ECLI:NL:GHDHA:2020:2948

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
22-000119-20
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in drugszaken door gebrek aan bewijs en onrechtmatige bewijsverkrijging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van vierentwintig uren, subsidiair twaalf dagen jeugddetentie, voor het opzettelijk handelen in en/of aanwezig hebben van verdovende middelen. Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte schuldig te verklaren. De indicatieve test op de inbeslaggenomen gripzakjes is niet uitgevoerd, waardoor het bewijs dat de zakjes verdovende middelen bevatten, niet wettig en overtuigend kan worden vastgesteld. Het hof heeft ook de argumenten van de verdediging overwogen, waaronder de onrechtmatigheid van de staandehouding en fouillering van de verdachte, maar heeft besloten om het verweer buiten beschouwing te laten omdat het hof reeds op andere gronden tot vrijspraak kwam. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij betrokken was bij de handel in of het aanwezig hebben van de in de tenlastelegging genoemde verdovende middelen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000119-20
Parketnummer: 10-250920-19
Datum uitspraak: 1 december 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 8 januari 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

[geboorteplaats en geboortedatum],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van vierentwintig uren, subsidiair twaalf dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 17 oktober 2019 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 70,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of ongeveer 11,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep en/of ongeveer 3,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine en/of (telkens) zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof is met de kinderrechter van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte betrokken is bij, kort gezegd, de handel in dan wel het opzettelijk aanwezig hebben van de in de kelderbox aangetroffen verdovende middelen, zodat de verdachte van het deel van de tenlastelegging dat daarop ziet, moet worden vrijgesproken.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ook van het hem overigens tenlastegelegde - de handel in dan wel het aanwezig hebben van zich in de bij de fouillering van de verdachte aangetroffen gripzakjes bevindende cocaïne en heroïne - dient te worden vrijgesproken. Dit standpunt berust op twee gronden.
De eerste grond betreft de rechtmatigheid van de staandehouding en de fouillering van de verdachte.
Volgens de verdediging zijn genoemde dwangmiddelen onrechtmatig toegepast, omdat niet is voldaan aan de daaraan verbonden (strikte) voorwaarden. Doordat daaraan niet is voldaan, is in aanzienlijke mate inbreuk gemaakt op belangrijke strafvorderlijke voorschriften, alsook op de grondrechten van de verdachte. Dit levert twee ernstige, onherstelbare vormverzuimen op. Als gevolg hiervan dienen de bij de staandehouding en de daarop volgende fouillering van de verdachte verkregen verdovende middelen van het bewijs te worden uitgesloten. Er resteert dan onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
De tweede grond betreft het ontbreken van een NFI-rapportage. Door het ontbreken hiervan kan niet kan worden vastgesteld dat de onder de verdachte inbeslaggenomen gripzakjes harddrugs, te weten de (eveneens) tenlastegelegde cocaïne en heroïne bevatten. De zich in het dossier bevindende indicatieve drugstest is, zonder bijkomende omstandigheden die op harddrugs wijzen, welke omstandigheden in de onderhavige zaak ontbreken, in de visie van de verdediging onvoldoende om tot die vaststelling te kunnen komen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof laat het verweer ex art. 359a Sv dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, hetgeen volgens de raadsman tot bewijsuitsluiting en vrijspraak zou moeten leiden, buiten bespreking bij gebrek aan belang, nu het hof reeds op andere gronden tot vrijspraak komt.
Het hof heeft op grond van de zich in het dossier bevindende stukken vastgesteld dat zich daarin een “proces-verbaal onderzoek verdovende middelen” (proces-verbaalnummer: PL1700-2019312473-46) bevindt. Aan de hand van dit proces-verbaal, in onderlinge samenhang bezien met de overige stukken in het dossier, kan evenwel niet worden vastgesteld dat de daarin omschreven indicatieve test is verricht op de inhoud van de onder de verdachte inbeslaggenomen gripzakjes, zodat die indicatieve test niet tot het bewijs van zich in de gripzakjes bevindende verdovende middelen kan strekken. Nu het dossier ook overigens geen bewijsmiddelen bevat op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de inhoud van de gripzakjes is onderzocht en dat die zakjes de in de tenlastelegging omschreven verdovende middelen bevatten, acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk handelen in en/of aanwezig hebben van de in de tenlastelegging omschreven verdovende middelen.
Gelet op de hierboven geschetste stand van zaken, acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan integraal dient te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A. Pit,
mr. W.A.G.J.W. Ferenschild en mr. Y.C. Bours, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 december 2020.
Mr. Y.C. Bours is buiten staat dit arrest te ondertekenen.