ECLI:NL:GHDHA:2020:2765

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
2200293319
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van verkrachting met bewezenverklaring van seksuele handelingen onder dwang

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de rechtbank Rotterdam in een verkrachtingszaak. De verdachte was eerder vrijgesproken, maar de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. De tenlastelegging omvatte primair verkrachting en subsidiair ontuchtige handelingen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 februari 2019 in Rotterdam de aangeefster, [slachtoffer], heeft gedwongen tot seksuele handelingen door middel van geweld en bedreiging. De aangeefster heeft verklaard dat zij in een café met de verdachte heeft gezoend, maar dat hij haar later heeft vastgepakt en gedwongen tot seksuele handelingen, ondanks haar verzet. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld en deze ondersteund door getuigenverklaringen. De verdachte heeft tijdens de zitting in eerste aanleg erkend dat zijn hand in de slip van de aangeefster is geweest, wat de verklaring van de aangeefster bevestigt. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, toegewezen. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], tot schadevergoeding voor immateriële schade van € 1.500,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002933-19
Parketnummer: 10-811007-19
Datum uitspraak: 19 november 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 juni 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [datum],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
primairhij op of omstreeks 11 februari 2019 te Rotterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [slachtoffer], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten dat hij, verdachte,
- aan en/of in de borst(en) van die [slachtoffer] heeft gezogen en/of gebeten en/of
- één of meer vinger(s) met kracht in de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of gehouden en waarbij het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het:
- bij de arm vastpakken en/of meetrekken van die [slachtoffer] en/of
- het (onverhoeds) omhoog duwen/trekken van de bh van die [slachtoffer] en/of
- het (onverhoeds) omhoog duwen/trekken van de jurk en/of omlaagtrekken van de panty van die [slachtoffer] en/of (vervolgens)
- het zuigen aan en/of bijten in de borst(en) en/of het brengen/steken van zijn hand in de slip van die [slachtoffer];
subsidiairhij op of omstreeks 11 februari 2019 te Rotterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of door bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [slachtoffer], heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), namelijk het zuigen aan en/of bijten in de borst(en), het geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het:
- bij de arm vastpakken en/of meetrekken van die [slachtoffer] en/of
- ( onverhoeds) omhoog duwen/trekken van de jurk en/of bh van die [slachtoffer] en/of (vervolgens)
- zuigen aan en/of bijten in de borst(en) van die [slachtoffer]
en/of
- het brengen/steken van zijn hand in de slip van die [slachtoffer] en (vervolgens) met zijn hand (aan) de vagina van die [slachtoffer] zitten/betasten;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks11 februari 2019 te Rotterdam door
geweld en/of (een) anderefeitelijkhe
(i)d
(en
) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en)iemand, te weten [slachtoffer], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die
bestonden uit ofmede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten dat hij, verdachte,
- aan
en/of in de borst
(en
)van die [slachtoffer] heeft gezogen
en/of gebeten en
/of
- één of meer vinger(s)
met krachtin de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of gehouden en waarbij
het geweld en/of (een) anderedefeitelijkhe
(i)d
(en
) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit
het:
-
bij de arm vastpakken en/of meetrekken van die [slachtoffer] en/of
-het
(onverhoeds
)omhoog duwen/trekken van de bh van die [slachtoffer] en
/of
-het
(onverhoeds
) omhoog duwen/trekken van de jurk en/ofomlaag trekken van de panty van die [slachtoffer] en
/of (vervolgens)
-het zuigen aan en/of bijten in de borst(en) en/ofhet brengen/steken van zijn hand in de slip van die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast.
In de avond van 11 februari 2019 ontmoet aangeefster de verdachte in [café] te Rotterdam. In het café praten en zoenen de aangeefster en de verdachte met elkaar. Aangeefster geeft aan de verdachte een leuke man te vinden, maar wil alleen met hem zoenen. Wanneer het café sluit, verlaten aangeefster en de verdachte samen het café. Vervolgens komen zij op enig moment beiden aan op [straat 1] ter hoogte van [nummer]. Aangeefster geeft aan met haar rug op de grond terecht gekomen te zijn. Vervolgens voelt zij de vingers van de verdachte in haar vagina gaan, doordat de verdachte zijn hand in haar broek stak. Aangeefster begint daarbij te schreeuwen en laat merken dat zij dit niet wil door hem van zich af te stoten. Aangeefster geeft aan dat de verdachte aan haar borsten gezogen heeft en dat hij haar jurk en BH omhoog heeft geduwd. Vervolgens loopt de aangeefster richting de twee jonge vrouwen, die hierna als getuigen worden genoemd, terwijl de verdachte wegholt richting [straat 2].
Twee getuigen, [getuige 1] en [getuige 2], hebben de aangeefster en de verdachte vanuit hun auto gezien. [getuige 1] verklaart dat aangeefster aangaf dat de verdachte moest stoppen en dat hij haar panty naar beneden trok en met zijn hand naar haar vagina greep. Ook hoorde zij aangeefster huilen en zeggen: “alsjeblieft niet”. [getuige 2] verklaart geschreeuw gehoord te hebben en zag dat het leek alsof aangeefster tegenstribbelde. Ze zag dat de verdachte aangeefster meetrok, haar vervolgens losliet en dat ze op de weg stond te huilen en te roepen. Aangeefster vertelt haar: ‘ik wilde alleen een beetje zoenen. Hij heeft aan mijn tepels gezeten en zijn hand in mijn slipje gestoken’. Dit laatste wordt door de verdachte bevestigd ter terechtzitting in eerste aanleg, waar hij verklaart dat zijn hand in haar slip is geweest. Ook een bewoonster van [adres], [getuige 3], verklaart een kreet te hebben gehoord en ziet de aangeefster en de verdachte vanuit haar raam, waarbij het leek alsof ze seks hadden. Hij ging van onderuit omhoog en zij bewoog mee. Aangeefster rukte zich vervolgens los, ging huilen en schreeuwen en de verdachte liep weg.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Hij voert hiertoe aan dat de aangifte van [slachtoffer] niet gebezigd kan worden voor het bewijs nu deze onvoldoende betrouwbaar is. Verder voert hij aan dat geen sprake is van wederrechtelijk binnendringen, nu de aangeefster geen seks gehad heeft tegen haar wil in.
Het hof is van oordeel dat de verweren niet stroken met de vastgestelde feiten en omstandigheden, zoals hiervoor is weergegeven. De verklaring van aangeefster vindt op diverse essentiële onderdelen steun in de overige bewijsmiddelen. Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte seksuele handelingen bij aangeefster heeft verricht en daar ook niet mee is gestopt, terwijl zij duidelijk aangaf dat zij bepaalde handelingen niet wilde en dat de verdachte te ver ging. Beide verweren vinden hun weerlegging in de bewijsmiddelen.
Concluderend overweegt het hof dat de, door het hof betrouwbaar geachte, verklaring van aangeefster voldoende bevestiging vindt in de overige inhoud van het dossier. Met verwerping van de gevoerde verweren, komt het hof tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft verzocht om de opsteller van het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 24 mei 2019 als deskundige te horen indien het hof de conclusies van het NFI betrekt in de bewijsvoering. Nu het hof het rapport en die conclusies niet voor het bewijs zal gebruiken, is de voorwaarde niet in vervulling gegaan en gaat het hof aan het verzoek voorbij.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:

