ECLI:NL:GHDHA:2020:2733

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
2200159519
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting door verwisseling van barcodes in een bouwmarkt

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1986, werd beschuldigd van medeplegen van oplichting door het verwisselen van barcodes in een bouwmarkt. De feiten vonden plaats op 2 februari 2019, toen de verdachte samen met zijn echtgenote in de Hornbach te 's-Gravenhage goederen, waaronder een videodeurbel en een deurmat, wilde afrekenen tegen een lagere prijs door de etiketten te verwisselen. De beveiligingsmedewerker merkte hun verdachte gedrag op en schakelde een collega in om de transactie te controleren. De verdachte en zijn vrouw werden aangehouden toen bleek dat de goederen voor een veel lagere prijs waren afgerekend dan hun werkelijke waarde. In eerste aanleg werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van €350, subsidiair 7 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, met een proeftijd van 1 jaar. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld tot dezelfde straf. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld en dat er voldoende bewijs was voor de oplichting. De verdediging voerde aan dat de verdachte door een hypo niet in staat was om opzettelijk te handelen, maar het hof verwierp dit verweer. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van €350 en een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, met een proeftijd van 1 jaar. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-001595-19
Parketnummer: 09-027360-19
Datum uitspraak: 29 juli 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 18 april 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
adres: [woonadres] te [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 15 juli 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 350,--, te vervangen door 7 dagen hechtenis, en voorts tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
op of omstreeks 2 februari 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Hornbach (vestiging Singel) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een deurmat en een videodeurbel, door opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid (telkens)
- die producten uit het schap te pakken en
- een andere barcode (behorend bij een (veel) goedkoper product) op de producten te plakken en
- die producten ter betaling aan te bieden en af te rekenen (tegen die (veel) lagere prijs;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot de straf zoals opgelegd door de politierechter, te weten een geldboete ter hoogte ven € 350,--, subsidiair 7 dagen hechtenis en een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
op
of omstreeks2 februari 2019 te 's-Gravenhage,
althans in Nederlandtezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, met het oogmerk om zich en
/ofeen ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/ofdoor listige kunstgrepen
en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Hornbach (vestiging Singel) heeft bewogen tot de afgifte van
eniggoed
eren, te weten een deurmat en een videodeurbel, door opzettelijk
valselijk enlistiglijk en
/ofbedrieglijk
en in strijd met de waarheid (telkens)
- die producten uit het schap te pakken en
- een andere barcode
(behorend bij een
(veel
)goedkoper product
)op de producten te plakken en
- die producten ter betaling aan te bieden en af te rekenen
(tegen die
(veel
)lagere prijs.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Nadere bewijsoverwegingen
Inleiding
Op zaterdagmiddag 2 februari 2019 zijn de verdachte en zijn echtgenote (met hun baby) in de vestiging van winkelbedrijf Hornbach te Den Haag. Zij doen daar boodschappen. Op enig moment trekt hun gedrag de aandacht van beveiligingsmedewerker [naam beveiligingsmedewerker]. Hij neemt waar op live camerabeelden dat zij handelingen verrichten die kunnen duiden op een op handen zijnde oplichting: er wordt een videodeurbel en een deurmat gepakt; vervolgens worden de etiketten/stickers op deze goederen vervangen, al dan niet “overgeplakt”, met steeds een ander etiket dat is losgepeuterd van andere, goedkopere, goederen (een pvc-buis en een trapmatje). Kortom: ze wilden kennelijk de in bezit zijnde producten afrekenen als ware het andere en goedkopere producten. Het echtpaar loopt naar de kassa en rekent af. Op dat moment stuurt [naam beveiligingsmedewerker] een collega naar die kassa om deze aankoop te controleren aan de hand van de kassabon.
Het vermoeden van [naam beveiligingsmedewerker] bleek juist te zijn: de videodeurbel met een verkoopprijs van € 249,-- was aangeslagen als een pvc-buis (€ 12,10) en de deurmat met een verkoopprijs van € 62,95 als een trapmat (€ 4,45). De verdachte en zijn vrouw worden aangehouden. De goederen gaan retour en het afgerekende bedrag wordt aan hen terugbetaald.
