ECLI:NL:GHDHA:2020:2676

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
14 januari 2021
Zaaknummer
2200248619
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van opzettelijk aanwezig hebben van XTC-pillen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van XTC-pillen, maar was wel veroordeeld voor een ander feit. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voor het opzettelijk aanwezig hebben van 743 XTC-pillen.

Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de XTC-pillen in de woning van zijn medeverdachte. Het hof concludeerde dat het niet aannemelijk was dat de verdachte de pillen had gezien, en dat er geen technische sporen of belastende verklaringen waren die zijn betrokkenheid konden aantonen. De verdachte had weliswaar toegang tot de woning, maar er waren meerdere personen die ook toegang hadden.

Het hof heeft vastgesteld dat de XTC-pillen niet in het volle zicht lagen en dat de verdachte niet kon worden verweten dat hij niet op de hoogte was van hun aanwezigheid. Het hof heeft de bewijslast niet omgekeerd en heeft geconcludeerd dat de verdachte van het tenlastegelegde moest worden vrijgesproken. Het vonnis van de rechtbank is vernietigd en de verdachte is vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van de verdovende middelen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002486-19
Parketnummer: 09-239979-18
Datum uitspraak: 16 december 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 mei 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1988,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is blijkens de van het instellen daarvan opgemaakte akte niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
2.
hij in of omstreeks de periode van 22 november 2018 tot en met 24 november 2018 te Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 743 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte voor het opzettelijk aanwezig hebben van 743 pillen bevattende MDMA (hierna: XTC-pillen) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben is noodzakelijk dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de XTC-pillen in de woning waar deze zijn aangetroffen, althans dat hij bewust de aanmerkelijke kans op de aanwezigheid van die verdovende middelen heeft aanvaard. Voorts is vereist dat de verdachte de beschikkingsmacht over deze XTC-pillen had.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep onvoldoende is komen vast te staan dat de verdachte wetenschap had dat er XTC-pillen in de woning van [medeverdachte] aanwezig waren.
De verdachte had weliswaar toegang tot de woning en heeft daar in ieder geval een aantal dagen verbleven, maar blijkens het dossier hadden meerdere personen toegang tot de woning. Er zijn geen technische sporen aangetroffen die wijzen op betrokkenheid van de verdachte bij de XTC-pillen. Ook acht het hof de zich in het dossier bevindende verklaringen niet belastend voor de verdachte. De verdachte heeft bovendien ontkend dat hij wist van de aanwezigheid van de verdovende middelen.
Het hof stelt vast dat een deel van de XTC-pillen in zijn geheel niet in het zicht lagen, nu deze in de slaapkamer in een plastic tas op de kast en in een ladekastje lagen. Hoewel de XTC-pillen op/in de bar in de keuken zichtbaar aanwezig waren is het hof van oordeel dat deze niet vol in het zicht lagen. Weliswaar is er medicatie van de verdachte in de keuken aangetroffen, maar de XTC-pillen lagen op een andere plek in de keuken en het zakje lag bovendien enigszins verscholen tussen rollen vuilniszakken. Met de verdediging is het hof van oordeel dat het te ver gaat om te concluderen dat het niet anders kan dan dat de verdachte de XTC-pillen moet hebben gezien.
Aangezien de bewijsmiddelen voor het overige geen feiten of omstandigheden bevatten die in onderlinge samenhang de overtuiging opleveren dat de verdachte de wetenschap had dat er XTC-pillen in de woning aanwezig waren, althans dat hij bewust de aanmerkelijke kans op de aanwezigheid van dergelijke verdovende middelen heeft aanvaard, komt het hof niet toe aan de vraag of de verdachte beschikkingsmacht over de aangetroffen drugs had.
Nu ook anderszins niet kan worden vastgesteld dat de verdachte een verwijt kan worden gemaakt van de aanwezigheid van de XTC-pillen, dient de verdachte van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Ten overvloede overweegt het hof dat - anders dan de rechtbank tot uitgangspunt heeft genomen - voor een bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen onvoldoende is dat niet aannemelijk is (geworden) dat de verdachte niet wist van de aanwezigheid van de verdovende middelen, nu dat in de gegeven situatie neerkomt op een ongeoorloofde omkering van de bewijslast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en
spreekt de verdachtedaarvan
vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. W.M. Limborgh,
mr. B.P. de Boer en mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, in bijzijn van de griffier mr. L. Knoop.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 december 2020.
Mr. B.P. de Boer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.