ECLI:NL:GHDHA:2020:2922

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
2200433319
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en terbeschikkingstelling in strafzaak met bedreiging en poging tot doodslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van poging tot doodslag, maar was wel ter beschikking gesteld voor verpleging. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was gedetineerd in PI Rijnmond en had een geschiedenis van psychische problemen, waaronder vermoedelijke schizofrenie. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na het onderzoek ter terechtzitting, waarbij de advocaat-generaal vorderde dat het vonnis van de rechtbank zou worden vernietigd en de verdachte ter beschikking zou worden gesteld met verpleging van overheidswege.

De tenlastelegging betrof een incident op 24 juni 2018 te Hoogvliet Rotterdam, waarbij de verdachte met een afgebroken steel van een bezem/vloerwisser meerdere stekende bewegingen in de richting van het slachtoffer heeft gemaakt. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel, en sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag en poging zware mishandeling. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het hof heeft de verdachte als (sterk) verminderd toerekeningsvatbaar geacht, gezien zijn psychische toestand en het feit dat hij eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten. De verdachte had geen ziektebesef en was niet gemotiveerd voor behandeling. Gezien de ernst van het bewezen verklaarde feit en het gevaar voor herhaling, heeft het hof besloten tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege voor een maximale periode van vier jaar. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 37a, 37b en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004333-19
Parketnummer: 10-175650-18
Datum uitspraak: 20 oktober 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 augustus 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in PI Rijnmond - HvB De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het impliciet primair tenlastegelegde (poging tot doodslag) vrijgesproken en is ter zake van het impliciet subsidiair tenlastegelegde (poging tot zware mishandeling) de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast, waarbij is bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 24 juni 2018 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven danwel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, de steel van een bezem/vloerwisser heeft afgebroken en (vervolgens) met deze afgebroken steel (met de afgebroken punt naar voren) meerdere ma(a)l(en) stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24juni 2018 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door de steel van een bezem/vloerwisser af te breken en met deze afgebroken steel met het
afgebroken deel naar voren meerdere malen stekende bewegingen te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat ter zake van het primair impliciet subsidiair tenlastegelegde aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling, met verpleging van overheidswege, zal worden opgelegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte met een afgebroken bezemsteel/vloerwisser heeft gestoken in de richting van de aangever.
Naar het oordeel van het hof kan echter niet worden vastgesteld in de richting van welke delen van het lichaam van de aangever de verdachte heeft gestoken, dan wel op welke afstand van de aangever hij op dat moment stond. Evenmin kan worden vastgesteld met welke kracht de verdachte heeft gestoken.
Het hof acht gelet op het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzet had op de dood van of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan
[slachtoffer], dan wel dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op (één van) die gevolgen heeft aanvaard.
Het hof zal de verdachte daarom van de tenlastegelegde poging tot doodslag en poging zware mishandeling vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks24 juni 2018 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door de steel van een bezem/vloerwisser af te breken en met deze afgebroken steel met het afgebroken deel naar voren
meerdere maleneenstekende beweging
ente maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen maatregel
Het hof heeft de op te leggen maatregel bepaald overeenkomstig de wettelijke voorwaarden die gesteld worden aan het opleggen daarvan.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging zoals strafbaar gesteld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft in het huis van bewaring een steel van een bezem/vloerwisser in twee stukken gebroken, is de cel van het slachtoffer binnen gelopen (de deur was open) en heeft met een puntig stuk van die steel in de richting van het slachtoffer gestoken. Dit deed hij naar aanleiding van een incident de dag ervoor, toen er door het luikje van zijn cel een (gekookt) ei tegen zijn oog gegooid werd. De verdachte hield het slachtoffer verantwoordelijk voor dit incident. Bekend is dat de verdachte vaker gepest wordt in de penitentiaire inrichting. Volgens een getuige hebben ‘ze hem gek gemaakt’.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten.