De feitelijke handelingen van de verdachte betreffende de afgerekende goederen kunnen zonder meer als oplichtingsmiddelen worden geduid. Dat staat ook niet ter discussie en wordt met zoveel woorden door de verdachte en de verdediging erkend. Deze handelingen zijn duidelijk te zien op beelden die zowel de beveiliger als later een verbalisant hebben omschreven.
Standpunten
De advocaat-generaal stelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verweten oplichting van de Hornbach, met als kanttekening dat medeplegen (samen met zijn echtgenote) niet kan worden bewezen.
De verdediging bepleit vrijspraak en motiveert dat als volgt.
Allereerst kan niet worden volgehouden dat het juist de vaststaande oplichtingsmiddelen zijn geweest die de Hornbach tot afgifte van de goederen heeft bewogen. De beveiliger had immers al in de gaten wat het echtpaar aan het doen was en de wetenschap van de op handen zijnde oplichting maakt dat een voltooide oplichting vanaf dat moment niet meer mogelijk was. Voor zover de kassière dit ten tijde van het afrekenen (nog) niet wist, is dat niet van belang: de rechtspersoon Hornbach met de beveiliger als “bezitter” van de belastende wetenschap, geldt in deze als “een en al ondeelbaar”. Daarnaast was deze op handen zijnde oplichting dermate opzichtig/doorzichtig dat de kassière dat meteen had moeten doorzien.
Subsidiair is geen sprake geweest van enig opzet. De verdachte lijdt aan diabetes en had tijdens het winkelen onverwachts -en voor hem toen niet kenbaar- een zogenaamde “hypo”; hij was daardoor zichzelf niet, kan zich het incident niet herinneren, wist niet wat hij deed.
Meer subsidiair moet de verdachte in elk geval worden vrijgesproken van het medeplegen. Zijn echtgenote is namelijk onherroepelijk vrijgesproken voor betrokkenheid bij dit feit.
De beoordeling
Zoals reeds geoordeeld: de aan de verdachte in de tenlastelegging toegeschreven oplichtingsmiddelen staan vast. Ook mag het er voor worden gehouden dat deze handelingen geschikt waren om de Hornbach op te lichten. Het gaat om de vraag of de oplichting voltooid is en of het opzet van de verdachte daar ook op was gericht.
Vanzelfsprekend is oplichting niet mogelijk, de raadsman heeft dat terecht aangevoerd, indien de op te lichten persoon reeds op de hoogte is van de beoogde oplichting. Iemand kan niet worden misleid als hij op de hoogte is van de andersluidende waarheid. Die omstandigheid doet zich in deze zaak echter niet voor. De beveiliger had wel dat vermoeden maar niet is gebleken dat de kassière die de (gemanipuleerde) goederen afrekende, ervan wist. Zij is als medewerkster van de Hornbach misleid en opgelicht. Weliswaar was het af te rekenen totaalbedrag opvallend lager dan de werkelijke koopprijs van beide goederen en ging het ook nog eens om –in elk geval wat de videobel betrof- andersoortige goederen, maar die omstandigheden kunnen de verdachte niet baten. Reeds naar hun uiterlijke verschijningsvorm waren de gedragingen van de verdachte en zijn echtgenote gericht op voltooiing van de oplichting. Evenmin vereist de in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid dat de kassière, het beoogd slachtoffer, deze onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien, gelet op de aard en uitvoering van deze oplichting en de omstandigheden waaronder deze is verricht. De oplichtingsmiddelen waren bijzonder behendig, doortrapt en gecalculeerd en afgaande op het gegeven dat het echtpaar in de winkel, na het eerste “verstickeren”, minutenlang praat met een anderen, in rust uitgevoerd.