verkrachting.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan verkrachting. Door zo te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, voor wie hetgeen haar is aangedaan buitengewoon vernederend en traumatisch is geweest. De verdachte heeft het fysieke en psychische welzijn van het slachtoffer ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften. Slachtoffers van verkrachting lijden dikwijls nog geruime tijd onder de psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Dergelijke feiten veroorzaken bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld.
Het hof heeft verder kennisgenomen van een omtrent de verdachte uitgebracht reclasseringsrapport d.d. 10 mei 2019, waarbij de reclassering aangeeft dat zij geen verband heeft kunnen leggen tussen het tenlastegelegde feit en criminogene factoren en dat zij een straf adviseert zonder bijzondere voorwaarden.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, is het hof van oordeel dat hierop niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, om de verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst strafbare feiten te plegen. Het hof zal daar – overeenkomstig het advies van de reclassering - geen bijzondere voorwaarden aan verbinden.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 1.538,54.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij niet heeft aangetoond materiële schade te hebben geleden, nu het hof geen rechtstreeks verband ziet tussen de gevorderde materiële schade en het bewezenverklaarde feit. De vordering zal derhalve voor dat deel worden afgewezen.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het primair bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van
€ 1.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.500,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 11 februari 2019.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout, mr. W.J. van Boven en mr. R.F. de Knoop, in bijzijn van de griffier mr. F.A. Janse.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 november 2020.