ECLI:NL:GHDHA:2020:382

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
4 maart 2020
Zaaknummer
200.253.876/01 en 200.254.439/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en statusvoorlichting in geschil tussen biologische vader en erkende vader van minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om een hoger beroep betreffende de omgangsregeling van een minderjarige. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om een omgangsregeling tussen de minderjarige en de geïntimeerde vast te stellen. De vrouw heeft een gewelddadige relatie gehad met de geïntimeerde, die veroordeeld is voor mishandeling. De vrouw vreest voor haar leven en dat van haar kinderen, en heeft psychologische hulp gezocht. De minderjarige, die een hechte band heeft met de belanghebbende, is door de vrouw erkend als zijn vader. Het hof heeft eerder DNA-onderzoek gelast om de biologische vader vast te stellen. De vrouw en de belanghebbende hebben een affectieve relatie gehad en de belanghebbende heeft de minderjarige erkend. Het hof heeft besloten dat er een raadsonderzoek moet plaatsvinden om de veiligheid van de minderjarige te waarborgen en om te onderzoeken of omgang tussen de geïntimeerde en de minderjarige in het belang van de minderjarige is. De behandeling van de zaak is aangehouden tot het rapport van de raad is ontvangen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummers : 200.253.876/01 en 200.254.439/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 18-5924
zaaknummer rechtbank : C/09/558247
beschikking van de meervoudige kamer van 26 februari 2020
in de zaak met zaaknummer 200.253.876/01 van:
[appellante in zaak 200.253.876/01] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat aanvankelijk mr. C.H. Remmelink te Zoetermeer, die zich als zodanig heeft
onttrokken, thans mr. M-J.E. Gilsing te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat mr. A.C.M. van Lieshout te Den Haag.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende] ,
advocaat mr. L.A. Middelkoop te Rotterdam.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.
en in de zaak met zaaknummer 200.254.439/01 van:
[appellant in zaak 200.254.439/01] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [belanghebbende] ,
advocaat mr. L.A. Middelkoop te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat mr. A.C.M. van Lieshout te Den Haag.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat aanvankelijk mr. C.H. Remmelink te Zoetermeer, die zich als zodanig heeft onttrokken, thans mr. M-J.E. Gilsing te Den Haag.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere procesverloop in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikkingen van 22 mei 2019 en 30 oktober 2019, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
1.2
Bij de beschikking van 22 mei 2019 heeft het hof - voor zover hier van belang - een DNA-onderzoek door een deskundige gelast naar de vraag of [geïntimeerde] , geboren [in] 1992, dan wel [belanghebbende] , geboren [in] 1993, de biologische vader is van [de minderjarige 1] , geboren [in] 2016 te [geboorteplaats] , en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid, de verdere behandeling van de zaak pro forma aangehouden en iedere verdere beslissing aangehouden.
1.3
Op 16 oktober 2019 is de deskundigenrapportage verwantschapsonderzoek bij het hof ingekomen.
1.4
Bij beschikking van 30 oktober 2019 heeft het hof alvorens verder te beslissen:
- de kosten van de deskundige vastgesteld op € 1.015,-;
- deze kosten van de deskundige van € 1.015,- voorlopig ten laste van ’s Rijks kas gebracht;
- iedere verdere beslissing aangehouden.
1.5
Op 9 januari 2020 is de mondelinge behandeling van de zaken voortgezet. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- [geïntimeerde] , bijgestaan door mr. F.G.T. Meershoek, kantoorgenoot van mr. Van Lieshout.
