ECLI:NL:GHDHA:2020:2709

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
18 januari 2021
Zaaknummer
2200537414
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldwitwassen door het voorhanden hebben van een geldbedrag afkomstig van een misdrijf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, aangeduid als [medeverdachte 3], werd beschuldigd van schuldwitwassen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van een geldbedrag van € 400.000,-, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat dit bedrag afkomstig was van een misdrijf. De verdachte had een rugtas mee naar Venezuela genomen, waarvan zij niet op de hoogte was van de inhoud, maar die naar het oordeel van het hof een aanzienlijk bedrag aan contant geld bevatte. Het hof oordeelde dat de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking kwam in de door de advocaat-generaal gevorderde straf. Daarom legde het hof een zwaardere straf op dan gevorderd, namelijk een taakstraf van 80 uren. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafzaak, wat leidde tot een matiging van de straf. De verdachte werd vrijgesproken van opzettelijk witwassen, maar werd wel schuldig bevonden aan schuldwitwassen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte veroordeelde tot de opgelegde taakstraf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005374-14
Parketnummer: 10-960256-13
Datum uitspraak: 13 februari 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 26 november 2014 in de strafzaak tegen de [medeverdachte 3]:

[Medeverdachte 3],

geboren te [geboorteplaats] (Colombia) op [geboortedag] 1974,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 6 april 2016 en op 15 en 30 januari 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de [medeverdachte 3] naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de [medeverdachte 3] vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de [medeverdachte 3] is ten laste gelegd dat:
Zij op of omstreeks de periode van 7 maart 2011 tot en met 10 maart 2011 te Amsterdam, althans in Nederland en/of te Frankfurt, althans in Duitsland en/of te Isla Margarita en/of te Maracaibo, althans in Venezuela, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, (van) een voorwerp, te weten (van) (een) geldbedrag(en), met een totale waarde van ongeveer 400.000,-, althans één of meer gro(o)t(e) geldbedrag(en),
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van bovengenoemde geldbedrag(en), althans van enig(e) geldbedrag(en), voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat de bovengenoemde geldbedrag(en), althans enige geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van de handel in verdovende middelen, in elk geval afkomstig was/waren van enig misdrijf
en/of
- gebruik gemaakt en/of verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) ten tijde van het gebruik maken en/of verwerven en/of voorhanden krijgen en/of overdragen en/of omzetten van bovengenoemde geldbedrag(en), althans van enig(e) geldbedrag(en), wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dit/deze geldbedrag(en), althans enige geldbedrag(en), - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van handel in verdovende middelen, in elk geval afkomstig was/waren van enig misdrijf;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Nadere bewijsoverweging
Door de raadsman van de [medeverdachte 3] is ter terechtzitting naar voren gebracht dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de [medeverdachte 3] in het bezit is gesteld van een bedrag van € 400.000,-, om naar Venezuela over te brengen. Daarnaast ontbreekt wettig en overtuigend bewijs dat de [medeverdachte 3] wetenschap heeft gehad van het voorhanden hebben van die € 400.000,-, met het oogmerk dit geldbedrag te verhullen en wit te wassen. De [medeverdachte 3] dient derhalve integraal te worden vrijgesproken.
Het hof zal eerst de vraag beantwoorden of voldoende bewijs voorhanden is dat de [medeverdachte 3] een bedrag van € 400.000,- heeft vervoerd, en vervolgens de vraag wat de [medeverdachte 3] daarvan wist of had moeten vermoeden.
Gegeven het onderzoek ter terechtzitting en de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof hiertoe eerst de volgende feiten en omstandigheden vast.
De [medeverdachte 3] is door de medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna ook: de [medeverdachte 1]) benaderd met de vraag of zij met vakantie wilde gaan. De [medeverdachte 3] heeft hiermee ingestemd en de [medeverdachte 1] heeft voor haar een ticket via Madrid naar Venezuela geboekt. De [medeverdachte 1] heeft haar gezegd dat ze iets moest meenemen. Een dag voor vertrek is de [medeverdachte 1] bij de [medeverdachte 3] thuis gekomen en heeft haar een rugtas en een Wii spelcomputer overhandigd. De [medeverdachte 3] moest deze spullen in Venezuela aan iemand afgeven.
In hoger beroep heeft de [medeverdachte 3] hierover verklaard dat zij niet heeft gekeken in de tas die zij kreeg, maar dat haar was verteld dat in de rugtas schoolspullen zaten.
Op 7 maart 2011 is de [medeverdachte 3] via een tussenstop en overnachting in Madrid naar Venezuela gereisd. In Venezuela aangekomen, heeft zij de [medeverdachte 1] gebeld en die vertelde haar dat iemand bij haar kamer langs zou komen en dat ze aan die persoon de rugtas en de Wii af moest geven.
Gedurende de reis van de [medeverdachte 3] naar Venezuela worden er tussen de [medeverdachte 1] en haar partner en eveneens medeverdachte, [medeverdachte 11], veelvuldig PING berichten gestuurd. Zo wordt op 9 maart 2011 bericht:
“[Medeverdachte 3] is al vertrokken bij de baby”en
“[Medeverdachte 3] heeft de baby gekregen”.
Bij de doorzoeking van de [adres]op 11 maart 2011, het adres van een medeverdachte [medeverdachte 11], wordt een notitie, waarop in rijtjes cijfers en (afkortingen van of bij-)namen worden vermeld, waaronder de aantekening “07 [afkorting medeverdachte 3] 400”.

