ECLI:NL:GHDHA:2020:375
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van de IB-ondernemer
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 februari 2020 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie en de draagkracht van de man, een IB-ondernemer. De man had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Rotterdam aangevochten, waarin de kinderalimentatie voor de minderjarigen was vastgesteld op € 250,- per maand per kind. De man verzocht de alimentatie te verlagen naar € 75,- per maand per kind, onderbouwd met zijn stelling dat hij onvoldoende draagkracht had om de vastgestelde alimentatie te voldoen. De vrouw, die in Groot-Brittannië woont, verzocht het hoger beroep van de man af te wijzen en stelde dat de man zijn financiële situatie niet voldoende had onderbouwd.
Het hof constateerde dat de man zijn administratie niet op orde had en geen recente financiële gegevens kon overleggen. De man had een schuld bij de Rabobank en stelde dat hij maximaal € 150,- per maand voor beide kinderen kon bijdragen. De vrouw daarentegen had een stabiel inkomen en stelde dat de behoefte van de kinderen redelijk was vastgesteld op basis van het gezinsinkomen tijdens het huwelijk. Het hof oordeelde dat de man onvoldoende feiten en omstandigheden had aangedragen om zijn stelling over de te hoge behoefte van de kinderen te onderbouwen. Bovendien had hij geen inzicht gegeven in zijn inkomsten, waardoor het hof niet kon vaststellen of hij daadwerkelijk niet in staat was om de alimentatie te betalen.
Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam bekrachtigd, waarbij de man werd verplicht om de eerder vastgestelde kinderalimentatie te blijven betalen. De beslissing werd genomen in het openbaar, met de betrokkenheid van de griffier.