ECLI:NL:GHDHA:2020:2839

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
2200482119
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de strafzaak van mishandeling binnen de familie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1978, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met aftrek van voorarrest, voor het mishandelen van haar moeder door haar in de arm te bijten. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zittingen heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis wordt bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf, en heeft een voorwaardelijke werkstraf van 40 uren met een proeftijd van 2 jaren geëist.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, maar heeft ook geconstateerd dat de verdachte en haar moeder een geslaagd mediationtraject hebben doorlopen. Dit heeft geleid tot duidelijke afspraken en een verbetering van de relatie tussen beiden. Het hof heeft in zijn overwegingen het belang van de mediation overeenkomst meegenomen en heeft besloten dat er geen straf of maatregel aan de verdachte zal worden opgelegd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van hetgeen meer of anders was tenlastegelegd. De uitspraak benadrukt het belang van mediation in strafzaken en de mogelijkheid om tot een oplossing te komen zonder strafoplegging.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004821-19
Parketnummer: 10-151357-19
Datum uitspraak: 29 september 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 15 oktober 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren met aftrek van voorarrest zodat een taakstraf voor de duur van 38 uren, subsidiair 19 dagen hechtenis, resteert.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij, op of omstreeks [pleegdatum] te [pleegplaats], haar moeder, [aangeefster], heeft mishandeld door die [aangeefster] in haar arm te bijten.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd met uitzondering van de opgelegde straf en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij, op [pleegdatum] te [pleegplaats], haar moeder, [aangeefster], heeft mishandeld door die [aangeefster] in haar arm te bijten.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte haar moeder, aangeefster, weliswaar heeft gebeten maar dat zij uit noodweer heeft gehandeld. Aangeefster heeft de verdachte van achteren aangevallen en heeft haar op haar hoofd geslagen. Daarop heeft de verdachte haar moeder, ter verdediging van zichzelf, in haar arm gebeten.
Het hof is van oordeel dat de verdachte de haar verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor haar de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.

Het verweer wordt derhalve verworpen.

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte
is dus strafbaar.
Geen straf of maatregel
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte en haar moeder een geslaagd mediationtraject hebben doorlopen.
Daarbij zijn, tot grote tevredenheid van zowel de verdachte als aangeefster, veel pijnpunten naar elkaar uitgesproken en duidelijke (gedrags-)afspraken gemaakt. Het hof hecht veel belang aan hetgeen is vastgelegd in de mediation overeenkomst en houdt op grond van het bepaalde in artikel 51h van het Wetboek van Strafvordering daar in het voordeel van de verdachte rekening mee.
Op grond hiervan acht het hof het daarom raadzaam te bepalen dat geen straf of maatregel aan de verdachte zal worden opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door mr. O.E.M. Leinarts,
mr. A.J.M. Kaptein en mr. H.M.D. de Jong, in bijzijn van de griffier mr. C.E. Koppelaars.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 september 2020.
Mr. O.E.M. Leinarts is buiten staat dit arrest te ondertekenen.