belanghebbende]. Verder is gesteld noch gebleken dat het gebruik door de vrijwilligers als meer dan verwaarloosbaar moet worden beschouwd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding het recht op aftrek van omzetbelasting in te perken.
Proceskosten
20. De rechtbank veroordeelt [de Inspecteur] in de door [belanghebbende] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.298 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 254, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512, en een wegingsfactor 1,5 voor vier of meer samenhangende zaken en factor 1 voor de zwaarte van de zaken).
(…)"

Geschil en standpunten

4.1.
In hoger beroep houdt partijen verdeeld, naast de ontvankelijkheid van het hoger beroep, het antwoord op de vraag, net als voor de Rechtbank, of belanghebbende recht heeft op aftrek van omzetbelasting (voorbelasting). Meer in het bijzonder is in geschil of de diensten van belanghebbende vallen onder de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel c, onderdeel f of onderdeel g, van de Wet. Als wordt geoordeeld dat de diensten onder een van deze vrijstellingen vallen, is subsidiair in geschil of bij belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat zij met het exploiteren van het hospice een belaste handeling verricht, waarvoor recht op aftrek bestaat. Wanneer het Hof oordeelt dat de prestaties van belanghebbende niet zijn vrijgesteld, is - de Inspecteur heeft dat op de zitting uitdrukkelijk verklaard - tussen partijen niet in geschil dat op de prestaties van belanghebbende het verlaagde tarief van toepassing is. Partijen zijn het eens dat de Rechtbank bij wijze van vergissing bij de vaststelling van de door de Inspecteur aan belanghebbende te vergoeden proceskosten rekening heeft gehouden met een hoorzitting.
4.2.
Belanghebbende stelt, verkort weergegeven, dat het hoger beroep van de Inspecteur niet-ontvankelijk is, omdat uit de haar ter beschikking staande gegevens over de verzending aan partijen van de uitspraak van de Rechtbank blijkt dat het hoger beroep na het verstrijken van de termijn van zes weken bij het Hof is ingediend, en voorts dat zij recht heeft op aftrek van omzetbelasting, zodat de verzoeken om teruggaaf ten onrechte zijn afgewezen. Zij voert aan dat zij alleen belast onroerend goed exploiteert. Haar dienstverlening kwalificeert als de tijdelijke verhuur van volledig gestoffeerde en gemeubileerde gastenkamers als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel b, ten tweede, van de Wet. Subsidiair voert belanghebbende aan dat bij haar het vertrouwen is gewekt dat zij belaste diensten verricht en recht heeft op aftrek van voorbelasting.
4.3.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt, kort samengevat, dat hij tijdig hoger beroep heeft ingesteld en dat belanghebbende vrijgestelde diensten verricht als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel c, dan wel onderdeel f of onderdeel g, van de Wet. Zij heeft geen recht op aftrek van omzetbelasting. Ook is geen sprake van een in rechte te honoreren gewekt vertrouwen. Teruggave van omzetbelasting acht hij terecht niet verleend. In hoger beroep stelt hij ter aanvulling dat, voor het geval het Hof oordeelt dat sprake is van twee afzonderlijke prestaties, in verband met een door hem gesteld deel van de prestaties om niet toe te passen pro rata met betrekking tot de verdeling van de in geschil zijnde voorbelasting, slechts teruggaaf van € 32.405 moet worden verleend.
4.4.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.

