ECLI:NL:GHDHA:2020:2905

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
2200124420
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor rijden zonder geldig rijbewijs en weigering medewerking aan ademonderzoek

Op 15 december 2020 vond in het Gerechtshof Den Haag een terechtzitting plaats in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder was veroordeeld door de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was beschuldigd van het rijden zonder geldig rijbewijs en het weigeren mee te werken aan een ademonderzoek op 8 juni 2019 in 's-Gravenhage. Tijdens de zitting werd de verdachte geconfronteerd met getuigenverklaringen en proces-verbaal van de politie, waarin werd gesteld dat hij als bestuurder van een auto was aangetroffen, terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdachte ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat hij niet had gereden, maar in de auto zat om documenten in te vullen. Hij stelde dat de motor van de auto draaide omdat er koelvloeistof moest worden bijgevuld en dat hij niet had meegewerkt aan het ademonderzoek omdat hij niet had gereden. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het eerdere vonnis, terwijl de verdachte zijn onschuld bleef volhouden. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk de ten laste gelegde feiten had gepleegd en vernietigde het eerdere vonnis. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, een geldboete van € 1.100, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor tien maanden. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de noodzaak om verkeersveiligheid te waarborgen.

Uitspraak

Parketnummer: 96-137907-19

Gerechtshof Den Haag

enkelvoudige kamer voor strafzaken

Proces-verbaal

van de op 15 december 2020 in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof.
Tegenwoordig zijn:
mr. A.M.P. Gaakeer, voorzitter,
en R. Luijken, griffier.
Voorts is aanwezig mr. D. van der Ven-Laheij, advocaat-generaal.
De voorzitter begint het onderzoek door het doen uitroepen van de zaak tegen na te noemen verdachte.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:

[verdachte],

geboren op [datum] 1978 te [plaats] (Suriname),
wonende te [adres].
Alle verklaringen zijn zakelijk weergegeven, tenzij anders vermeld.
De voorzitter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en wijst erop dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De verdachte wordt onmiddellijk na het voordragen van de zaak in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.
De verdachte deelt daarop mede dat hij ten onrechte is veroordeeld, nu hij niet heeft gereden.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van:
- een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 november 2020, betreffende de verdachte;
- de stukken van het voorbereidend onderzoek en alle overige stukken van onderzoek, voor zover van belang met het oog op enige door het hof te nemen beslissing,
waaronder de stukken die door het hof als bewijsmiddel zijn gebezigd.
De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende:
Ik ontken het ten laste gelegde feit te hebben gepleegd.
Ik heb op 8 juni 2019 niet meegewerkt aan het ademonderzoek omdat ik niet had gereden.
Ik heb een uittreksel uit het track and trace systeem van de bedrijfsauto waaruit blijkt dat de auto niet heeft gereden op het tijdstip van mijn aanhouding.
Ik ging op 8 juni 2019 naar de zaak om documenten in te vullen die in de auto lagen. Daarvoor had ik, omdat ik jarig was geweest, bij de overburen van de zaak iets gedronken. Toen ik op 8 juni 2019 in de auto met het kenteken[kenteken]
zat,
kwam de politie en ik ben toen door de politie aangehouden. Ik was op dat moment documenten aan het invullen voor mijn werk.
U houdt mij voor dat de getuige [getuige] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat ik in de Lulofstraat in Den Haag tegen de auto van zijn vriend aanreed.
Dat is niet waar, ik heb niet gereden.
Ik wist op 8 juni 2019 dat mijn rijbewijs categorie B ongeldig was verklaard en aan mij is na de ongeldig verklaring van mijn rijbewijs geen nieuw rijbewijs afgegeven. De auto stond bij het bedrijf en ik reed altijd met een collega mee naar de locatie waar wij aan het werk moesten.
U houdt mij voor dat de verbalisanten hebben verklaard dat zij ter plaatse mij in de auto zagen zitten en dat de motor van de auto nog draaide.
Dat klopt. Er moest nog koelvloeistof worden bijgevuld en dat kan niet in een koude motor worden bijgevuld. Aan de overkant zat een garagebedrijf en die hebben de motor gestart zodat er koelvloeistof kon worden bijgevuld.
De auto liep toen de politie kwam stationair en ik was bezig in de auto met het invullen van documenten voor de zaak. Ik heb toen niet gereden.
De verdachte toont aan de voorzitter en de advocaat-generaal een uittreksel van het track and tracesysteem van 8 juni 2019.
De voorzitter gaat over tot bespreking van de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De verdachte legt een verklaring af, inhoudende:
Ik zit op dit moment in de ziektewet omdat ik psychische problemen heb. Ik heb nu een uitkering. Voordat ik in de ziektewet kwam, heb ik altijd gewerkt in de brandpreventie.
De advocaat-generaal voert hierna het woord en vordert dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd. De advocaat-generaal legt de op schrift gestelde vordering aan het gerechtshof over.
De verdachte voert het woord ter verdediging en deelt mede dat hij op 8 juni 2019 niet heeft gereden en dat door hem geen schade is veroorzaakt.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
Na sluiting van het onderzoek door de voorzitter doet het gerechtshof terstond uitspraak.

