ECLI:NL:GHDHA:2020:2493

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
2200006618
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen dubbele doodslag gepleegd op tweede Kerstdag 2016 te Hellevoetsluis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van het medeplegen van dubbele doodslag op 26 december 2016 te Hellevoetsluis, waarbij de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] om het leven kwamen. Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep herzien en de feiten en omstandigheden opnieuw beoordeeld. De verdachte was betrokken bij een woordenwisseling met de slachtoffers, waarna een schietincident plaatsvond waarbij beide slachtoffers door kogels werden getroffen en overleden. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte als tweede schutter betrokken was bij het schietincident. De verklaringen van getuigen waren inconsistent en niet betrouwbaar genoeg om de verdachte te veroordelen. Het hof heeft daarom de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten en de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van het hof is gebaseerd op de onduidelijkheid en tegenstrijdigheden in de getuigenverklaringen en het gebrek aan direct bewijs van de betrokkenheid van de verdachte bij het schietincident.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000066-18
Parketnummer: 10-710524-16
Datum uitspraak: 22 december 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 december 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[de verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 26 december 2016 te Hellevoetsluis tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade een of meer perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een of meer vuurwapen(s) één of meer kogel(s) afgevuurd op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], daarbij / daarmee treffend en/of verwondend die [slachtoffer 1] in de romp en/of die [slachtoffer 2] in het bekken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is / zijn overleden;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 26 december 2016 te Hellevoetsluis, op of aan de openbare weg, [straat adressen I, II, III, IV en V] en/of de [laan I], in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2],
welk geweld bestond uit het met een of meer vuurwapen(s) één of meer kogel(s) afvuren op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], daarbij / daarmee treffend en/of verwondend die [slachtoffer 1] in de romp en/of die [slachtoffer 2] in het bekken, terwijl het door hem, verdachte, gepleegd geweld de dood voor die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 26 december 2016 te Hellevoetsluis tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II en/of Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een of meer vuurwapen(s) in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, al dan niet geschikt om automatisch te vuren, met daarbij voor dat / die vuurwapen(s) geschikte munitie, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 26 december 2016 te Hellevoetsluis, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [nabestaande 10] en/of [nabestaande 4] en/of [nabestaande 9] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend (in de Papiamentse taal) aan die [slachtoffer 1] en/of [nabestaande 10] en/of [nabestaande 4] en/of [nabestaande 9] de woorden toegevoegd "Ik kom wel terug. Jullie gaan eraan. Jullie gaan zien" en/of "Ik kom terug voor jullie" en/of "...we komen terug, je bent de lul...", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 22 augustus 2015 te Brielle
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, geschikt om automatisch te vuren, kaliber 7,65 mm Browning en/of voor dat wapen geschikte munitie
of
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool, kaliber 7,65 mm Browning en/of voor dat wapen geschikte munitie
voorhanden heeft gehad.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair, 2 en 4 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een week, met aftrek van voorarrest. De benadeelde partijen [nabestaande 1],
[nabestaande 2], [nabestaande 3], [nabestaande 4], [nabestaande 5], [nabestaande 6], [nabestaande 7], [nabestaande 8], [nabestaande 9] en [nabestaande 10] zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding. Het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte is opgeheven.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Door of namens de verdachte is tegen het vonnis geen hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Blijkens de “Akte rechtsmiddel” is het op 3 januari 2018 door de officier van justitie ingestelde hoger beroep uitsluitend gericht tegen de vrijspraken van de feiten
1. en 2. Dit brengt mee dat de feiten 3 en 4 in hoger beroep niet meer aan de orde zijn. De veroordeling van de verdachte voor de onder 3 ten laste gelegde bedreiging is onherroepelijk.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte van het onder 1 primair, impliciet primair, tenlastegelegde, te weten medeplegen van moord, zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair, impliciet subsidiair, tenlastegelegde, te weten medeplegen van doodslag, en het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof over minder feiten heeft te oordelen.
In de hierna volgende overwegingen komen veel namen van personen voor. Het hof zal eerst de volledige naam noemen en daarna veelal de achternaam, tenzij het de familie [familienaam] betreft, dan ter onderscheiding ook steeds de voornaam. De verdachte wordt in het procesdossier doorgaans ‘[bijnaam I]’ genoemd.
