ECLI:NL:GHDHA:2020:2515

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
2200081220
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorbereidingshandelingen ter verkoop van harddrugs en rijden zonder rijbewijs

Op 23 december 2020 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1998, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, het besturen van een auto zonder rijbewijs en het zich legitimeren met een identiteitsbewijs dat niet op zijn naam stond. De zaak kwam voort uit een incident op 16 augustus 2019, waarbij de verdachte werd aangehouden terwijl hij een auto bestuurde zonder rijbewijs. Bij de aanhouding werd een hoeveelheid cocaïne aangetroffen in de auto. De verdediging voerde aan dat de doorzoeking van de auto onrechtmatig was, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten en legde een taakstraf van 180 uren op, waarvan 80 uren voorwaardelijk, en een hechtenis van 2 weken. Daarnaast werden de in beslag genomen voorwerpen, waaronder de auto en de cocaïne, verbeurd verklaard. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid, en nam de recidive van de verdachte in overweging bij de strafoplegging.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000812-20
Parketnummer: 09-197937-19
Datum uitspraak: 23 december 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 21 februari 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 augustus 2019 te Oegstgeest, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of heroïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen de navolgende voorwerpen:
- 9 wikkels met hierin cocaïne en/of heroïne (totaal bruto gewicht van 13,5 gram)
- een personenauto (met kenteken [kenteken])
- telefoon (merk Alcatel)
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachten mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 augustus 2019 te Oegstgeest opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 13,3 gram (bruto), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 16 augustus 2019 te Oegstgeest als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto met kenteken [kenteken]) heeft gereden op de weg, de Oegstgeesterweeg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
3.
hij op of omstreeks 16 augustus 2019 te Oegstgeest opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een Nederlands rijbewijs met nummer [nummer] op naam van [naam], door zich op vordering van een verbalisant van de politie Eenheid Den Haag te legitimeren met voornoemd rijbewijs.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. primair en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en oplegging van bijzondere voorwaarden, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Ter zake van het onder 2 tenlastegelegde is de verdachte veroordeeld tot hechtenis voor de duur van 2 weken. Tevens zijn de personenauto en het telefoontoestel, zoals genoemd op de in het dossier bevindende beslaglijst onder 2 en 3, verbeurd verklaard en is de in beslag genomen cocaïne onttrokken aan het verkeer.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks16 augustus 2019 te Oegstgeest, om een feit, bedoeld in het vierde
of vijfdelid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
telen, bereiden, bewerken, verwerken,verkopen
, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengenvan cocaïne
en/of heroïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden
en/of te bevorderende navolgende voorwerpen:
- 9 wikkels met hierin cocaïne
en/of heroïne(totaal bruto gewicht van 13,5 gram)
- een personenauto (met kenteken [kenteken])
- telefoon (merk Alcatel)
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte
en/of verdachten mededader(s)wist
(en)of ernstige redenen had
(den)te vermoeden, dat
dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van dat
/diefeit
(en);
2.
hij op
of omstreeks16 augustus 2019 te Oegstgeest als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto met kenteken [kenteken]) heeft gereden op de weg, de Oegstgeesterwe
eg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
3.
hij op
of omstreeks16 augustus 2019 te Oegstgeest opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld
reisdocument en/ofidentiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een Nederlands rijbewijs met nummer [nummer] op naam van [naam], door zich op vordering van een verbalisant van de politie Eenheid Den Haag te legitimeren met voornoemd rijbewijs.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Op 16 augustus 2019 reed de verdachte in een zwarte Volkswagen te Oegstgeest. Hij zat achter het stuur, hetgeen hij niet mocht aangezien hij niet in het bezit was van een rijbewijs. Dat maakt dat hij de daarop betrekking hebbende overtreding heeft begaan (feit 2). De verdachte is overigens hardleers: letterlijk een week daarvoor was hij ook al aangehouden voor het begaan van eenzelfde overtreding, evenals op 20 juni 2019. Die twee aanhoudingen waren verricht door [verbalisant]. Zij zag hem nu, samen met haar collega [verbalisant], op 16 augustus 2019, opnieuw een auto besturen. Hij werd om die reden door dit koppel staande gehouden. Overeenkomstig de gebruikelijke procedure werd hem gevorderd een geldig rijbewijs te tonen.
