In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, maar het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld. De verdachte werd verweten opzettelijk ongeveer 822,4 gram amfetamine aanwezig te hebben gehad. Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat er sprake was van een onrechtmatige doorzoeking van de woning van de verdachte, omdat er geen toestemming was gegeven voor de doorzoeking en deze niet onder leiding van een rechter-commissaris had plaatsgevonden. Het hof heeft vastgesteld dat de doorzoeking inderdaad onrechtmatig was, omdat de verdachte niet ondubbelzinnig toestemming had gegeven en de doorzoeking niet was uitgevoerd met de vereiste machtiging. Het hof heeft geconcludeerd dat het bewijsmateriaal dat tijdens de onrechtmatige doorzoeking was verkregen, uitgesloten moest worden van het bewijs. Aangezien er na deze bewijsuitsluiting geen wettig en overtuigend bewijs meer in het dossier aanwezig was om de verdachte te veroordelen, heeft het hof de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Daarnaast heeft het hof de teruggave gelast van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte.