Parketnummer: 96-137907-19
Gerechtshof Den Haag
enkelvoudige kamer voor strafzaken
Proces-verbaal
van de op 15 december 2020 in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof.
mr. A.M.P. Gaakeer, voorzitter,
en R. Luijken, griffier.
Voorts is aanwezig mr. D. van der Ven-Laheij, advocaat-generaal.
De voorzitter begint het onderzoek door het doen uitroepen van de zaak tegen na te noemen verdachte.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:
[verdachte],
geboren op [datum] 1978 te [plaats] (Suriname),
wonende te [adres].
Alle verklaringen zijn zakelijk weergegeven, tenzij anders vermeld.
De voorzitter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en wijst erop dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De verdachte wordt onmiddellijk na het voordragen van de zaak in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.
De verdachte deelt daarop mede dat hij ten onrechte is veroordeeld, nu hij niet heeft gereden.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van:
- een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 november 2020, betreffende de verdachte;
- de stukken van het voorbereidend onderzoek en alle overige stukken van onderzoek, voor zover van belang met het oog op enige door het hof te nemen beslissing,
waaronder de stukken die door het hof als bewijsmiddel zijn gebezigd.
De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende:
Ik ontken het ten laste gelegde feit te hebben gepleegd.
Ik heb op 8 juni 2019 niet meegewerkt aan het ademonderzoek omdat ik niet had gereden.
Ik heb een uittreksel uit het track and trace systeem van de bedrijfsauto waaruit blijkt dat de auto niet heeft gereden op het tijdstip van mijn aanhouding.
Ik ging op 8 juni 2019 naar de zaak om documenten in te vullen die in de auto lagen. Daarvoor had ik, omdat ik jarig was geweest, bij de overburen van de zaak iets gedronken. Toen ik op 8 juni 2019 in de auto met het kenteken[kenteken]
zat,
kwam de politie en ik ben toen door de politie aangehouden. Ik was op dat moment documenten aan het invullen voor mijn werk.
U houdt mij voor dat de getuige [getuige] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat ik in de Lulofstraat in Den Haag tegen de auto van zijn vriend aanreed.
Dat is niet waar, ik heb niet gereden.
Ik wist op 8 juni 2019 dat mijn rijbewijs categorie B ongeldig was verklaard en aan mij is na de ongeldig verklaring van mijn rijbewijs geen nieuw rijbewijs afgegeven. De auto stond bij het bedrijf en ik reed altijd met een collega mee naar de locatie waar wij aan het werk moesten.
U houdt mij voor dat de verbalisanten hebben verklaard dat zij ter plaatse mij in de auto zagen zitten en dat de motor van de auto nog draaide.
Dat klopt. Er moest nog koelvloeistof worden bijgevuld en dat kan niet in een koude motor worden bijgevuld. Aan de overkant zat een garagebedrijf en die hebben de motor gestart zodat er koelvloeistof kon worden bijgevuld.
De auto liep toen de politie kwam stationair en ik was bezig in de auto met het invullen van documenten voor de zaak. Ik heb toen niet gereden.
De verdachte toont aan de voorzitter en de advocaat-generaal een uittreksel van het track and tracesysteem van 8 juni 2019.
De voorzitter gaat over tot bespreking van de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De verdachte legt een verklaring af, inhoudende:
Ik zit op dit moment in de ziektewet omdat ik psychische problemen heb. Ik heb nu een uitkering. Voordat ik in de ziektewet kwam, heb ik altijd gewerkt in de brandpreventie.
De advocaat-generaal voert hierna het woord en vordert dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd. De advocaat-generaal legt de op schrift gestelde vordering aan het gerechtshof over.
De verdachte voert het woord ter verdediging en deelt mede dat hij op 8 juni 2019 niet heeft gereden en dat door hem geen schade is veroorzaakt.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
Na sluiting van het onderzoek door de voorzitter doet het gerechtshof terstond uitspraak.
Aantekening mondeling arrest
als bedoeld in artikel 425, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 29 augustus 2019, gegeven naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, alsmede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 15 december 2020.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 juni 2019 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
2.
hij op of omstreeks 8 juni 2019 te 's-Gravenhage terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Lulofstraat, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: