Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
curatorvan [naam failliet] h.o.d.n. Shalom Steakhouse & Grill,
1.Het verloop van de procedure
- het procesdossier van de eerste aanleg
- de dagvaarding in hoger beroep van 1 oktober 2018
- het tussenarrest van 6 november 2018 waarbij een comparitie na aanbrengen is gelast
- het proces-verbaal van de comparitie van 8 januari 2019 en de daarin vermelde stukken
- de memorie van grieven, met 1 productie
- de memorie van antwoord in het principaal appel alsmede memorie van grieven in incidenteel appel, tevens akte tot vermeerdering van eis, met producties
- de memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties
2.De feiten
19 januari 2017bij de curator mondeling een bod van € 7.500 uitgebracht voor de inventaris die zich nog in de bedrijfsruimte bevond (hierna ook: het aanbod van 19 januari). Zijn advocaat schrijft in een e-mail van 19 januari hierover onder meer:
25 januari 2017heeft de curator verschillende partijen uitgenodigd om uiterlijk 1 februari 2017 een bieding te doen op de bedrijfsinventaris (hierna: inventaris), handelsnaam en goodwill (ten behoeve van een doorstart) of op alleen de inventaris.
10 februari 2017schrijft de curator hierover aan de advocaat van [geïntimeerde] :
8 maart 2017schrijft de curator aan de advocaat van [geïntimeerde] :
14 maart 2017bericht de advocaat van [geïntimeerde] dat [geïntimeerde] de door de curator gestelde overeenkomst ontkent, dat hij de overname van de inventaris op korte termijn wil regelen en de zaak uiterlijk over 7 dagen weer wil kunnen verhuren.
23 maart 2017laat de advocaat van [geïntimeerde] aan de curator weten dat [geïntimeerde] zo snel mogelijk duidelijkheid wil over de inventaris en bericht verder:
27 maart 2017. Hij wijst erop dat hij optreedt voor de gezamenlijke schuldeisers en in dat kader ook rekening moet houden met de belangen van de pandhouder, Crowdfunding, die zich op het standpunt stelt dat vóór het faillissement mondeling afspraken zijn gemaakt met [geïntimeerde] . De curator bericht dat hij de situatie zal voorleggen aan de rechter-commissaris.
30 maart 2017bericht de curator per e-mail aan de advocaat van [geïntimeerde] dat de rechter-commissaris hem toestemming heeft gegeven om het bod van € 7.500 excl. BTW op de inventaris te aanvaarden.
31 maart 2017:
12 april 2017dat hij de toegezegde stukken graag tegemoet ziet. Hij voegt daaraan toe:
19 april 2017stuurt de curator de factuur en de koopovereenkomst. In de bijgaande e-mail bericht hij verder:
26 april 2017schrijft de advocaat van [geïntimeerde] aan de curator onder meer:
4 mei 2017bericht de curator aan de advocaat van [geïntimeerde] onder meer:
“(…)2. Nu uw cliënt een bieding heeft gedaan van € 7.500,-- exl. BTW en de curator de bieding heeft aanvaard bij email van 30 maart 2017 is rechtsgeldig (…) een koopovereenkomst tot stand gekomen. Uw cliënt kan hier geen eigen invulling aan geven;(…)Het staat uw cliënt niet vrij om op de bieding terug te komen en/of nadien voorwaarden te stellen. (…)”Tevens sommeert de curator [geïntimeerde] om de koopsom van € 7.500 uiterlijk 15 mei 2017 te voldoen.
16 mei 2017waarin hij schrijft:
2 augustus 2017schrijft de advocaat van [geïntimeerde] aan de curator:
10 augustus 2017:
18 augustus 2017heeft [geïntimeerde] de inventaris weggehaald uit de bedrijfsruimte en opgeslagen in een loods van zijn aannemingsbedrijf.
3.De procedure bij de rechtbank
4.De beoordeling van het hoger beroep
“onjuist en ongeloofwaardig”en is [geïntimeerde]
“ernstig onzorgvuldig”. De advocaat van [geïntimeerde] herhaalt in zijn e-mail van 14 maart 2017 aan de curator dat tussen [geïntimeerde] en de pandhouder geen koopovereenkomst tot stand is gekomen en hij laat weten dat [geïntimeerde] , in verband met de verhuur van de bedrijfsruimte, op zeer korte termijn nader overleg wil over de inventaris, met de opmerking dat [geïntimeerde] er daarbij vanuit gaat dat de pandhouder geen recht heeft op toe-eigening van de inventaris. Op 23 maart 2017 vervolgt de advocaat van [geïntimeerde] dit met het bericht aan de curator dat [geïntimeerde] bereid is de inventaris over te nemen
voor € 7.500 tegen finale kwijting, waarbij hij een termijn stelt tot 28 maart. Op 27 maart 2017 antwoordt de curator dat hij rekening moet houden met de belangen van de pandhouder die zich op het standpunt stelt dat [geïntimeerde] de inventaris vóór het faillissement had gekocht en hij laat weten dat hij de situatie zal voorleggen aan de rechter-commissaris. Op 30 maart 2017 bericht de curator dat de rechter-commissaris toestemming heeft gegeven om het bod van € 7.500 te aanvaarden. Een dag later schrijft de advocaat van [geïntimeerde] dat hij dit bedrag zal overmaken onder de voorwaarde dat de curator per e-mail meedeelt dat de curator [geïntimeerde] kwijting verleent en hem vrijwaart voor aanspraken van derden terzake de inventaris.
“Vraagprijs voor het inventaris en huurdersbelang is (…) € 20.000,-.”. Volgens de curator toont dit aan dat ook [geïntimeerde] ervan uit ging dat wel een koopovereenkomst tot stand was gekomen en dat [geïntimeerde] daar uitvoering aan heeft gegeven. [geïntimeerde] heeft hiertegen ingebracht dat dit een vergissing van de beheerder van de website was. Hij heeft dit onderbouwd door een schriftelijke verklaring van de horecatussenpersoon [naam] , inhoudend dat hij in zijn advertentie in eerste instantie had vermeld dat ook de inventaris overgenomen kon worden, dat hij dat echter verkeerd had begrepen en dat hij dit op eerste verzoek van de pandeigenaar ( [geïntimeerde] ) had aangepast toen hij begreep dat de inventaris niet verkocht kon worden. Gelet op deze onderbouwde betwisting gaat het hof ervan uit dat [geïntimeerde] niet de bedoeling had de inventaris te koop te zetten, zodat ook dit argument van de curator faalt.