Beoordeling

5.1.
Wanneer de bij belanghebbende op het moment van het indienen van het verweerschrift bekende informatie wordt gecompleteerd met en wordt bezien in het licht van de feitelijke gang van zaken rond de verzending van de uitspraak door de Rechtbank, moet het Hof vaststellen dat de Inspecteur, in tegenstelling tot wat op die uitspraak is vermeld, pas op de hoogte is gesteld van de uitspraak door de toezending door de Rechtbank met een begeleidende brief op 12 augustus 2019. Nu het hoger beroepschrift van de Inspecteur binnen de op dat moment aangevangen termijn van zes weken is ingediend, kan de conclusie niet anders zijn dan dat het hoger beroep ontvankelijk is. De andersluidende stelling van belanghebbende faalt.
5.2.
Partijen zijn het eens dat de Rechtbank, nu een hoorzitting achterwege is gebleven, bij de vaststelling van de door de Inspecteur aan belanghebbende te vergoeden proceskosten is uitgegaan van een verkeerd aantal in aanmerking te nemen punten. Het Hof zal dit herstellen door de proceskosten van belanghebbende vast te stellen, in zoverre in afwijking van de Rechtbank, op € 1.917 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand: € 254 (bezwaar) + € 1.024 (beroep), onder toepassing van gewichtsfactor 1 en factor 1,5 wegens samenhang.
5.3.
Fiscaal-inhoudelijk faalt het hoger beroep van de Inspecteur, hoezeer ook het Hof op basis van de uit de beschikbare gegevens naar voren komende feiten en omstandigheden op een enkel punt tot een andere afweging komt dan de Rechtbank. Naar uit de door het Hof in hoger beroep aan de hand van in elk geval de tussen belanghebbende en [B] gesloten overeenkomsten alsmede de door [B] met de individuele gasten gesloten zorgovereenkomsten vastgestelde feiten en omstandigheden volgt, stelt belanghebbende zich terecht op het standpunt dat zij tegen betaling in haar onroerend goed enkel een korte verblijfsmogelijkheid aan haar gasten biedt. De door de gasten in het hospice van belanghebbende ontvangen palliatieve zorg en de in de omgeving van deze zorg verrichte werkzaamheden door de geworven vrijwilligers zijn het resultaat van door de individuele gasten met [B] gesloten overeenkomsten. Op geen enkele wijze maakt de Inspecteur zijn door belanghebbende gemotiveerd in de stukken en op de zitting weersproken stelling waar dat belanghebbende door middel van vrijwilligers aan de gasten zorgprestaties verricht die zelfstandig kwalificeren als diensten in de zin van de Wet dan wel als handelingen buiten de reikwijdte van de omzetbelasting. In dat verband acht het Hof van belang de Inspecteur mee te geven dat diens aan de hand van de tekst van de door hem ingeroepen vrijstellingsbepalingen op schrift gestelde opvattingen en beweringen over wat in de onderneming van belanghebbende voorvalt, voorbarige interpretatieve conclusies zijn die in het geheel geen steun vinden in de in hoger beroep door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden en dus ook niet positief kunnen bijdragen aan het van hem te verlangen bewijs voor of ter onderbouwing van de door hem naar voren geschoven stellingen over de wetstoepassing.
5.4.
Het hoger beroep is ongegrond, behoudens op het vlak van de door de Rechtbank berekende aan belanghebbende te vergoeden proceskosten. Belanghebbende heeft recht op de volledige teruggaaf van de cijfermatig niet in geding zijnde bedragen. Een behandeling van de aan de hand van de inhoud van de tussen partijen gevoerde briefwisseling - het Hof overweegt dit ten overvloede - alleszins aannemelijk te achten stelling van belanghebbende over het door de Inspecteur in rechte te honoreren gewekte vertrouwen kan achterwege blijven.

Proceskosten en griffierecht

6.1.
Het Hof ziet reden de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende. De kosten stelt het Hof, onder wijziging van de door de Rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling, vast op in totaal € 3.492, te weten € 1.917 (zie punt 5.2) plus € 1.575 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep: 2 punten à € 525 x 1 (gewicht) x 1,5 (samenhang). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
6.2.
Omdat de uitspraak van de Rechtbank fiscaal-inhoudelijk in stand blijft, wordt van de Inspecteur wegens het door hem ingestelde hoger beroep een griffierecht geheven van € 519.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing over de proceskosten,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3.492, en
- verstaat dat de griffier van de Inspecteur € 519 aan griffierecht heft.
De uitspraak is vastgesteld door U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 14 februari 2020 in het openbaar uitgesproken.
wegens verhindering van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door raadsheer Visser
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.