Rapportage ten aanzien van de verdachte
De verdachte is ter observatie opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum. Naar aanleiding van die opname is op 2 juli 2019 een rapport over de verdachte verschenen, tegen welk gebruik door de raadsman en de advocaat-generaal geen bezwaar is gemaakt.
Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Betrokkene disfunctioneert op alle levensgebieden, waarbij er sprake is van paranoïde, en soms bizarre vergiftigingswanen. Hij was in 2018 nog floride psychotisch in detentie. Hij dacht vergiftigd te worden, was uitermate achterdochtig naar de bewaking en had bizarre ideeën/wanen over hen, weigerde te eten, gedetineerden zouden tegen hem samenspannen en de overheid zou overal zijn. Het disfunctioneren komt mede voort uit zijn psychotische, gedesorganiseerde gedrag, waarbij hij regelmatig is beschreven als vaag en warrig, en hij heeft een bijpassende coping die er op gericht is zo min mogelijk psychotisch te ontregelen en controle te houden over zichzelf door middel van op primitieve wijze afstand te houden tot anderen. Wanneer het contact oppervlakkig is, lijkt hij nog enigszins aangepast, maar
wanneer hij onder druk wordt gezet, schiet zijn coping ernstig tekort en maakt hij gebruik van niet te corrigeren externalisatie (psychotische loochening), door schreeuwen en zich dreigend opstellen, contact af te houden, ageren, agressie en zich terugtrekken uit contact.
Het door de jaren regelmatig geobserveerde gedesorganiseerde gedrag, de primitieve en ernstige waarnemingsvervormende coping, en de wanen, waarbij hallucinaties niet uit te sluiten zijn, waarbij betrokkene al jaren disfunctioneert op alle levensgebieden, onderbouwen de diagnose ongespecificeerde schizofrenie spectrum- of andere psychotische stoornis (in DSM-IV-TR-termen een psychose NAO), waarbij het waarschijnlijk is dat er bij betrokkene sprake is van schizofrenie. Voor het definitief stellen van de diagnose
schizofrenie hadden we meer inzicht willen hebben in het beloop van de symptomen.
Er zijn verder bij betrokkene aanwijzingen voor een stoornis in het gebruik van middelen, maar daar zijn wederom te weinig gegevens voor om een stoornis te kunnen concluderen. Daarbij moet opgemerkt worden dat betrokkene ook psychotisch is zonder het gebruik van middelen.
Het gedrag en de symptomen van betrokkene zijn door de jaren heen door verschillende hulpverleners en rapporteurs beschreven. Door betrokkenes coping vanuit zijn psychotische basis, naast zijn ontbrekende
probleem-/ ziektebesef en -inzicht, heeft hij jaren diagnostiek en adequate begeleiding en behandeling kunnen vermijden, maar was er wel degelijk sprake van een ernstige psychotische stoornis. Zo ook ten tijde van het ten laste gelegde. In de aanloop tot het ten laste gelegde, en ook tijdens de beoordeling door de medische
dienst/arts na het ten laste gelegde, deed betrokkene paranoïde uitspraken en was er sprake van gedesorganiseerd gedrag. Er kan derhalve gesproken worden van een ziekelijke stoornis ten tijde van het ten laste gelegde.
Aan het gebruik van agressie liggen bij betrokkene in verschillende situaties andere dynamieken ten grondslag. Als eerste lijkt er bij hem sprakete zijn
van geweld dat gezien wordt bij verwervingscriminaliteit, passend bij het inzetten van geweld om iets voor elkaar te krijgen.
Hierbij speelt waarschijnlijk de secundaire psychopatisering, passend bij de psychotische
stoornis en het verblijf in het drugs- en nachtopvangcircuit. De tweede vorm van agressie
komt bij betrokkene op als hij in een hoek wordt gedreven, als een ander hem kritisch benadert, waarna hij op reactieve wijze, met weinig rem, impulsief en primitief met agressie reageert. De laatste dynamiek naar agressie komt voor als door een situatie een persoon
opgenomen wordt in zijn paranoïde binnenwereld (wanen en mogelijk akoestische hallucinaties). Deze vorm is het minst invoelbaar en onberekenbaar. Naar alle
waarschijnlijkheid was hiervan sprake ten tijde van het ten laste gelegde.