- [belanghebbende] , bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

2.Verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1
De vrouw is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om een omgangsregeling tussen [geïntimeerde] en de minderjarige vast te stellen en partijen door te verwijzen naar het “Expertiseteam complexe zorg” voor toeleiding en doorverwijzing naar Ouderschap Blijft. De vrouw en [geïntimeerde] hebben een knipperlicht relatie gehad en toen deze tot een definitief einde kwam zijn er geen afspraken gemaakt omtrent het contact tussen [geïntimeerde] en de minderjarige. [geïntimeerde] is veroordeeld voor mishandeling van de vader van de vrouw. In het bijzijn van de minderjarige heeft [geïntimeerde] de grootvader van moederszijde dusdanig geslagen dat hij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Aan [geïntimeerde] is een contact- en locatieverbod in het strafrechtelijk kader opgelegd. De vrouw durfde niet ter zitting in eerste aanleg te verschijnen en kon zich financieel geen advocaat veroorloven toen haar toevoeging werd ingetrokken. De rechtbank heeft dan ook geen kennis kunnen nemen van haar standpunt. Na verschillende geweldsincidenten vreest de vrouw voor haar leven. Het andere zoontje van de vrouw, [de minderjarige 2] , is ook getuige en slachtoffer geweest van het geweld van [geïntimeerde] . Als gevolg hiervan heeft hij huilbuien en angstaanvallen en is hij aangemeld bij GGD Haaglanden voor de kinderpsycholoog. Ook de minderjarige heeft last van verlatingsangst en durft niet alleen te slapen. Hij is getraumatiseerd door de verschillende voorvallen en heeft zich lange tijd onveilig gevoeld en last gehad van paniekaanvallen. Het gezin krijgt hulpverlening en de vrouw is onder behandeling bij PsyQ. De doorverwijzing naar Ouderschap Blijft is nog niet van de grond gekomen. Tussen de vrouw en [geïntimeerde] is geen communicatie mogelijk door de angst die is ontstaan door de dreigementen en mishandelingen van de vrouw, haar familie en kinderen door [geïntimeerde] . Alvorens omgang kan plaatshebben, zal eerst gesproken moeten worden over de veiligheid en regels omtrent de omgang. Overdracht van de minderjarige in onderling overleg is niet mogelijk en via de moeder en de zus van [geïntimeerde] , zoals de rechtbank heeft overwogen, is geen optie voor de vrouw. Zij zijn direct gelinkt aan [geïntimeerde] en kunnen de veiligheid van de minderjarige niet waarborgen. Contactherstel zal door een onafhankelijke derde zoals het Wilmahuis begeleid moeten worden, waarbij rekening wordt gehouden met de tijd die de minderjarige nodig heeft.
2.2
[belanghebbende] verzoekt het hof eveneens om de bestreden beschikking te vernietigen. Hij heeft jarenlang een affectief vriendschappelijke relatie met de vrouw gehad en wist niet beter dan dat de minderjarige uit deze relatie is geboren. Hij heeft de minderjarige erkend en oefent samen met de vrouw het ouderlijk gezag over de minderjarige uit. De minderjarige verblijft elk weekend bij hem en zij hebben een warme, hechte band opgebouwd. [belanghebbende] verzorgt de minderjarige in emotionele en financiële zin en zal dit blijven doen, ongeacht de uitkomst van de DNA-test. De minderjarige kent hem als vader en de door de rechtbank opgelegde omgangsregeling zal dan ook zeer verwarrend zijn voor de minderjarige en de omgang tussen [belanghebbende] en de minderjarige frustreren. [geïntimeerde] is herhaaldelijk gewelddadig geweest jegens de vrouw, in aanwezigheid van de minderjarige en [de minderjarige 2] . De vrouw is doodsbang voor [geïntimeerde] en is onder behandeling van een psycholoog. Het is in het belang van de kinderen dat de vrouw stabiel en beschikbaar blijft als moeder. Een omgangsregeling zal teveel van haar vragen. Bij uitvoering van de doorverwijzing zal de vrouw gedwongen geconfronteerd worden met de persoon die haar mishandeld en bedreigd heeft.