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake was van een “fishing expedition” (en daarmee van “misbruik van bevoegdheid”), omdat de verbalisanten toen al wisten dat de verdachte geen rijbewijs had. Hierin kan de verdediging niet worden gevolgd. Voor zover dit al een tot vaststelling van enig vormverzuim strekkend verweer zou zijn, wordt het verworpen. Ingevolge artikel 160 lid 1, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 is iedere bestuurder van een (personen)auto gehouden, na een daartoe strekkende vordering van de opsporingsambtenaar, diens rijbewijs te tonen. De verdachte had na die vordering kunnen zeggen dat hij toen (nog steeds) niet in het bezit was van een rijbewijs. Blijkens het gerelateerde in het proces-verbaal van aanhouding heeft hij er echter voor gekozen dat niet te doen: hij overhandigde aan [verbalisant] een Nederlands rijbewijs dat op naam stond van zijn neef, [naam neef]. [verbalisant] had dat direct door en de verdachte werd vervolgens aangehouden wegens - kort gezegd - het zichzelf legitimeren met een identiteitsbewijs dat op naam van een ander staat (feit 3). [verbalisant] opende het portier en na enige strubbelingen stapte de verdachte uit de auto en werd daarna naar het politiebureau vervoerd.
In het voorgaande ligt de verwerping van een ander door de verdediging gevoerd verweer besloten. Dat houdt in dat de verdachte het rijbewijs niet (ter legitimatie) heeft getoond, maar dat [verbalisant] dit, pas nadat de verdachte de auto had verlaten, uit de auto heeft gepakt. Die door de verdediging en de verdachte geschetste gang van zaken wordt echter als ongeloofwaardig gepasseerd. Het hof ziet geen enkele aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het gedetailleerde - en overigens ook wat chronologie betreft logische - op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal, waarin overigens staat gerelateerd dat [verbalisant direct zag dat [verdachte] niet de persoon op het
door hem aan haar overhandigde rijbewijsbetrof, zodat de lezing van verdachte wel degelijk zijn weerlegging vindt in het proces-verbaal van aanhouding (p. 6).
[verbalisant] kreeg vervolgens toestemming van de hulpofficier van justitie om de auto ter verbeurdverklaring in beslag te nemen. Al wachtende op de takelwagen ging hij in de auto zitten. Op dat moment was hij reeds bekend met een eerdere MMA-melding (Meld Misdaad Anoniem), waarin werd omschreven dat de verdachte zou handelen in harddrugs. Hij ziet in het middenconsole een bruine ponypack liggen. Vervolgens ziet hij dat een opbergruimte onder de radio los zit. Deze optelsom van feiten en omstandigheden maakten dat toen redelijkerwijs vermoed kon worden dat er (hard)drugs aanwezig waren in de auto. Dat maakt dat [verbalisant] bevoegd was, overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 van de Opiumwet, over te gaan tot een doorzoeking ter inbeslagneming, hetgeen hij ook heeft gedaan. Aangetroffen werd een negental ponypacks bevattende - zo is later vast komen te staan - in totaal bruto 13,5 gram cocaïne.
Hierin ligt de verwerping van het verweer dat deze bevindingen beoogde aan te tasten besloten. De verdediging heeft aangevoerd dat de doorzoeking onrechtmatig was, welk vormverzuim tot bewijsuitsluiting zou moeten leiden. Ter onderbouwing is gesteld dat er onvoldoende was om te kunnen komen tot het vereiste redelijke vermoeden, omdat er géén ponypack in het middenconsole lag. Die bewering is echter in strijd met hetgeen door [verbalisant] is gerelateerd en wordt bovendien ook door de verdachte zélf weersproken. Tijdens zijn politieverhoor op 16 augustus 2019 verklaarde de verdachte immers dat er een “packje” in het middenconsole lag (p. 25). De juistheid van de inhoud van dat proces-verbaal van verhoor is niet bestreden. Hiermee vervalt dus de feitelijke grondslag van het verweer.
Samenvattend staat vast dat de verdachte in het bezit was van een negental ponypacks met daarin cocaïne en dat deze zo goed als alle waren verstopt in een verborgen ruimte in zijn auto. Dat rechtvaardigt zonder meer het vermoeden dat hij voornemens was deze harddrugs te gaan verkopen (dealen). De juistheid van dat vermoeden wordt gesterkt door de activiteiten op een mobiele telefoon welke naast hem lag - in het zicht - op de bijrijdersstoel. Terwijl [verbalisant] aan het wachten was op de takelwagen werd ingebeld op die telefoon. [verbalisant] belde vervolgens met zijn diensttelefoon naar dat telefoonnummer. Hij kreeg toen [getuige] aan de lijn. Die zei dat hij harddrugs had besteld (minimaal een ponypack); dat “hij” nu onderweg is naar hem; dat “hij” inmiddels laat is; dat “hij” rijdt in een wat oudere zwarte Volkswagen. Vervolgens geeft hij ook een signalement van de dealer. Vastgesteld mag worden, mede gelet op het geheel van deze geschetste omstandigheden, dat met “hij” wordt gedoeld op de verdachte. Hij reed inderdaad in een wat oudere zwarte Volkswagen (eerste toelating 2002) en de verdachte past ook in het opgegeven signalement. Daar komt bij dat verdachte blijkens het proces-verbaal van aanhouding herhaaldelijk heeft gezegd: “Ik ga pas mee als ik al mijn spullen heb. Die telefoon die op de bijrijdersstoel ligt is van mij en gaat sowieso mee”.
