ECLI:NL:GHDHA:2020:286

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
24 februari 2020
Zaaknummer
2200284319
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel binnendringen en verwerven van kinderpornografische afbeelding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren op Curaçao in 1990, is veroordeeld voor het seksueel binnendringen van een minderjarige en het verwerven van een kinderpornografische afbeelding. De feiten vonden plaats tussen 27 november 2017 en 4 mei 2018, waarbij de verdachte in contact kwam met een dertienjarige jongen via de app Grindr. De verdachte heeft meerdere seksuele handelingen met de jongen verricht en ontving een video van de jongen waarop deze masturbeert. Het hof heeft de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is de verdachte verplicht om zijn behandeling bij Fivoor voort te zetten zolang de reclassering dat nodig acht. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002843-19
Parketnummer: 10-811008-19
Datum uitspraak: 22 januari 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 juni 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren te Curaçao op [geboortedag] 1990,
[adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
8 januari 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 27 november 2017 tot en met 4 mei 2018 te Rotterdam en/of Schiedam, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, te weten met [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2003), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het (telkens)
- brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer], en/of
- brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] en/of zich (vervolgens) laten pijpen door [slachtoffer];
2.
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 27 november 2017 tot en met 4 mei 2018 te Rotterdam, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een afbeelding, te weten een video, en/of een gegevensdrager, te weten een mobiele telefoon (merk Samsung), bevattende een afbeelding, van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken,
heeft verworven, in bezit heeft gehad en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft,
welke seksuele gedraging - zakelijk weergegeven - bestond uit het met de/een hand(en) betasten van het eigen geslachtsdeel (masturberen) door een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt (pv documentcode 1903191707.amb).
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en onder de bijzondere voorwaarde als vermeld in het vonnis waarvan beroep. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals omschreven in het vonnis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich onder toezicht zal stellen van Reclassering Nederland, dat hij zijn behandeling bij Fivoor zal voortzetten zolang de reclassering dat noodzakelijk vindt en dat hij geen contact met het slachtoffer zal hebben.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van
27 november
16 december2017 tot en met 4 mei 2018 te Rotterdam en
/ofSchiedam, meermalen,
althans eenmaal,(telkens) met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, te weten met [slachtoffer](geboren op [geboortedag] 2003), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
(telkens)
- brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer], en
/of
-
het (telkens)brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] en/of zich (vervolgens) laten pijpen door die [slachtoffer];
2.
hij
(op een of meer tijdstippen)in
of omstreeksde periode van
27 november16 december2017 tot en met 4 mei 2018
te Rotterdam, althansin Nederland
, meermalen, althans eenmaal, (telkens)een afbeelding, te weten een video
, en/of een gegevensdrager, te weten een mobiele telefoon (merk Samsung), bevattende een afbeelding,van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken,
heeft verworven,
in bezit heeft gehad en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft,
welke seksuele gedraging - zakelijk weergegeven - bestond uit het met de/een hand(en) betasten van het eigen geslachtsdeel (masturberen) door een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt (pv documentcode 1903191707.amb).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verwerven.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte is via Grindr in contact gekomen met een jongen van destijds 13 jaar oud. De verdachte en de minderjarige jongen hebben meerdere keren met elkaar afgesproken en tijdens deze afspraken heeft de jongen de verdachte gepijpt en hebben zij in elk geval één keer anale seks gehad, waarbij in alle gevallen verdachte met zijn penis het lichaam van de jongen is binnengedrongen.
Aldus heeft de verdachte eraan bijgedragen dat een minderjarige jongen seksuele handelingen heeft verricht en ondergaan waar hij, gezien zijn leeftijd en ontwikkeling, nog niet aan toe was. Ten gevolge van dergelijke feiten lopen minderjarigen dikwijls psychische schade op die gedurende lange tijd (diepe) sporen nalaat. Blijkens de door de moeder van de jongen opgestelde schriftelijke slachtofferverklaring is dat in de onderhavige zaak ook het geval.
De verdachte heeft zich niet vergewist van de leeftijd van de jongen en heeft zich kennelijk puur laten leiden door zijn eigen seksuele behoeften. Het hof rekent het de verdachte voorts aan dat hij bij de anale seks geen condoom heeft gebruikt en zodoende tevens de lichamelijke gezondheid van de minderjarige jongen in gevaar heeft gebracht.
Daarnaast heeft de verdachte een filmpje ontvangen van de minderjarige jongen waarop de deze masturbeert. Hierdoor heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het verwerven van een kinderpornografische afbeelding. Dit dient gelet op de in het geding zijnde belangen streng te worden tegengaan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
24 december 2019.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof acht geslagen op de omtrent de persoon van de verdachte opgemaakte reclasseringsrapportage van 14 mei 2019. In zijn voordeel houdt het hof rekening met het feit dat de (bekennende) verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden, het verwerpelijke daarvan inziet en zijn best doet om zijn leven weer op orde krijgen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat gelet op ernst van onderhavige feiten daarop niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Met de rechtbank acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk een passende en geboden reactie. Aan het voorwaardelijke deel van de straf zal het hof een proeftijd van 3 jaren verbinden. Omdat het hof het noodzakelijk acht dat de behandeling van de verdachte bij Fivoor zal worden voortgezet, zal het hof het volgen van deze behandeling als bijzondere voorwaarde aan de verdachte opleggen. Het hof ziet onvoldoende aanleiding om ook een contactverbod als bijzondere voorwaarde op te leggen.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 6.015,26 (bestaande uit een bedrag van € 15,26 aan materiële schade en een bedrag van € 6.000,00 aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist voor wat betreft het deel dat ziet op immateriële schade.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 15,26 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van
€ 3.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 3.515,26 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 240b en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
18 (achttien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de veroordeelde gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde zijn huidige behandeling bij Fivoor zal voortzetten zo lang als de reclassering dit geboden acht.
Geeft aan Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.515,26 (drieduizend vijfhonderdvijftien euro en zesentwintig cent) bestaande uit € 15,26 (vijftien euro en zesentwintig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.515,26 (drieduizend vijfhonderdvijftien euro en zesentwintig cent) bestaande uit € 15,26 (vijftien euro en zesentwintig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingdie
ten hoogstekan worden toegepast op
45 (vijfenveertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 4 mei 2018.
Dit arrest is gewezen door mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, mr. J.W. van den Hurk en mr. W.M. Limborgh, in bijzijn van de griffier mr. N. Germeraad-van der Velden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 januari 2020.