Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 10 maart 2020
[appellante] ,
[geïntimeerde] ,
[X] ,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
originelerapport.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een recherchebureau onrechtmatig heeft gehandeld jegens een vrouw in het kader van een alimentatieprocedure. De appellante, die in hoger beroep ging tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, stelde dat het recherchebureau in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) en de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (WPBR) had gehandeld. De zaak begon toen de ex-echtgenoot van appellante, [A], een onderzoek liet uitvoeren door recherchebureau [Y] naar de woon- en leefsituatie van appellante en haar nieuwe partner, [B]. Dit onderzoek was bedoeld om te onderbouwen dat de alimentatieplicht van [A] kon worden beëindigd. Het hof oordeelde dat de door de rechtbank vastgestelde feiten niet waren betwist en dat het onderzoek van het recherchebureau proportioneel was. Het hof concludeerde dat er geen onrechtmatig handelen was vastgesteld, omdat de appellante niet had aangetoond dat het recherchebureau in strijd had gehandeld met de relevante wetgeving. De vorderingen van appellante werden afgewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij appellante werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.