Aantekening mondeling arrest

als bedoeld in artikel 425, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 29 augustus 2019, gegeven naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, alsmede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 15 december 2020.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 juni 2019 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
2.
hij op of omstreeks 8 juni 2019 te 's-Gravenhage terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Lulofstraat, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.

hij opof omstreeks8 juni 2019 te 's-Gravenhage,in elk geval in Nederland,als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaaten/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;

2.

hij opof omstreeks8 juni 2019 te 's-Gravenhage terwijl hij wistof redelijkerwijs moest wetendat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Lulofstraat, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorieof categorieënheeft bestuurd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het
bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Tenzij anders vermeld, wordt bij gebruik voor het bewijs van processen-verbaal gedoeld op voor kopie conform origineel gewaarmerkte afschriften van processen-verbaal in de zin van artikel 344, eerste lid, onder 2o, van het Wetboek van Strafvordering.
De inhoud van de bewijsmiddelen is hieronder telkens zakelijk weergegeven.
1. Een proces-verbaal ter zake artikel 8 WvW 1994 van de Politie Eenheid Den Haag d.d. 8 juni 2019 met nr. PL1500080620192118121203. Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als relaas van de opsporingsambtenaren:
Op 8 juni 2019 te 21:18 uur, heb ik, verbalisant [verbalisant], vastgesteld dat de verdachte als bestuurder van een voertuig, personenauto van het merk Renault, kenteken [kenteken], op de voor het openbaar verkeer openstaande weg de Lulofstraat te ’s-Gravenhage, bij een verkeersongeval betrokken is geweest.
De verdachte gaf mij op te zijn genaamd:
[verdachte], geboren op [datum] 1978.

Waarneming alcohol:

  • de adem rook naar alcohol
  • de ogen waren bloed doorlopen
  • verdachte sprak met dubbel tong
  • verdachte was onvast ter been.
Ik heb van de bestuurder om 21:19 uur gevorderd mee te werken aan een ademtest. Het resultaat van de ademtest was F/G. Dat resultaat en waarneming van alcohol bij het eerste contact leidde tot een verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.

Bevel ademanalyse om 21:52 uur.

