Legitieme portie
50. Appellanten hebben tevens een beroep gedaan op hun legitieme portie in de nalatenschap van erflaatster. Deze legitieme portie bedraagt de helft van de waarde waarover de legitieme porties worden berekend (legitimaire massa), gedeeld door het aantal door de erflaatster achtergelaten personen (appellanten en geïntimeerde) zodat in casu appellanten aanspraak kunnen maken op 1/6 (1/2 x 1/3) van de legitimaire massa (artikel 4:64 lid 1 BW). Geïntimeerde verwijst in de memorie van antwoord voor de berekening van de legitimaire massa naar alles wat zij daarover in de conclusie van dupliek in eerste aanleg heeft gesteld.
51. Ook wanneer een nalatenschap negatief is, kan een legitimaris - buiten de nalatenschap om - bij de begiftigden inkorten. Nu erflaatster - zo staat tussen partijen vast - tijdens haar leven giften heeft gedaan aan geïntimeerde, kunnen appellanten met toepassing van artikel 4:89 en 4:90 BW overgaan tot inkorting van de aan geïntimeerde gedane giften. Het hof begrijpt uit randnummer 7 van de akte vermeerdering van eis en overlegging van nadere producties dat vordering I van appellanten in hoger beroep moet worden opgevat als een vordering op de voet van artikel 4:90 BW.
52. De legitieme portie wordt berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap, welke waarde wordt vermeerderd met in aanmerking te nemen giften en wordt verminderd met de schulden als vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f (zie artikel 4:65 BW). Hieronder zal het hof deze berekening in concreto uitwerken.
Waarde goederen nalatenschap in het kader van de legitieme porties
53. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 46 reeds is overwogen, bedraagt de waarde van de goederen van de nalatenschap in totaal een bedrag van € 100.991,53.
In aanmerking te nemen giften
54. Op grond van artikel 4:67 letter d BW worden alle giften door erflaatster aan appellanten en aan geïntimeerde gedaan voor de berekening van de legitieme porties in aanmerking genomen. In debat zijn de navolgende giften:
- kwijtschelding door erflaatster van het door geïntimeerde van appellante sub II overgenomen leningdeel van € 100.000,- ten gunste van geïntimeerde
- kwijtschelding rente ad € 11.700,67 over het resterende leningdeel van geïntimeerde van € 100.000,-
- giften aan geïntimeerde ten belope van € 54.822,32
- drie schenkingen aan geïntimeerde
- aan geïntimeerde geschonken bedrag voor aankoop hekwerk
- aan geïntimeerde geschonken bedrag voor aankoop caravan
- vermogensafname in 2012 en 2015
- giften aan appellante sub II
- NMB kapitaalmarktrenterekeningen uit 1981 en 1982.
Kwijtschelding door erflaatster van het door geïntimeerde van appellante sub II overgenomen leningdeel van € 100.000,- ten gunste van geïntimeerde
55. Tussen partijen is niet in geschil dat het kwijtschelden door erflaatster van de schuld van geïntimeerde van € 100.000,- aan haar moet worden gekwalificeerd als een schenking in de zin van artikel 7:175 lid 1 BW. Anders dan geïntimeerde meent, dient die gift in aanmerking te worden genomen voor de waarde ten tijde van de prestatie, zijnde het moment waarop het vermogen van erflaatster door de gift is verminderd (artikel 4:66 BW). De schuld is op 25 november 2013 kwijtgescholden. De waarde van die gift was toen € 100.000,-, zodat deze waarde in aanmerking zal worden genomen. Het betoog van geïntimeerde, dat deze kwijtschelding anders moet worden gewaardeerd omdat het niet een bedrag betreft dat op een bankrekening staat, snijdt geen hout en maakt (dus) de beoordeling niet anders. De vermogensvermeerdering voor geïntimeerde is immers € 100.000,-.