De raadsman kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat een voltooide oplichting van de Hornbach niet mogelijk was reeds omdat de beveiliger van de spreekwoordelijke hoed en de rand wist. Zoals overwogen: het is de kassière geweest die -in haar hoedanigheid als medewerkster van de Hornbach- is opgelicht. Kennis van een andere medewerker omtrent de door de verdachte gepresenteerde onjuiste voorstelling van zaken is daarbij, behoudens niet gebleken bijzondere omstandigheden, niet van belang.
Dan het opzet van de verdachte. Dat zou volgens de verdediging afwezig zijn vanwege medische redenen: de gevolgen van het in de winkel ondergaan van een hypo waardoor de verdachte niet meer wist wat hij deed. Het verweer wordt verworpen.
Het staat vast dat de verdachte lijdt aan diabetes. Het hof wil aannemen dat hij in de winkel opeens getroffen werd door een hypo. Het tekort aan bloedsuikerwaarden heeft de verdachte vervolgens aangepakt, zo verklaart hij bij de politie: hij heeft in de winkel “gelijk snoepjes naar binnen gewerkt”. Anders dan naar voren gebracht was de verdachte zich dus wel bewust van zijn hypo en hadden voorts de snoepjes kennelijk het gewenste effect. Niet blijkt dat verdachtes echtgenote er iets van heeft gemerkt dat de verdachte het warm kreeg en trilde (de effecten die een hypo volgens de verdachte op hem heeft) en voorts heeft de verdachte blijkens de beelden ruim drie minuten staan praten met een winkelmedewerker voordat hij “aan de slag” ging met het in werk zetten van de beoogde oplichting. De verdachte is circa een uur na het betreden van het winkelpand door de beveiliger overgedragen aan de politie. Al die tijd is niet gebleken, en ook niet gerelateerd, dat sprake zou zijn geweest van (nadelige effecten van) een hypo.
Het handelen van de verdachte, te zien op de beelden, heeft naar uiterlijke verschijningsvorm alles weg van iemand die gecontroleerd, rustig, en gecalculeerd te werk gaat.
Bij de politie verklaart de verdachte, nog voordat hij met de beelden werd geconfronteerd, vrij gedetailleerd over de gebeurtenissen in de winkel met inbegrip van de interacties tussen hem en zijn echtgenote. Ook haalt hij –kennelijk spontaan- het gesprek aan dat hij minutenlang heeft gevoerd met eerdergenoemd bevriend stelletje.
Dit alles doet in doorslaggevende mate afbreuk aan de juistheid van zijn bewering dat hij volkomen onwetend was, machteloos als het ware, ten tijde van de oplichting en de uitvoerige voorbereiding ervan.
Dat leidt het hof tot het oordeel dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
Resteert de vraag of de verdachte de oplichting samen met zijn echtgenote heeft begaan. Dat is het geval.
Uit de beelden valt zonder meer een samenspel, afstemming en inwisselbare taakverdeling te zien tussen de verdachte en zijn echtgenote. Deze duidelijk gezamenlijke uitvoeringshandelingen hebben geleid tot het welslagen van de beoogde oplichting. Dat zijn echtgenote kennelijk inmiddels in eerste aanleg onherroepelijk is vrijgesproken van betrokkenheid bij deze oplichting doet aan deze eigen bevindingen van het hof niet af.
Conclusie
De verdachte heeft samen met zijn echtgenote, de Hornbach opgelicht op de wijze zoals hem in de tenlastelegging wordt verweten.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

Medeplegen van oplichting.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting van de Hornbach. De verdachte heeft zich bij het plegen van het onderhavige feit laten leiden door geldelijk gewin en zich niet bekommerd om de gevolgen voor de benadeelde. De verdachte heeft het vertrouwen beschaamd dat een winkelbedrijf in zijn clientèle mag stellen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 juli 2020, waaruit blijkt dat de verdachte verder niet op enig moment in aanraking is geweest met politie of justitie.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte alsmede een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen. Mede gelet op het strafblad van de verdachte meent het hof dat met een proeftijd van een jaar kan worden volstaan.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 47 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,
mr. F.W. van Lottum en mr. J. Candido, in bijzijn van de griffier mr. A.M. Grasman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 juli 2020.
Mr. J. Candido is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.