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op 26 december 2016 omstreeks 17:00 uur ontstond er voor de woning gelegen aan [adres I] te Hellevoetsluis een woordenwisseling tussen [slachtoffer 1] en de verdachte. Daarbij werd over en weer geduwd en getrokken. Op een bepaald moment rende de verdachte weg onder toevoeging van de woorden: “Ik kom wel terug. Jullie gaan eraan. Jullie gaan zien” en/of “Ik kom terug voor jullie” en/of “…we komen terug, je bent de lul…”.
[nabestaande 10], [nabestaande 4] en [nabestaande 9]
hoorden de door de verdachte geuite dreigementen ook. De verdachte was ten tijde van het incident in het gezelschap van [de medeverdachte].
[getuige 1] bevond zich op het moment van genoemde bedreigingen in het gezelschap van [slachtoffer 1].
Ongeveer een uur later, omstreeks 17:58 uur, vond er in de directe omgeving van genoemde woning een schietincident plaats. Bij dat incident werden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door meerdere kogels in het lichaam getroffen waardoor zij schotletsels opliepen. Een aantal van die schotletsels was dermate ernstig dat zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] korte tijd later zijn overleden.
Op en nabij de plaats delict werden in totaal zeven patroonhulzen van het kaliber 9 mm gevonden: drie op de rijbaan ter hoogte van de woning aan [adres II]; één op de kruising van de [laan I] met de [laan II], één op de rijbaan ter hoogte van de [laan I], één op de stoep voor de woning aan [adres I] en één op de stoep ter hoogte van de woning aan [adres III]. Op de stoep ter hoogte van de woning aan [adres IV] vond de Forensische Opsporing een patroonhuls van het kaliber 7.65 mm. Een tweede patroonhuls van hetzelfde kaliber werd aangetroffen naast het slachtoffer [slachtoffer 2] op de stoep ter hoogte van de woning aan [adres III]. Het slachtoffer [slachtoffer 1] lag op straat ter hoogte van de woning aan [adres V].
Uit de resultaten van forensisch onderzoek kan het volgende worden afgeleid. De hulzen van het kaliber 9 mm zijn met eenzelfde vuurwapen van het kaliber 9 mm verschoten. De kogels en/of kogeldelen aangetroffen in de arm van [slachtoffer 1] en in de kleding van beide slachtoffers waren met hetzelfde wapen verschoten. Op de handschoenen en de mouwen van de jas van [slachtoffer 2] en op de handen van [slachtoffer 1] en de mouwen van zijn colbert zaten schotresten. Die schotresten hadden dezelfde elementsamenstelling als die van één van de twee 7.65 mm hulzen die op de plaats delict waren gevonden. Er waren geen aanwijzingen dat de slachtoffers door munitie van het kaliber 7.65 mm waren geraakt.
Bezien vanuit de richting van de nabij gelegen supermarkt [supermarkt A] lopen de nummers op [straat adressen I, II, III, IV en V] af, en ligt [adres I] op de plaats waar de straat een afbuigende bocht maakt.
De rechtbank Rotterdam heeft op 21 december 2017
[de medeverdachte], geboren [geboortedag], veroordeeld voor het op 26 december 2016 te Hellevoetsluis tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk van het leven beroven van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door met vuurwapens kogels op hen af te vuren, hen daarbij te raken en te verwonden, met als gevolg dat zij zijn overleden.
Uit het vonnis volgt dat [de medeverdachte] daarbij alleen een wapen heeft gehanteerd waarmee de 9 mm patronen zijn verschoten. Dit vonnis is onherroepelijk.
Het standpunt van het openbaar ministerie
In vervolg op de door de rechtbank gegeven vrijspraak heeft het openbaar ministerie nog nader onderzoek naar de gevonden munitie en de schotresten in gang gezet, zijn vier getuigen (nader) gehoord bij de raadsheer-commissaris en zijn telecomgegevens van de bij de verdachte op 26 december 2016 in gebruik zijnde telefoons aan het dossier toegevoegd.