Kwijtschelding rente ad € 11.700,67 over het resterende leningdeel van geïntimeerde van€ 100.000,-
56. Appellanten stellen dat geïntimeerde een schenking heeft ontvangen wegens het kwijtschelden van een bedrag van € 11.700,67 aan rente die geïntimeerde aan erflaatster verschuldigd was over haar resterende lening van € 100.000,- bij erflaatster ter zake de woning te [plaatsnaam] . Zij baseren zich op de aanvullende overeenkomst van 25 maart 2012 tussen erflaatster en geïntimeerde waarin is opgenomen dat de schuldeiser (erflaatster) voornemens is om jaarlijks de (totale) over de geldlening of het niet afgeloste gedeelte daarvan door de schuldenaar (geïntimeerde) verschuldigde rente aan deze kwijt te schelden.
57. Geïntimeerde heeft de stellingen van appellanten gemotiveerd weersproken.
58. Het hof is van oordeel dat appellanten in het licht van de gemotiveerde betwisting door geïntimeerde niet hebben aangetoond dat geïntimeerde een bedrag van € 11.700,67 wegens kwijtgescholden rente is geschonken. Appellanten constateren zelf dat geïntimeerde ook na 25 maart 2012 en tot het overlijden van erflaatster rente heeft betaald (conclusie van repliek tevens inhoudende wijziging van eis, randnummer 34). Onduidelijk is waarop het door appellanten overgelegde overzicht van betaalde rente (productie 9 bij akte vermeerdering van eis en overlegging van nadere producties) is gebaseerd en waaruit zou moeten blijken dat geïntimeerde voormeld bedrag te weinig zou hebben betaald. Bovendien volgen uit de door geïntimeerde bij brief van 18 februari 2019 als productie 3 overgelegde bankafschriften genoegzaam rentebetalingen van geïntimeerde op de lening die (ten onrechte) niet op het schema van appellanten voorkomen. Gelet op het vorenstaande is de gestelde schenking ter zake kwijtschelding van rente niet komen vast te staan, zodat het hof deze niet in aanmerking neemt.
59. Hetgeen partijen ter zake de rentebetalingen over en weer verder naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking nu dit niet tot een ander oordeel leidt.
Giften aan geïntimeerde ten belope van € 54.822,32
60. Tussen partijen staat vast dat erflaatster in totaal een bedrag van € 54.822,32 (productie 10 bij akte vermeerdering van eis en overlegging van nadere producties) aan geïntimeerde heeft geschonken. Dit bedrag moet op grond van artikel 4:67 onder d BW juncto artikel 4:63 BW bij de legitimaire massa worden opgeteld.
Drie schenkingen aan geïntimeerde
61. Volgens appellante sub II is zij ermee bekend dat geïntimeerde:
- medio augustus 2006 een bedrag van € 4.000,-
- medio maart 2007 een bedrag van € 4.000,-
- medio augustus 2008 een bedrag van € 4.479,-
door erflaatster geschonken heeft gekregen (akte vermeerdering van eis en overlegging nadere producties, randnummer 12). Van deze laatste schenking zou geïntimeerde een bedrag van
€ 2.500,- hebben terugbetaald in verband met een tussenhek, zodat resteert een schenking van € 1.979,-.
62. Het hof stelt vast dat de gestelde schenking van € 4.479,- reeds (voor het volledige bedrag) door geïntimeerde is opgenomen in haar eigen opgave van schenkingen die erflaatster aan haar heeft gedaan (productie 10 bij akte vermeerdering van eis en overlegging van nadere producties). Gelet hierop en mede in het licht van het gemotiveerde verweer van geïntimeerde dat appellanten dubbeltellingen toepassen, gaat het hof aan bovenvermelde in het geheel niet onderbouwde stellingen van appellanten voorbij.
Aan geïntimeerde geschonken bedrag voor aankoop hekwerk
63. Volgens appellanten heeft erflaatster door overmaking van een bedrag van € 12.221,78 op een bankrekening van geïntimeerde dit bedrag aan geïntimeerde geschonken om daarmee een hekwerk voor de woning te [plaatsnaam] te betalen (conclusie van repliek tevens inhoudende wijziging van eis, randnummer 40). Zij corrigeren hiermee hun eerdere stelling dat een bedrag van € 11.305,- door erflaatster voor gedaagde zou zijn voldaan (akte vermeerdering van eis en overlegging van nadere producties, randnummer 13).
