ECLI:NL:GHDHA:2020:2603

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 december 2020
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
2200002820
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte na beroep op noodweer in mishandelingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, een man geboren in 1975, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 40 dagen, subsidiair 20 dagen hechtenis, voor het mishandelen van de aangeefster. De aangeefster had de verdachte geslagen, waarna de verdachte in een smalle hal, met de portiekdeur achter zich gesloten, de aangeefster een klap in het gezicht gaf om te ontsnappen. Vier dagen na het incident werd bij de aangeefster een gebroken kaak geconstateerd.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat de klap van de verdachte zo hard was dat deze niet in redelijke verhouding stond tot de aanranding door de aangeefster. Het hof oordeelde dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt, omdat hij zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verklaringen van de verdachte en de aangeefster stonden tegenover elkaar, maar het hof kon niet vaststellen met hoeveel kracht de verdachte de klap had uitgedeeld. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling.

Daarnaast was er een vordering van de benadeelde partij, de aangeefster, tot schadevergoeding van € 1.000,00. Deze vordering werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd vrijgesproken. Het hof bepaalde dat zowel de verdachte als de benadeelde partij hun eigen kosten dragen. Het arrest is gewezen door een meervoudige kamer voor strafzaken en is uitgesproken op de openbare terechtzitting.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000028-20
Parketnummer: 09-242091-19
Datum uitspraak: 31 december 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 19 december 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte (m)],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 dagen, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 20 dagen, subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts is op de vordering benadeelde partij beslist, zoals in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 31 maart 2019 te 's-Gravenhage [slachtoffer (v)] heeft mishandeld door haar meermalen, althans eenmaal, met de tot vuist gebalde hand tegen de kaak, althans het gezicht, in elk geval op het lichaam, heeft gestompt, althans heeft geslagen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt zodat hij van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Uit de zich in het dossier bevindende stukken en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is naar het oordeel van het hof vast komen te staan dat de aangeefster de verdachte heeft geslagen, zoals onder meer blijkt uit de foto’s van het letsel van de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat hij in reactie hierop, om weg te komen uit de woning van de aangeefster, haar een klap in haar gezicht heeft gegeven. De verdachte bevond zich in een smalle hal en de portiekdeur achter hem was gesloten. Bij de aangeefster is blijkens de geneeskundige verklaring vier dagen na het incident een gebroken onderkaak geconstateerd.
Naar het oordeel van het hof zag de verdachte zich door de gedragingen van de aangeefster geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de gedraging van de verdachte in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding stond.
Het hof overweegt daartoe dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet kan worden vastgesteld met hoeveel kracht de verdachte de klap heeft uitgedeeld. In zoverre staan de verklaringen van de verdachte en van de aangeefster tegenover elkaar. Het zijn niet slechts de gevolgen van de klap die bepalen of de verdediging proportioneel is geweest.
Het hof stelt vast dat het dossier geen aanknopingspunten bevat waaruit blijkt dat de klap zo hard is geweest, dat deze als verdedigingsmiddel niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding.
De verdachte komt een geslaagd beroep op noodweer toe.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd (
mishandeling), zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 1.000,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 1.000,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering, in verband met de gevorderde vrijspraak.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Gelet op de beslissing die ter zake van de vordering van de benadeelde partij zal worden gegeven zal het hof bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder hun eigen kosten dragen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door mr. L.C. van Walree, mr. D.M. Thierry en R. van der Hoeven, in bijzijn van de griffier mr. L.E.M. Marsman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 december 2020.
Mr. R. van der Hoeven is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Mr. L.E.M. Marsman is buiten staat dit arrest te ondertekenen.