ECLI:NL:GHDHA:2020:2900

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
2200376319
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepteelt en -bezit met betrekking tot verdachte in Hillegom

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 19 juli 2019. De verdachte, geboren in 1975, werd beschuldigd van het opzettelijk telen en bezitten van hennepplanten in de periode van 1 januari 2016 tot en met 20 april 2016 te Hillegom. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van dit vonnis en een zwaardere straf.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met haar echtgenoot een hennepkwekerij had opgezet in hun woning. De verdachte had de elektriciteit voor de kwekerij betaald, wat een aanzienlijk deel van het gezinsinkomen uitmaakte. Het hof oordeelde dat de verdachte, hoewel zij niet zelf de planten verzorgde, wel degelijk betrokken was bij de kwekerij en dat haar bijdrage essentieel was voor het functioneren ervan. De verdachte was zich bewust van de activiteiten in de kwekerij en had er ook ruzie over gehad met haar echtgenoot.

Het hof concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde een taakstraf op van 80 uren, met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, maar haar betrokkenheid bij de hennepkwekerij werd als bewezen beschouwd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003763-19
Parketnummer: 09-755027-17
Datum uitspraak: 18 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
Meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 19 juli 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1975,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 4 augustus 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:

1.zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 20 april 2016 te Hillegom tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;

Subsidiair
[medeverdachte] op tijdstippen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 20 april 2016 te Hillegom, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of heeft verwerkt in een pand aan de [adres], (delen van) hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verachte op tijdstippen in de periode van 1 januari 201 6 tot en met 20 april 2016 te Hillegom opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschat
- door aan voornoemde [medeverdachte] voornoemd pand en/of één of meer kamer(s)/ruimte(s)
voor het kweken en/of drogen van hennepplanten en/of toppen ter beschikking te stellen en/of
te houden en
- door elektriciteit en/of water, afkomstig uit haar, verdachtes woning, ten behoeve van de hennepkwekerij beschikbaar te stellen