64. Geïntimeerde weerspreekt de stellingen van appellanten en verwijst naar een bankafschrift (productie 8 bij akte houdende bezwaar wijziging eis) waaruit volgens haar blijkt dat de factuur voor het hekwerk op 21 januari 2008 vanuit een bouwdepot van geïntimeerde is betaald. Zij wijst er op dat appellante sub II destijds met een bedrag van € 70.000,- heeft bijgedragen aan de gezamenlijke spaarpot van geïntimeerde, haar echtgenoot en appellante sub II ten behoeve van de gezamenlijke woning te [plaatsnaam] waaruit onder meer het hekwerk is voldaan. (productie 8 bij akte houdende bezwaar wijziging eis). Geïntimeerde wijst er tevens op dat appellante sub II destijds mede-eigenaar was van voormelde woning, waarvan het hek door natrekking onderdeel ging uitmaken.
65. Het hof is van oordeel dat appellanten in het licht van de gemotiveerde betwisting door geïntimeerde de gestelde schenking op geen enkele wijze hebben onderbouwd. Deze blijft derhalve buiten beschouwing.
Aan geïntimeerde geschonken bedrag voor aankoop caravan
66. Appellanten stellen dat erflaatster geïntimeerde een bedrag van € 5.400,- heeft geschonken om daarvan een caravan te kopen (conclusie van repliek tevens inhoudende wijziging van eis, randnummer 39). Volgens geïntimeerde had zij de opdracht van erflaatster de caravan namens erflaatster te kopen en diende zij de koopsom in contanten van haar eigen rekening op te nemen, nadat die koopsom eerst van de rekening van erflaatster op die rekening was gestort. Geïntimeerde verwijst naar het als productie 9 bij akte houdende bezwaar wijziging eis overgelegde bankafschrift.
67. Het hof is van oordeel dat appellanten in het licht van de gemotiveerde betwisting door geïntimeerde niet hebben aangetoond dat ter zake de storting van het bedrag voor de caravan sprake is geweest van een schenking aan geïntimeerde. Ook het bedrag van € 5.400,- blijft derhalve buiten beschouwing.
Vermogensafname in 2012 en 2015
68. Volgens appellanten is het vermogen van erflaatster in 2012 gedaald met € 16.357,- en in 2015 met € 10.972,-. Dit zouden schenkingen aan geïntimeerde betreffen. Geïntimeerde wijst erop dat zij van de door haar ontvangen schenkingen in de desbetreffende perioden netjes opgave heeft gedaan bij appellanten. Appellanten brengen die opgave (productie 10 bij akte vermeerdering van eis en overlegging van nadere producties) notabene zelf in het geding.
69. Het hof ziet geen grond om de voormelde vermogensdalingen aan te merken als schenkingen aan geïntimeerde. Elke onderbouwing van deze stelling ontbreekt.
Giften aan appellante sub II
70. Volgens geïntimeerde heeft appellante sub II de volgende in aanmerking te nemen giften van erflaatster ontvangen:
a. in 2006 een bedrag van € 4.300,-
b € 7.334,34 wegens niet-betaalde rente over de periode vanaf het aangaan van de geldlening inzake de gemeenschappelijke woning van appellante sub II, geïntimeerde en haar echtgenoot te [plaatsnaam] tot het moment van de schuldovername van de lening van appellante sub II door geïntimeerde
c. op 28 februari 2007 een bedrag van € 4.412,- (productie 5 bij akte houdende bezwaar wijziging eis)
d. op 22 augustus 2008 een bedrag van € 4.479,- (productie 5 bij akte houdende bezwaar wijziging eis)
e. voorts zou appellante sub II nog een schenking hebben ontvangen van € 4.540,- bij de aankoop van een woning aan de Willem de Zwijgerlaan.
71. Het hof is met appellante sub II van oordeel dat de gestelde schenking van € 4.300,- niet kan worden gebaseerd op de door geïntimeerde overgelegde, nauwelijks leesbare notitie op een envelop (productie 5 bij akte houdende bezwaar wijziging eis). Het hof houdt met dit bedrag derhalve geen rekening.
