In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van poging tot doodslag, maar was wel ter beschikking gesteld voor verpleging. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was gedetineerd in PI Rijnmond en had een geschiedenis van psychische problemen, waaronder vermoedelijke schizofrenie. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na het onderzoek ter terechtzitting, waarbij de advocaat-generaal vorderde dat het vonnis van de rechtbank zou worden vernietigd en de verdachte ter beschikking zou worden gesteld met verpleging van overheidswege.
De tenlastelegging betrof een incident op 24 juni 2018 te Hoogvliet Rotterdam, waarbij de verdachte met een afgebroken steel van een bezem/vloerwisser meerdere stekende bewegingen in de richting van het slachtoffer heeft gemaakt. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel, en sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag en poging zware mishandeling. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het hof heeft de verdachte als (sterk) verminderd toerekeningsvatbaar geacht, gezien zijn psychische toestand en het feit dat hij eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten. De verdachte had geen ziektebesef en was niet gemotiveerd voor behandeling. Gezien de ernst van het bewezen verklaarde feit en het gevaar voor herhaling, heeft het hof besloten tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege voor een maximale periode van vier jaar. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 37a, 37b en 285 van het Wetboek van Strafrecht.