2.zij op of omstreeks 21 april 2016 te Hillegom tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 112 hennepplanten en/of 89 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsmotivering
Standpunten
De raadsman heeft, overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota, naar voren gebracht dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken, nu er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte [medeverdachte] en er geen, althans, onvoldoende actieve bijdrage van de verdachte bij de kwekerij was, zodat noch van medeplegen (zoals onder feit 1 primair is tenlastegelegd) noch van medeplichtigheid (zoals onder feit 1 subsidiair is tenlastegelegd) kan worden gesproken Dit alles geldt ook ten aanzien van de in de woning aangetroffen gedroogde hennep (feit 2).
De beoordeling
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Op 21 april 2016 is aan de [adres] te Hillegom een hennepkwekerij aangetroffen, waarbij in totaal 112 hennepplanten en 89 gram gedroogde henneptoppen zijn aangetroffen. Op dit adres woont de verdachte, samen met haar echtgenoot, tevens medeverdachte, en hun twee kinderen.
Het staat vast dat de medeverdachte echtgenoot van verdachte het initiatief heeft genomen tot deze hennepkwekerij. Hij heeft de kwekerij opgezet, in stand gehouden en de nodige kweekhandelingen verricht. De kwekerij bevond zich op de zolder van hun gezinswoning. Deze zolder was eerst ingeruimd als een muziekstudio van de echtgenoot van verdachte, maar deze had hij ergens in 2015 verkocht. Naast deze studio/ruimte stonden droogrekken (voor de hennep) en stond de wasmachine; verdachte gebruikte deze wasmachine regelmatig. Ook staat vast dat de verdachte wist dat zich in deze ruimte een hennepkwekerij bevond, ze hadden er –naar beider zeggen- ook ruzie over gehad.
In de tenlastegelegde pleegperiode zat de echtgenoot van verdachte ziek thuis. Dit als gevolg van een ernstig motorongeluk in 2014. De echtgenoot had echter geen uitkering en verder ook geen andere bron van inkomsten (meer). Verdachte was met haar full-time baan toen de enige kostwinner van het jonge gezin. Haar netto maandinkomen bedroeg toen ongeveer € 2.100.
De stroom voor de hennepkwekerij werd op legale wijze, via de meter dus, afgenomen. Het gemeten stroomverbruik van het huishouden was dan ook bijzonder hoog. Per maand moest om die reden een voorschot van ruim € 450,-- worden betaald. Uit onderzoek is gebleken dat het leeuwendeel van de maandelijkse energienota betrekking moet hebben gehad op het draaiende houden van de hennepkwekerij.
Het was de verdachte die dit bedrag maandelijks betaalde aan het nutsbedrijf. Dat aandeel bedroeg dus bijna een kwart van het gezinsinkomen. Na aftrek van de nodige vaste lasten, zoals bijvoorbeeld de hypotheek en verzekeringen, blijft er aldus bijzonder weinig over om het hele gezin van te onderhouden. Dat maakt dat het er voor gehouden moet worden dat het gezinsinkomen aangevuld moet zijn geweest met een andere inkomstenbron.
Die inkomsten kwamen naar het oordeel van het hof uit de kwekerij.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat
binnende
tenlastegelegdepleegperiode eenmaal is geoogst. De opbrengsten daarvan zijn naar het oordeel van het hof, het gezinsbudget –en daarmee dus ook de verdachte- ten goede gekomen.
Uit dit alles volgt dat de verdachte betrokken is geweest bij de hennepkwekerij. De te beantwoorden vraag is hoe deze betrokkenheid moet worden geduid.
Vooropgesteld: niet kan worden vastgesteld dat de verdachte feitelijke uitvoeringshandelingen heeft gepleegd ten aanzien van de hennepkwekerij (en de aangetroffen gedroogde hennep). Tussen de verdachte en haar uitvoerende echtgenoot –hij zette de kwekerij op en verzorgde de planten- bestond echter, mede gelet op de onderlinge rolverdeling daarin, wel een nauwe en bewuste samenwerking. Het hof acht de door de verdachte aan die samenwerking geleverde bijdrage essentieel, omdat zonder de door haar als enige gedane energiebetalingen –welke betalingen bijna één vierde van het legale door haar verdiende gezinsinkomen bedroegen- geen kwekerij kan ‘draaien’. De verdachte wist bovendien van de hoed en de rand en heeft gedeeld in c.q. geprofiteerd van de opbrengst van die kwekerij. De omstandigheid dat de verdachte de planten niet zelf heeft verzorgd of op enig moment ruzie met haar echtgenoot had over de kwekerij maakt dat niet anders.
Mede bezien in het licht van de hierboven geschetste omstandigheden acht het hof de kwalificatie medepleger als bedoeld in artikel 47 Sr dan ook gerechtvaardigd. Al het bovenstaande leidt tot de slotsom dat de verdachte (samen met haar echtgenoot) medepleger is geweest ten aanzien van de hennepkwekerij (feit 1 primair) en, daarmee ook van de in de gezinswoning aangetroffen (gedroogde) hennep (feit 2).
Conclusie
De verdachte heeft zich als medepleger schuldig gemaakt aan het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

2.zij op of omstreeks21 april 2016 te Hillegom tezamen en in vereniging met een of meeranderen, althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 112 hennepplanten en/of89 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II. dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met haar echtgenoot schuldig gemaakt aan het telen van hennep en het voorhanden hebben hiervan. Zij heeft het mogelijk gemaakt dat de kwekerij kon bestaan en operationeel kon blijven omdat zij elke maand de gehele (forse) stroomrekening betaalde. De kwekerij bevond zich op zolder in een rijtjeshuis. In het huis woonden ook hun twee kinderen. De verdachte heeft door haar handelen ook haar kinderen aan risico’s blootgesteld.
Het hof heeft acht geslagen op het feit dat dat de verdachte nooit eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Daarnaast neemt het hof mee in de afweging dat zij niet de initiatiefnemer van de kwekerij is geweest en het hele gezin afhankelijk is van haar inkomen. Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde
van de proeftijd van 2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, mr. F.W. van Lottum en mr. I.P.A. van Engelen, in bijzijn van de griffier mr. M.Th.A. de Ridder.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 augustus 2020.