72. Ten aanzien van de onder b door geïntimeerde gestelde schenking stelt het hof vast dat deze schenking in hoger beroep niet door appellanten is betwist. Het hof zal het bedrag van
€ 7.334,34 derhalve in aanmerking nemen bij de bepaling van de legitimaire massa.
73. Appellante sub II betwist de schenking als vermeld onder c. Volgens haar is het bedrag van € 4.412,- niet aan haar maar aan haar toenmalige echtgenoot geschonken aangezien het bedrag vanaf de rekening van erflaatster naar een rekening op zijn naam is overgemaakt. Wat de gestelde schenking onder d betreft, stelt appellante sub II dat het bedrag van € 4.479,- dat vanaf de rekening van erflaatster op de rekening ten name van appellante sub II en geïntimeerde is overgeschreven een schenking betreft die niet aan haar, maar geheel aan geïntimeerde ten goede is gekomen.
74. Het hof stelt vast dat op de data waarop de gestelde giften plaats hebben gevonden tegelijkertijd giften - daarover zijn partijen het eens - aan geïntimeerde hebben plaatsgevonden voor diezelfde bedragen. Appellante sub II heeft ook niet bestreden dat zij destijds nog met haar toenmalige echtgenoot [volgt naam] was gehuwd en dat de onderlinge verhoudingen tussen erflaatster, haar en geïntimeerde in die tijd nog goed waren, zoals geïntimeerde stelt. Het hof acht het derhalve aannemelijk dat de onder c en d vermelde bedragen ten goede zijn gekomen aan appellante sub II en zal deze als giften in aanmerking nemen
75. Geïntimeerde heeft in het licht van de gemotiveerde betwisting door appellante sub II in het geheel niet onderbouwd dat appellante sub II een schenking heeft ontvangen van € 4.540,- bij de aankoop van een woning aan de [adres] . Van een in aanmerking te nemen gift is derhalve geen sprake.
NMB kapitaalmarktrenterekeningen uit 1981 en 1982
76. Geïntimeerde heeft als productie 5 en 6 bij akte houdende wijziging van eis nog afschriften van NMB kapitaalmarktrenterekeningen uit 1981 en 1982 op naam van respectievelijk appellante sub I en appellante sub II overgelegd, die volgens haar schenkingen betreffen.
77. Volgens appellanten gaat het om spaarbankboekjes waar toentertijd door de ouders voor de kinderen op werd gespaard. Zij wijzen er op dat de rekeningen nog op het ouderlijk adres van partijen staan. Niet valt op te maken wie de gelden op de rekening heeft gestort.
78. Geïntimeerde heeft verklaard zich ter zake aan het oordeel van het hof te refereren. Naar het oordeel van het hof heeft geïntimeerde in het licht van de gemotiveerde betwisting door appellanten niet aangetoond dat ter zake voormelde rekeningen sprake is van een schenking, zodat deze buiten beschouwing blijven.
In aanmerking te nemen schulden als vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW
79. Tot de schulden van de nalatenschap van erflaatster behoren de vorderingen van partijen ter zake de vaderlijke erfdelen van in totaal € 172.335,57 (het hof verwijst naar rechtsoverweging 37). Dit zijn schulden als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 onder a BW. Nu in het partijdebat geen eventuele overige schulden als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW naar voren zijn gebracht, neemt het hof in het kader van de bepaling van de legitieme enkel voormelde schulden ter zake de vaderlijke erfdelen in aanmerking.
80. Recapitulerend berekent het hof de legitimaire massa als volgt:
Waarde van de goederen van de nalatenschap
- saldo ING rekening € 1.582,60
- saldo ING spaarrekening € 3,93
- vordering op geïntimeerde wegens ter leen verstrekte gelden € 95.550,-
in totaal een bedrag van € 100.991,53.
In aanmerking te nemen giften
- kwijtgescholden schuld uit geldlening van geïntimeerde € 100.000,-
- door geïntimeerde opgegeven giften € 54.822,32
- door appellante sub II niet-betaalde rente over haar geldlening bij erflaatster € 7.334,34
- gift aan appellante sub II op 28 februari 2007 € 4.412,-
- gift aan appellante sub II op 22 augustus 2008 € 4.479,-,
in totaal een bedrag van € 171.047,66.