De verdachte weigerde te blazen. Ik, verbalisant [verbalisant], vroeg de verdachte om medewerking voor de ademanalyse. Ik hoorde dat de verdachte zei dat hij niet ging blazen. Ik heb de verdachte op de consequenties hiervan gewezen. Ik zag dat de verdachte weer nee schudde. Ik, verbalisant [verbalisant], heb in mijn functie als hulpofficier van justitie de verdachte gevorderd medewerking te verlenen aan de ademanalyse. Ik, verbalisant [verbalisant], hoorde dat de verdachte zei: “Ik werk niet mee.” De verdachte is aangehouden nadat een
getuige had gezien dat hij had gereden en hierbij een voertuig geraakt had. Van deze getuige is een getuigenverklaring opgenomen. toen ik, verbalisant [verbalisant], aankwam bij net voertuig zag ik de verdachte in het voertuig zitten met draaiende motor.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 juni 2019 van de Politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2019155627-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als de op 8 juni 2019 afgelegde verklaring van [getuige]:
Op 8 juni 2019, omstreeks 21:10 uur, was ik op de Lulofstraat te Den Haag. Ik zag dat in de Lulofstraat een man in een auto zat. Ik hoorde dat deze man aan het toeteren was kennelijk naar mijn vriend omdat zijn auto voor de auto van de man geparkeerd stond. Ik zag dat mijn vriend vervolgens zijn auto weg reed en ik zag dat de man in zijn auto ook begon te rijden. Ik zag dat de man vervolgens tegen de auto van mijn vriend aanreed. Ik heb de politie gebeld en ik zag dat de man vervolgens werd aangehouden door de politie. De man reed in een auto met het kenteken [kenteken].
3. Een proces-verbaal ZSM artikel 9 WvW 1994 van de Politie Eenheid Den Haag d.d. 8 juni 2019 met nr. 80620192110183412. Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als relaas van de opsporingsambtenaren:
Weg/locatie: Lulofstraat te Den Haag.
Personenauto van het merk Renault met kenteken [kenteken].
verdachte: [verdachte], geboren op [datum] 1978.

Ongeldig verklaard rijbewijs

Na onderzoek bleek dat de bestuurder een op zijn naam gesteld rijbewijs voor één of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard.
4. Een geschrift, zijnde een uitdraai BVI-IB uit de informatiesystemen van de politie d.d. 8 juni 2019. Het houdt onder meer in:
Autoriteit Cbr Divisie Vorderingen
Ingang ongeldigverklaring 4 maart 1999
Reden ongeldigverklaring geschiktheid
Categorie Periode Soort
B Vanaf 11 maart 1999 Ongeldigheid
5. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 15 december 2020, inhoudende:
Toen ik op 8 juni 2019 in de auto met het kenteken[kenteken]
zat,
kwam de politie en ik ben toen door de politie aangehouden. Ik wist op 8 juni 2019 dat mijn rijbewijs categorie B ongeldig was verklaard en aan mij is na de ongeldig verklaring van mijn rijbewijs geen nieuw rijbewijs afgegeven.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft, nadat tegen hem de verdenking was gerezen een auto te hebben bestuurd onder invloed van alcohol, geweigerd zijn medewerking te verlenen aan een ademonderzoek.
Voorts heeft de verdachte toen een personenauto bestuurd terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Tegen dit misdrijf dient in het belang van de verkeersveiligheid streng te worden opgetreden. Het rijbewijs was op gezag van het Centraal Bureau voor de Afgifte van Rijvaardigheidsbewijzen(CBR) ongeldig verklaard.
Desondanks heeft de verdachte een personenauto bestuurd. Het wordt de verdachte kwalijk genomen dat hij het besluit van deze autoriteit niet heeft gerespecteerd.
Meer in het algemeen is de verkeersveiligheid zo belangrijk dat voorkomen moet worden dat verkeersdeelnemers een ongeldigverklaring van het rijbewijs onvoldoende serieus nemen. Tegen dit soort misdrijven dient daarom met enige strengheid te worden opgetreden.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte vele malen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van overtreding van artikel 8 en 9 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is dan ook van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur gecombineerd met een onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Daarnaast acht het hof nog dat een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur passende en geboden is.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9, 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezen verklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.100,00 (duizend honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
21 (eenentwintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
10 (tien) maanden.
De voorzitter deelt mede, dat de verdachte uiterlijk veertien dagen na heden beroep in cassatie kan instellen.
Dit proces-verbaal is door de voorzitter en de griffier vastgesteld en ondertekend.