Vervoer van een bedrag van € 400.000,--.

Gelet op de inhoud van onderschepte pingberichten tussen de medeverdachten [medeverdachte 11] en [medeverdachte 1] kan afgeleid worden dat de op de notitie vermelde gegevens zien op reisdata, te weten 7 tot en met 11 maart 2011, de voor- of bijnamen van meerdere koeriers, waaronder de naam van de [medeverdachte 3] en de te vervoeren of vervoerde geldbedragen.
Steun hiervoor bieden bovendien de verklaringen van de [medeverdachte 3] en van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4], die eveneens verklaren in de bewuste periode te hebben gereisd naar of richting Venezuela, de reisstempels in het paspoort van [medeverdachte 4]en vouchers van hotelreserveringen voor [medeverdachte 3] en voor [medeverdachte 4], aangetroffen op een laptop die eveneens bij voornoemde doorzoeking in beslag is genomen. Ook de namen van deze personen worden afgekort op het lijstje weergegeven. [Medeverdachte 5] heeft bovendien verklaard bij deze reis geld te hebben vervoerd.
Dat een van de (andere) op het lijstje bedoelde personen uiteindelijk niet is afgereisd – waarop de raadsman heeft gewezen - doet niet af aan de hiervoor genoemde duiding van de notitie.
Het hof acht het een feit van algemene bekendheid dat met internationale (witwas)geldtransporten grote bedragen plegen worden vervoerd. Zo werden bij eerdere (in september, oktober en november 2010) door medeverdachten georganiseerde transporten bedragen van rond de € 200.000,--, in meegevoerde bagage aangetroffen. Daarom ligt een vermenigvuldigingsfactor van 1000 voor de hand, en kan het getal 400 op de notitie geacht worden in werkelijkheid op een bedrag van € 400.000,- te slaan. Dat het om bedragen ging van een dergelijke orde van grootte vindt ook steun in het feit dat op 11 maart 2011 in voornoemde woning aan [adres] contante geldbedragen van in totaal meer dan een miljoen euro en een geldtelmachine werden aangetroffen.
De pingberichten die de medeverdachte op 9 maart 2010 aan [medeverdachte 11] stuurt “[Medeverdachte 3] is al van de baby af” en “[Medeverdachte 3] heeft de baby gekregen” begrijpt het hof als verhullend taalgebruik voor het succesvol afgegeven zijn van het geld aan derden door de verdachte, wier voornaam [medeverdachte 3] is.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat in de aan de [medeverdachte 3] meegegeven bagage een bedrag van
€ 400.000,- verstopt heeft gezeten. Gelet op de omvang van dit bedrag en de wijze waarop het naar Zuid-Amerika is gebracht (verstopt in de bagage van een koerier) en enige - laat staan een concrete, verifieerbare en niet op voorhand volstrekt onwaarschijnlijke - verklaring over de herkomst van het geld is uitgebleven, kan het niet anders zijn, dan dat dit bedrag van € 400.000,-- uit misdrijf afkomstig is.

