ECLI:NL:GHDHA:2020:257
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Vervangende toestemming voor vaccinatie van minderjarigen in het kader van het Rijksvaccinatieprogramma
In deze zaak gaat het om een geschil tussen ouders over de vaccinatie van hun minderjarige kinderen. De moeder verzet zich tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam, die de vader vervangende toestemming heeft verleend om de kinderen te laten inenten volgens het Rijksvaccinatieprogramma. De moeder stelt dat zij en de vader tijdens hun huwelijk hebben afgesproken de kinderen niet te laten vaccineren en dat er ernstige bezwaren zijn tegen vaccinaties, waaronder mogelijke bijwerkingen. De vader betwist deze afspraak en stelt dat het in het belang van de kinderen is om hen te laten vaccineren. Het hof oordeelt dat het belang van de kinderen voorop staat en dat de beslissing van de rechtbank om vervangende toestemming te verlenen aan de vader moet worden bekrachtigd. Het hof benadrukt dat vaccineren in het algemeen in het belang van kinderen is en dat de bezwaren van de moeder niet opwegen tegen de risico's van niet vaccineren. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de vader onmiddellijk kan overgaan tot vaccinatie van de kinderen.