Dit alles leidt tot de slotsom dat de verdachte onderweg was naar een klant om aan deze cocaïne te verkopen. Dat levert op de bewezenverklaring van de onder 1 primair tenlastegelegde daartoe strekkende voorbereidingshandelingen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van drie strafbare feiten. Allereerst heeft de verdachte circa 13 gram cocaïne voorhanden gehad, die hij achter de opbergruimte onder de radio van de auto heeft verstopt. Met het voorhanden hebben van deze hoeveelheid cocaïne, de personenauto en een telefoontoestel heeft de verdachte het opzettelijk verkopen van cocaïne voorbereid. Hij heeft daarmee een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit in het land. Harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en leiden veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit. Feiten als deze zijn maatschappelijk gezien dan ook onaanvaardbaar.
Ten tweede heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het rijden zonder rijbewijs, eenzelfde strafbaar feit als waarvoor de verdachte volgens het op zijn naam gestelde uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 november 2020 reeds eerder – in 2018 – een strafbeschikking is opgelegd. De verdachte heeft aldus ervan blijk gegeven de door de overheid in het kader van de verkeersveiligheid gestelde regels – wederom - naar believen te negeren en daarnaast heeft hij zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer miskend.
Tot slot heeft de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk van een op de naam van zijn neef gesteld identiteitsbewijs gebruik gemaakt. Hiermee heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming als het onderhavige. Bovendien bevordert een dergelijk feit het plegen van andere misdrijven.
Gelet op de persoon van de verdachte en zijn huidige persoonlijke omstandigheden acht het hof het – ondanks de recidive op dat gebied – onwenselijk dat het rijden zonder rijbewijs nu reeds leidt tot een vrijheidsbeneming van enige tijd. Het hof hoopt dat de verdachte ervan is doordrongen dat hij niet meer zonder rijbewijs achter het stuur moet gaan zitten. Om herhaling op dat vlak zoveel mogelijk te voorkomen legt het hof een relatief forse maar wel geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf op.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur, alsmede een geheel voorwaardelijke hechtenis van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen. Aan het voorwaardelijk deel van de opgelegde taakstraf zal het hof de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd.
Beslag
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een personenauto, kleur zwart, merk Volkswagen Polo, [kenteken], [bouwjaar], [chassisnummer], zoals vermeld op de in het dossier bevindende beslaglijst onder nummer 3, en een telefoontoestel, merk Alcatel, [kaartnummer], zoals vermeld op de in het dossier bevindende beslaglijst onder nummer 2, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan (feit 1). Het hof zal daarom deze voorwerpen verbeurdverklaren. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Het na te melden inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten 9 stuks cocaïne, zoals vermeld op de in het dossier bevindende beslaglijst onder nummer 1, dat tot het begaan van het onder 1 bewezenverklaarde is bestemd, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 10a van de Opiumwet, de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24, 33, 33a, 36b, 36c, 57, 62, 63 en 231 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat:
  • de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
  • de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken, of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen,
  • dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat:

  • de veroordeelde verplicht is zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd te melden bij GGZ Reclassering Fivoor op [adres], [plaats] en zich daar te blijven melden op afspraken, zo vaak en zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht, en
  • de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd zal deelnemen aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, indien de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voor het onder 2 bewezenverklaarde tot
hechtenisvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart verbeurdals bijkomende straf voor het bewezen verklaarde feit 1 de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een personenauto, kleur zwart, merk Volkswagen Polo, [kenteken], [bouwjaar], [chassisnummer], zoals vermeld op de in het dossier bevindende beslaglijst onder nummer 3, en een telefoontoestel, merk Alcatel, [kaartnummer], zoals vermeld op de in het dossier bevindende beslaglijst onder nummer 2.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten 9 stuks cocaïne, zoals vermeld op de in het dossier bevindende beslaglijst onder nummer 1.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer, mr. F.W. van Lottum en mr. J.A. van Dorp, in bijzijn van de griffier
mr. L.E. Hollander.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 december 2020.
Mr. B.P. de Boer en mr. J.A. van Dorp zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.