Betrokkene kon niet weten wie het ei in zijn cel had gegooid, maar ondernam wel actie, met ongefundeerde grote zekerheid, en met de intentie het slachtoffer te doden, zo heeft hij verklaard. Ongrijpbaar en oninvoelbaar is dat het ten laste gelegde pas een dag later werd
uitgevoerd. Omdat er verschillende dynamieken spelen waardoor betrokkene tot agressie kan komen, valt met name de eerste, meer opportunistische en instrumentele agressie niet helemaal uit te sluiten. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen dat betrokkene weinig alternatieven heeft gezien zijn functioneren de laatste (vele) jaren, wat maakt dat het ten laste gelegde hem in (sterk) verminderde mate kan worden toegerekend. Gezien het klinische beeld en de psychotische symptomen ten tijde van het ten laste gelegde, valt
ontoerekeningsvatbaarheid ook niet uit te sluiten.
[...]
Als betrokkene niet behandeld zal worden, waarbij in eerste instantie antipsychotische medicatie geïndiceerd is, zal zijn leefwijze en daarmee het hoge recidiverisico blijven bestaan. Gedacht is aan een behandeling in een voorwaardelijk kader. In het verleden heeft betrokkene zich nooit aan voorwaarden gehouden, is hij niet gemotiveerd voor behandeling en heeft hij geen ziektebesef en -inzicht. Daarmee is een kader met voorwaarden uitgesloten.
Gezien de ernst van het ten laste gelegde, indien bewezen, de waarschijnlijke duur van de behandeling, het als hoog in te schatten gevaar op herhaling met ernstig agressief gedrag en het daaruit voortvloeiende noodzakelijke hoge beveiligingsniveau, adviseren wij een
terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Nu de conclusies van de rapporterende psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt het hof die conclusies over en maakt die tot de zijne. De verdachte wordt dus in (sterk) verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Voorts onderschrijft het hof de conclusie dat oplegging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van het bewezen verklaarde feit en het gevaar voor herhaling.
Vastgesteld wordt dat het bewezen verklaarde feit, ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, een misdrijf
betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op het voorgaande zal aan de verdachte terbeschikkingstelling met verpleging van
overheidswege worden opgelegd.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, oordeelt het hof dat de feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier naar voren komen onvoldoende grond vormen om te oordelen dat de gedraging van de verdachte onmiskenbaar was gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van artikel 38e, eerste lid Sr.
De verdachte is in de PI gesard en getreiterd door medegedetineerden. Een van hen heeft de dag voor de bewezenverklaarde bedreiging een ei door het luik in de cel van verdachte gegooid. Hij was daardoor zo getergd dat hij de dag erop een – naar het zich laat aanzien – willekeurig gekozen cel is binnengelopen en een afgebroken bezemsteel in het matras heeft gestoken, terwijl de op die cel verblijvende medegedetineerde er naast stond. Ook heeft hij met die steel in zijn richting gestoken. Het hof beschouwt deze woede-uitbarsting van de verdachte als bedreigend, maar tegelijkertijd eerder een uiting van frustratie en een schreeuw om aandacht voor zijn positie in de PI dan een bedreiging gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van zijn medegedetineerde.
De aan de verdachte op te leggen tbs-maatregel is daarom krachtens artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht beperkt tot de maximale periode van vier jaren. Het hof zal deze maatregel daarom opleggen voor de duur van maximaal vier jaren.
Alles afwegend acht hof deze maatregel passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit arrest is gewezen door mr. D.M. Thierry,
mr. R.J. de Bruijn en mr. Y.J. Wijnnobel - van Erp,
in bijzijn van de griffier mr. C.B. Jans.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 oktober 2020.
Mr. R.J. de Bruijn is buiten staat dit arrest te ondertekenen.