ECLI:NL:GHDHA:2020:2948
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in drugszaken door gebrek aan bewijs en onrechtmatige bewijsverkrijging
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van vierentwintig uren, subsidiair twaalf dagen jeugddetentie, voor het opzettelijk handelen in en/of aanwezig hebben van verdovende middelen. Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte schuldig te verklaren. De indicatieve test op de inbeslaggenomen gripzakjes is niet uitgevoerd, waardoor het bewijs dat de zakjes verdovende middelen bevatten, niet wettig en overtuigend kan worden vastgesteld. Het hof heeft ook de argumenten van de verdediging overwogen, waaronder de onrechtmatigheid van de staandehouding en fouillering van de verdachte, maar heeft besloten om het verweer buiten beschouwing te laten omdat het hof reeds op andere gronden tot vrijspraak kwam. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij betrokken was bij de handel in of het aanwezig hebben van de in de tenlastelegging genoemde verdovende middelen.