Aan de omstandigheid dat op de plaats delict hulzen van twee verschillende kalibers waren gevonden en [de medeverdachte] met één 9 mm wapen heeft geschoten, heeft het openbaar ministerie de conclusie verbonden dat er twee schutters bij het onderhavige schietincident betrokken moeten zijn geweest. Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte de tweede schutter was. Dit standpunt is daarnaast gegrond op de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [nabestaande 3] (ook wel genoemd ‘[bijnaam II]’), de vader van [getuige 3] en het proces-verbaal van de historische telecomgegevens van de verdachte d.d. 23 januari 2018 en de 112-melding. Daarbij heeft het openbaar ministerie van belang geacht de tijdlijn van gebeurtenissen, het uitblijven van een aannemelijke, redengevende feiten en omstandigheden ontzenuwende verklaring van de verdachte, de leugenachtige verklaring van de verdachte en het ontbreken van een aannemelijk alternatief scenario.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair en 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu het dossier geen enkel aanknopingspunt bevat op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte bij het schietincident betrokken is geweest. In dit verband heeft de verdediging betoogd dat de verklaringen van de getuige [getuige 1] om redenen als in de pleitnota omschreven onvoldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te kunnen worden gebruikt. Dit geldt ook voor de herkenning van de verdachte door de getuige [getuige 2]. Technisch bewijs dat de verdachte ten tijde van de schietpartij op de plaats delict was, is in de visie van de verdediging niet voorhanden. Zo zijn op de onder de verdachte inbeslag-genomen jassen geen schotresten aangetroffen. De zend-mastgegevens plaatsen de verdachte op het moment van de schietpartij evenmin op de plaats delict. Sterker: die lijken eerder steun te bieden aan de verklaring van de verdachte dat hij na de woordenwisseling met [slachtoffer 1] is weggegaan. Dat de telefoon van de verdachte vanaf omstreeks 12:30 uur tot middernacht de zendmast aan de [straat I] heeft aangestraald, kan worden verklaard door de omstandigheid dat de woning van zijn grootmoeder gelegen aan [straat V] onder het bereik van die zendmast valt.
Het oordeel van het hof
In deze zaak staat de vraag centraal of de verdachte op 26 december 2016 omstreeks 17:58 uur als tweede schutter betrokken is geweest bij het schietincident dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] fataal is geworden.
Het hof stelt vast dat de enige die over deze vraag uit eigen waarneming heeft verklaard de getuige [getuige 1] is. Of deze belangrijke getuige betrouwbaar is verschillen openbaar ministerie en verdediging van mening. Het hof zal zich daarom eerst hierover uitlaten.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuige [getuige 1]
De politie heeft [getuige 1] een aantal keren gehoord. De verhoren hebben plaatsgevonden op 29 december 2016 en
29 maart 2017. Op 9 januari 2017 en 30 maart 2017 heeft [getuige 1] op verzoek van de politie aanvullende verklaringen afgelegd. Hiervan zijn processen-verbaal van bevindingen opgemaakt. Op 29 september 2019 is [getuige 1] ten overstaan van de raadsheer-commissaris bij dit hof gehoord.
Het hof heeft aan de hand van de inhoud van die verklaringen vastgesteld dat [getuige 1] op een aantal onderdelen wisselend heeft verklaard, namelijk over de vraag waar hij zich ten tijde van het schieten bevond, de vraag of hij heeft gezien wie heeft geschoten en zijn eventuele herkenning van de schutter(s). Bovendien wijken zijn verklaringen af van andere bewijsmiddelen in het dossier. Het hof zal dit hieronder uiteenzetten.
Verklaring [getuige 1] over waar hij zich ten tijde van het schietincident bevond
Op de vraag waar [getuige 1] op het moment van het schieten stond, heeft hij bij de politie steeds verklaard dat hij op dat moment in de keuken van de woning aan [adres I] stond samen met [nabestaande 6]. In zijn eerste verklaring, op 29 december 2016, is onder meer opgenomen:

V: Uit verklaringen van de andere mensen uit de woning blijkt dat jij het schieten hebt gezien. (…)
V: Was je nou binnen of buiten?
A: Binnen.
V: Mensen hebben verklaard dat jij van buiten naar binnen ging.