Wetenschap of vermoedens van de [medeverdachte 3]

Het hof is van oordeel dat onvoldoende bewijs voorhanden is om te kunnen vaststellen dat de [medeverdachte 3] wist, of bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij gedurende haar reis een voorwerp/voorwerpen vervoerde, van misdrijf afkomstig. Van opzettelijk witwassen zal de [medeverdachte 3] dan ook worden vrijgesproken.
Wel had de [medeverdachte 3] dit naar het oordeel van het hof moeten vermoeden. Immers, haar werd voorgesteld naar Zuid-Amerika te reizen terwijl hotel en vliegticket voor haar werden geregeld. Zowel de bestemming Venezuela als de route werden voor haar bepaald. Nog afgezien van het feit dat een lange vliegreis naar Venezuela met tussenstop in Madrid niet zonder meer past bij het idee er eens tussenuit te zijn, hadden de alarmbellen moeten gaan rinkelen toen de medeverdachte haar zei dat ze wel wat mee moest nemen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat veel en grote drugstransporten plaatsvinden vanuit bronlanden in Zuid-Amerika naar landen als Nederland, en dat andersom grote sommen contant geld terugvloeien naar landen in Zuid-Amerika. Onder de gegeven omstandigheden, waarin de [medeverdachte 3] een rugtas van een ander mee heeft genomen om in Venezuela aan een voor haar onbekend persoon af te geven, had ze de haar meegegeven voorwerpen minstens aan een grondig onderzoek moeten onderwerpen.
Door dit na te laten, heeft ze zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de [medeverdachte 3] het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij
inde periode van 7 maart 2011 tot en met 10 maart 2011 in Nederland en/of in Venezuela, tezamen en in vereniging met één ander, een geldbedrag,
- voorhanden
heeftgehad en overgedragen terwijl zij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit geldbedrag, - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was van enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De [medeverdachte 3] moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de [medeverdachte 3] daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de [medeverdachte 3] het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

Medeplegen van schuldwitwassen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de [medeverdachte 3] uitsluit. De [medeverdachte 3] is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de [medeverdachte 3] ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel, overeenkomstig het gestelde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De [medeverdachte 3] heeft zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen door een geldbedrag voorhanden te hebben terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geldbedrag afkomstig was van enig misdrijf. Een feit als witwassen is bijzonder laakbaar. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het vormt een aantasting van de legale economie en heeft een ondermijnende invloed op het legale handelsverkeer.
Gegeven deze omstandigheden komt naar het oordeel van het hof de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking in het door de advocaat-generaal gevorderde. Het is op deze grond dat het hof hierna te vermelden zwaardere straf zal opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke
taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagenin beginsel een passende en geboden reactie vormt. Het hof stelt evenwel vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is geschonden. Het hof stelt hiertoe het volgende vast.
Op 17 augustus 2011 wordt de [medeverdachte 3] voor de eerste keer door de politie gehoord, op 15 oktober 2013 vindt een zogenaamde TOM-zitting plaats en op 2 oktober 2014 wordt de akte om ter terechtzitting van 26 november 2014 te verschijnen aan een huisgenoot van de [medeverdachte 3] uitgereikt. Vervolgens wijst de rechtbank vonnis op 26 november 2014, en stelt de officier van justitie diezelfde datum appel in. Op 5 juni 2015 ontvangt het hof het dossier ter griffie. De regie zitting vindt plaats op 6 april 2016, de behandeling van de zaak wordt op die datum aangehouden en verwezen naar de raadsheer-commissaris voor het verrichten van nader onderzoek in de zaken van de medeverdachte(n). Thans wijst het hof op 13 februari 2020 arrest.
Naar het oordeel van het hof is in ieder geval op 15 oktober 2013 de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM aangevangen, nu een dergelijke zitting een handeling is waaraan de [medeverdachte 3] in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Het hof stelt vervolgens vast dat ná 15 oktober 2013 6 jaar en vier maanden is verstreken tot het wijzen van het arrest op 13 februari 2020. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting zowel in eerste als in tweede aanleg telkens dient te zijn afgerond met een eindbeslissing binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen (in dit geval: met de TOM zitting, respectievelijk datum instellen van het rechtsmiddel), tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, waarvan in dit geval onvoldoende is gebleken. Het hof is daarom van oordeel dat het in artikel 6, eerste lid van het EVRM gewaarborgde recht van de [medeverdachte 3] op behandeling van haar strafzaak binnen een redelijke termijn ernstig is
geschonden. Het hof zal de overschrijding van bedoelde termijn verdisconteren in de strafzaak en daarom de bovengenoemde taakstraf matigen als nader te noemen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 63 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de [medeverdachte 3] het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de [medeverdachte 3] meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de [medeverdachte 3] daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de [medeverdachte 3] strafbaar.
Veroordeelt de [medeverdachte 3] tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries, mr. T.B. Trotman en mr. L.C. van Walree, in bijzijn van de griffier mr. M.Th.A. de Ridder.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 februari 2020.