2.3
[geïntimeerde] bestrijdt de stellingen van de vrouw en [belanghebbende] . Tot medio april 2018 was er omgang tussen [geïntimeerde] en de minderjarige. Hij heeft de vrouw en de kinderen nooit mishandeld en hiervan is ook geen bewijs overgelegd door de vrouw. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van 19 februari 2019 bepaald dat de vrouw de omgangsregeling van de bestreden beschikking moet nakomen. De vrouw is toen gewoon verschenen. Dat de vrouw niet verschenen dan wel vertegenwoordigd was ter zitting in eerste aanleg komt voor haar rekening en risico. De rechtbank kon niet anders dan de verzoeken van [geïntimeerde] als onweersproken toewijzen. Met betrekking tot de doorverwijzing naar Ouderschap Blijft stelt de man dat de schorsende voorwaarden van de man bij beschikking van 5 maart 2019 zijn gewijzigd in die zin dat het contactverbod tussen partijen niet ziet op contact in het kader van Ouderschap Blijft. Volgens [geïntimeerde] zou de minderjarige ernstig in zijn belangen worden geschaad indien de omgang niet hervat kan worden alvorens partijen op goede wijze met elkaar kunnen communiceren. Partijen zouden ook via hun advocaten in overleg kunnen treden over een aan te wijzen derde bij wie de overdracht plaats zou kunnen hebben. Er is geen contra-indicatie die zich verzet tegen (onbegeleide) omgang tussen de man en de minderjarige.
2.4
Het hof overweegt als volgt. Uit het overgelegde verwantschapsonderzoek blijkt dat uitgesloten is dat [belanghebbende] de verwekker van de minderjarige is en dat praktisch bewezen is dat [geïntimeerde] de verwekker is van de minderjarige. Onvoldoende weersproken is dat [geïntimeerde] de eerste twee levensjaren van de minderjarige contact met hem heeft gehad, zodat in die zin voldoende is gebleken van het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [geïntimeerde] en de minderjarige. Het hof acht [geïntimeerde] dan ook ontvankelijk in zijn verzoek tot omgang. Voorts staat vast dat het contact tussen [geïntimeerde] en de minderjarige medio april 2018 is beëindigd. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de verhouding tussen de vrouw en [geïntimeerde] ernstig is verstoord en dat er geen enkele communicatie tussen hen mogelijk is. De vrouw heeft meerdere aangiftes gedaan tegen [geïntimeerde] en [geïntimeerde] is strafrechtelijk veroordeeld voor mishandeling van de grootvader van moederszijde en heeft een contactverbod opgelegd gekregen. Het hof acht de angsten van de vrouw voor [geïntimeerde] voorstelbaar. Dat dit zijn weerslag heeft op de minderjarige valt zeker niet uit te sluiten. De minderjarige is thans net vier jaar oud geworden en voor zijn verzorging volledig afhankelijk van de vrouw en [belanghebbende] , die hij als zijn vader ziet. Het hof is van oordeel dat het in het belang van de minderjarige is dat hij kind mag zijn en in een zo veilig mogelijke, spanningsvrije omgeving kan opgroeien. Daarnaast heeft de minderjarige (in ieder geval op termijn) recht op om te weten wie zijn biologische vader is. Gezien de conflictueuze verhouding van partijen en de zeer jonge leeftijd van de minderjarige acht het hof zich onvoldoende voorgelicht om een beslissing ter zake van omgang tussen [geïntimeerde] en de minderjarige te kunnen nemen. Het hof zal, zoals het partijen ter zitting als mogelijkheid heeft voorgehouden, de raad verzoeken om onderzoek te verrichten naar de vraag of omgang tussen [geïntimeerde] en de minderjarige in het belang van de minderjarige is, of dat sprake is van ontzeggingsgronden en hoe omgang eventueel zou kunnen worden opgestart. Daarnaast verzoekt het hof de raad om in dit onderzoek de vraag te betrekken of, wanneer en hoe statusvoorlichting aan de minderjarige dient te worden gegeven, gezien zijn jonge leeftijd en kwetsbaarheid. Het hof zal aldus bepalen en iedere verdere beslissing aanhouden.
2.5
Gelet op het voorgaande beslist het hof als volgt.

3.De beslissing

Het hof, in het hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad een onderzoek in te (doen) stellen als hiervoor onder 2.4 omschreven en daaromtrent rapport en advies uit te brengen;
houdt de behandeling aan tot 29 augustus 2020 pro forma;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een na ontvangst van het rapport van de raad te bepalen datum, waarvoor partijen en de raad zullen worden opgeroepen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, A. Zonneveld en A.R.J. Mulder, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier en is op 26 februari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.