A: Nee ik stond binnen.”
Op 9 januari 2017 hebben verbalisanten de getuige opgezocht met nogmaals de vraag waar hij precies stond op het moment dat hij de schoten hoorde. [getuige 1] heeft hierop – net als in zijn eerste verhoor - geantwoord dat hij in de keuken stond. Hij verklaarde dat hij in de woning is gebleven en dat hij zeker niet buiten stond samen met de latere slachtoffers van het schietincident op het moment dat er geschoten werd.
Zijn verklaring wijkt af van die van verschillende andere getuigen die in de woning waren ten tijde van het incident. Zij hebben verklaard dat [getuige 1] buiten was, en na de schoten naar binnen kwam. [nabestaande 6] heeft steeds met klem weersproken dat zij ten tijde van de schoten met [getuige 1] samen in de keuken was.
Zelfs nadat de politie hem tijdens zijn verhoor op
29 maart 2017 heeft voorgehouden dat een groot aantal getuigen, onder wie [nabestaande 3], [nabestaande 8], [nabestaande 6] en [nabestaande 7], had verklaard dat [getuige 1] tijdens het schieten buiten was, heeft hij in zijn ontkenning daarvan volhard en verklaard dat hij “geen grapjes maakt over deze dingen”.
Eerst op 29 september 2019 heeft [getuige 1] hierover bij de raadsheer-commissaris een andersluidende verklaring afgelegd. Tijdens dat verhoor heeft hij verklaard:
“Wij waren met zijn drieën buiten aan het praten. Het was een beetje nacht. Er kwamen twee mannen achter elkaar aan aangerend.(…) Toen hoorde ik de klappen van een vuurwapen, schoten dus. Ik heb er zeker drie gehoord. Ik ben naar binnen gerend en heb de voordeur dicht gedaan.
U zegt mij dat ik op enig moment heb verklaard dat ik juist niet buiten was tijdens het schieten, maar binnen en dat ik alleen dingen heb gezien door het keukenraam. Dat klopt niet. Ik was buiten, hoorde de schoten en ben naar binnen gegaan, naar de keuken. Ik was buiten, want daar stonden wij met zijn drieën te praten”.

Verklaring [getuige 1] over de schutter(s)

Tijdens zijn verhoor op 29 december 2016 heeft [getuige 1] eerst ontkend het schieten te hebben gezien; “het was nacht, donker”. [getuige 1] kon overigens wel zeggen dat de schutter een donkere huidskleur had. Vervolgens heeft hij verklaard:
“Ik heb het allemaal gezien door het keukenraam. Ik hoorde de klappen. De twee daders renden weg. (…) Ik zag dat de schutter vanuit de richting van de [supermarkt A] kwam. Ik zag twee jongens rennen vanaf de [supermarkt A], daarna hoorde ik knallen. Ik zag dat het diezelfde jongens waren die ik eerder die avond had gezien. (…) Ik zag die kleine jongen en ik zag dat hij een schietende beweging maakte. Ik zag dat de kleine jongen ter hoogte van het keukenraam was toen hij die schietende beweging maakte en ik hoorde drie harde klappen. Ik zag alleen die kleine schieten. Die dikke man bleef een paar meter achter die kleine man”.
Op de vraag van de politie of [getuige 1] zich nog kon herinneren “welke handelingen de schutter precies maakte”, heeft hij geantwoord:
“Ik zag hem drie keer een schietende beweging maken met gestrekte arm. Ik heb het wapen niet gezien.
Ik hoorde wel drie knallen op het moment dat hij die schietbeweging maakte. Ik kan me niet meer herinneren met welke arm hij de schietbeweging maakte. Met schietbeweging bedoel ik dat hij een knijpende beweging met zijn hand maakte. Ik zag dat de kleine jongen een schietbeweging maakte recht voor hem uit in zijn looprichting”.
Volgens [getuige 1] liep de dikke jongen ongeveer vier stappen achter de kleine jongen. [getuige 1] heeft bij de dikke jongen geen wapen gezien. De dikke jongen droeg volgens hem niets in zijn handen.
Volgens het openbaar ministerie duidt [getuige 1] met “de kleine jongen” op [de medeverdachte] en met “de dikke jongen” op de verdachte.