Schulden van de nalatenschap
- de vaderlijke erfdelen van in totaal € 172.335,57.
81. Gelet op het vorenstaande berekent het hof de legitimaire massa op:
(€ 100.991,53 + € 171.047,66) - € 172.335,57 = € 99.703,62.
82. De legitieme portie van de drie legitimarissen van erflaatster (appellanten en geïntimeerde) bedraagt 1/6 x € 99.703,62 = € 16.617,27 per persoon. Het hof verwijst naar rechtsoverweging 50.
83. Op de legitieme portie van €16.617,27 van appellante sub II komt op grond van artikel 4:70 lid 1 BW in aftrek de waarde van de giften door erflaatster aan haar gedaan (imputatie). Dit aangezien deze giften als voorschot op haar legitieme portie worden beschouwd. Haar legitimaire aanspraak bedraagt derhalve € 16.617,27 - (€ 7.334,34 + € 4.412,- + € 4.479,-) = € 391,93. Voor dit bedrag kan zij inkorten bij geïntimeerde als begiftigde.
84. Nu niet gebleken is dat appellante sub I giften van erflaatster heeft ontvangen, hoeft op haar legitieme portie niet te worden geïmputeerd en bedraagt haar legitimaire aanspraak
€ 16.617,27. Voor dit bedrag kan zij inkorten bij geïntimeerde als begiftigde.
85. Appellanten wensen over hun vordering ter zake de legitieme portie de wettelijke rente te ontvangen, te rekenen vanaf 10 september 2018 tot de dag der algehele voldoening.
86. Er is pas wettelijke rente verschuldigd wanneer geïntimeerde in verzuim is. Hierop zijn de artikelen 6:81 en 6:119 BW van toepassing. Eerst bij akte vermeerdering van eis van 20 februari 2019 worden de legitieme porties gevorderd met daarover de wettelijk rente. Naar het oordeel van het hof is dit te beschouwen als een ingebrekestelling. Het hof zal de gevorderde wettelijk rente dan ook toewijzen vanaf 20 februari 2019.
Buitengerechtelijke kosten
87. Appellanten vorderen onder I ter zake hun legitieme portie betaling door geïntimeerde zowel in persoon als in haar hoedanigheid van executeur en/of vereffenaar van een bedrag van
€ 1.017,33 aan buitengerechtelijke kosten.
88. Het hof acht de enkele brief van 4 juni 2018 onvoldoende voor toekenning van de gevorderde buitengerechtelijke kosten. Deze vordering zal derhalve worden afgewezen.
89. Appellanten vorderen onder III geïntimeerde zowel in persoon als in haar hoedanigheid van executeur en/of vereffenaar te veroordelen in de kosten voor conservatoire beslaglegging.
90. Op grond van artikel 706 Rv kunnen de kosten van het beslag, al of niet in de hoofdzaak, van de beslagene worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. Nu gelet op de uitkomst van deze procedure het beslag onnodig is gelegd - immers, de nalatenschap bleek negatief en geïntimeerde is niet verplicht de schulden van de nalatenschap ten laste van haar overige vermogen (privé) te voldoen - zal het hof voormelde vordering van appellanten afwijzen.
91. Gelet op de familierechtelijke aard van de onderhavige zaak zal het hof de proceskosten van zowel het geding in eerste aanleg als het geding in hoger beroep tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De andersluidende vorderingen van partijen zullen worden afgewezen.
92. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
vernietigt het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt geïntimeerde als begiftigde in de nalatenschap van erflaatster te voldoen aan
- appellante sub I een bedrag van € 16.617,27
- appellante sub II een bedrag van € 391,93
in het kader van inkorting ter zake hun legitieme portie als bedoeld in artikel 4:90 BW,
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, A.A.F. Donders en K.M. Braun en is ondertekend en uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, ter openbare terechtzitting van
8 september 2020in aanwezigheid van de griffier.