ECLI:NL:GHDHA:2020:2764

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
2200077219
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging, veroordeling voor mishandeling met taakstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor wederrechtelijke vrijheidsberoving, bedreiging en mishandeling van twee goede vrienden in zijn woning. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte hen tegen hun wil in de woning had vastgehouden of hen met een mes had bedreigd. Het hof heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van beide vrienden, wat leidde tot een veroordeling tot een taakstraf van 30 uren en 15 dagen hechtenis, indien niet naar behoren verricht. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 500,- aan immateriële schadevergoeding aan een van de slachtoffers, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die als first offender werd beschouwd.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-000772-19
Parketnummer: 10-240679-18
Datum uitspraak: 29 juli 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 15 februari 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
adres: [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 15 juli 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren en met bijzondere voorwaarden zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. De bijzondere voorwaarden zijn dadelijk uitvoerbaar verklaard. Voorts is er een beslissing genomen ter zake van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, één en ander zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 augustus 2018 te Capelle aan den IJssel opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door
- de (voor)deur van zijn, verdachtes, woning (aan de [adre]) met een sleutel af te sluiten en die sleutel in de broekzak van zijn, verdachtes, broekzak te bewaren/houden en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] tegen zijn/hun wil in voornoemde woning vast te houden;
2.
hij op of omstreeks 31 augustus 2018 te Capelle aan den IJssel [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 1] vast te pakken en in de richting van de woonkamer te duwen/slingeren en/of
- die [slachtoffer 2] (tegen de deur van het toilet) te duwen en/of (vervolgens) een of meermalen tegen de deur te slaan en/of
- die [slachtoffer 2] bij de nek/keel/hals vast te pakken en te houden;
3.
hij op of omstreeks 31 augustus 2018 te Capelle aan den IJssel [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] een mes voor (de keel/hals) te houden en daarbij die [slachtoffer 2] de woorden toe te voegen: 'Ik maak je kapot'.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte veroordeeld wordt tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren en met bijzondere voorwaarden zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep, welke dadelijk uitvoerbaar dienen te worden verklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het onder 1 en 3 tenlastegelegde
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
In de vroege ochtend van 31 augustus 2018 is de verdachte in zijn flatwoning samen met aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Ze kennen elkaar goed en in het geval [slachtoffer 2] al erg lang (ruim 21 jaar). Er was een gespannen en ruzieachtige sfeer, die mogelijk ook werd verhevigd door (overmatig) voorafgaand alcoholgebruik. [slachtoffer 2] vond dat de verdachte moest betalen omdat zijn hond door de hond van de verdachte was aangevallen en verwond. Over wat er precies allemaal is voorgevallen lopen de verklaringen uiteen.
Wel staat vast hoe dit samenzijn rond 02.30 uur tot een einde is gekomen. De verdachte belt de politie, [slachtoffer 2] verlaat de woning via het balkon (hij laat zich naar beneden zakken en loopt vervolgens naar huis), en de politie staat de verdachte en [slachtoffer 1] te woord. Niemand wordt aangehouden.
Ruim een week later doen [slachtoffer 1] (hij moest daarover, naar eigen zeggen, nog even over nadenken) en [slachtoffer 2] aangifte. Hun verklaringen komen op essentiële onderdelen overeen: de verdachte had hen beiden opgesloten in de woning door de voordeur met de sleutel op slot te doen en belette hen weg te gaan wat ze, kenbaar voor de verdachte, ook wilden, de verdachte heeft hen beiden mishandeld en [slachtoffer 2] met een mes bedreigd.
Dat maakt dat er voldoende wettig bewijs voorhanden lijkt te zijn om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van alle drie aan de verdachte verweten feiten. Echter, het hof heeft niet de overtuiging bekomen dat daadwerkelijk sprake was van een vrijheidsberoving (feit 1) en bedreiging (feit 3), zodat voor die beide feiten vrijspraak moet volgen.
Allereerst is van belang hetgeen de verdachte heeft verklaard: hij had weliswaar de sleutel uit het slot van de voordeur gehaald maar de voordeur niet op slot gedaan; hij had niemand tegengehouden de woning te verlaten; hij had inderdaad op enig moment een mes in zijn handen gehad, maar niemand er mee bedreigd.
Tegenover de politie ter plaatse heeft [slachtoffer 1] gezegd dat de verdachte de deur dicht heeft gehouden; dat de deur met een sleutel op slot zou zijn geweest heeft hij toen niet verklaard. Ook heeft hij toen niet verklaard dat de verdachte [slachtoffer 2] met een mes zou hebben bedreigd.
Beide opmerkingen over deze, immers ernstige, gedragingen van de verdachte, zouden naar het oordeel van het hof wel voor de hand hebben gelegen. Dat ze toen achterwege bleven doet afbreuk aan hetgeen beide aangevers later hierover hebben verklaard. Als de deur te openen was, had het voor de hand gelegen dat zij op zijn minst genomen hadden geprobeerd de woning door de deur te verlaten. Het enkele feit dat de verdachte, ook naar eigen zeggen, de sleutel in zijn broekzak had, maakt nog niet dat de deur niet open kon. [slachtoffer 1] komt voorts als persoon op het hof niet over als iemand die zich, behoudens bijzondere maar niet gebleken omstandigheden, zou laten vertellen dat hij tegen zijn zin ergens moet verblijven. Hij is bovendien een fervent kickbokser, zo blijkt uit de toelichting op de door hem ingediende schadevordering.
De slotsom is dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de voordeur daadwerkelijk met een sleutel was afgesloten, zoals is tenlastegelegd als enige essentiële feitelijkheid waardoor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tegen hun wil in de woning zouden zijn vastgehouden.
Het hof komt aldus tot vrijspraak van de verweten vrijheidsberoving (feit 1).
Zoals reeds overwogen is het hof van oordeel dat evenmin overtuigend bewezen kan worden hetgeen aan de verdachte onder 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte ook daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op of omstreeks 31 augustus 2018 te Capelle aan den IJssel [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 1] vast te pakken en in de richting van de woonkamer te duwen/slingeren en
/of
- die [slachtoffer 1]
(tegen de deur van het toilet
)te duwen en
/of (vervolgens) een of meermalentegen de deur te slaan en
/of
- die [slachtoffer 2] bij de nek/keel
/halsvast te pakken en te houden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

Mishandeling, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van twee destijds goede vrienden, terwijl zij zich in de woning van de verdachte bevonden. De verdachte heeft hen daarbij nodeloos pijn gedaan en letsel bezorgd; bij [slachtoffer 1] gaat het om vervelend en langdurig letsel aan zijn knie. Daarmee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 juni 2020, waaruit blijkt dat de verdachte nimmer strafrechtelijk is veroordeeld. Het hof beschouwt hem als een first offender.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 1.150,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep -ter terechtzitting mondeling- gehandhaafde bedrag € 1.150,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat een deel van deze schade het rechtstreeks gevolg is van de onder 2 bewezenverklaarde mishandeling. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het [slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 500,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer M. van Holst.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij M. van Holst ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) bestaande uit € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) bestaande uit € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 augustus 2018.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,
mr. F.W. van Lottum en mr. J. Candido, in bijzijn van de griffier mr. A.M. Grasman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 juli 2020.
Mr. J. Candido is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.