Dat slechts een van de twee jongens heeft geschoten, zoals [getuige 1] in zijn eerste verhoor heeft verklaard, heeft hij weersproken in zijn tweede verhoor op
29 maart 2017. Tijdens dat verhoor heeft [getuige 1] verklaard dat hij “heel zeker” weet dat hij had gezien dat beide jongens met een gestrekte arm op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] richtten, waarna [getuige 1] schoten hoorde. De jongens zouden op dat moment bij elkaar in de buurt hebben gestaan. Anders dan in zijn eerste verklaring, kan [getuige 1] echter niet zeggen of de twee jongens dezelfde jongens waren die hij eerder die dag bij de bewuste woning had gezien en betrekt hierbij dat het inmiddels donker was. Hij kon het evenmin aan de hand van hun postuur zien.
Tijdens zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris heeft [getuige 1] weer een andersluidende verklaring afgelegd. Op vragen hierover van de raadsheer-commissaris heeft hij verklaard:
“Er kwamen twee mannen achter elkaar aan aangerend. U vraagt mij of die twee mannen de mannen waren die ik eerder die dag had zien vechten met de broer van [nabestaande 6]. Zo kan ik dat niet zeggen. U vraagt mij of het wel weer een kleine en een forse met een capuchon waren. Ja. U vraagt mij of die twee mannen leken op die kleine man en die forse man. Ja, dat klopt. Ik kan niet met zekerheid zeggen dat het dezelfde personen waren, maar van die mannen die aan kwamen rennen, was er wel een klein en een fors. (…) U vraagt mij of allebei die jongens die aan kwamen rennen iets in hun handen hadden. Dat weet ik niet, maar ik heb wel gezien dat de schoten uit een vuurwapen kwamen. U vraagt mij wie het vuurwapen in zijn handen had. Die forse jongen”.
Op vragen van de advocaat-generaal heeft [getuige 1] verklaard:
“U zegt mij dat ik eerder heb verklaard dat ik een gestrekte arm heb gezien toen er werd geschoten, een schietende beweging. U vraagt mij of ik dat bij een van de mannen heb gezien, of dat ik dat bij allebei de mannen heb gezien. Ik heb eentje met een gestrekte arm gezien, dat was de forse man. U zegt mij dat ik in december 2016 heb verklaard dat ik de kleine een schietende beweging zag maken, een knijpende beweging. Ik heb gezegd dat ik de dikke man met de capuchon een schietende beweging heb zien maken. U zegt mij dat ik in maart 2017 heb verklaard dat ik de beide mannen een schietende beweging heb zien maken. Ik was die dag van dat verhoor heel emotioneel. Ik heb die dikke man een schietende beweging zien maken. Die kleine man was achter die dikke en ik heb dus niet gezien wat hij deed.(…) U vraagt mij of ik ook een vuurwapen in hun handen heb gezien. Nee, want het was donker. Ik hoorde wel dat het schoten waren van een vuurwapen en dat het geen vuurwerk was”.
Het hof stelt vast dat [getuige 1] aldus wisselend heeft verklaard over de vraag of hij één of twee mannen een schietbeweging heeft zien maken, welke van de twee dat was en of dat dezelfde mannen waren als hij eerder die dag bij de woning aan [adres I] heeft gezien.
Daarnaast geldt dat zijn verklaringen op dit punt zich niet verhouden met de resultaten van forensisch onderzoek.
[getuige 1] heeft immers zowel bij de politie als ten overstaan van de raadsheer-commissaris verklaard dat de jongens vanuit de richting van de [supermarkt A] naar [straat adressen I, II, III, IV en V] waren gekomen, dat de schoten ter hoogte van de woning aan [adres I] werden gelost, dat de jongens zich vervolgens omdraaiden en wegrenden in de richting van waar zij vandaan kwamen. [getuige 1] heeft vasthoudend verklaard dat de jongens niet voorbij de woning aan [adres I] zijn gerend. Bij de raadsheer-commissaris heeft hij op de vraag van de raadsman hierover geantwoord:
“U vraagt mij of het klopt dat de twee jongens het keukenraam niet gepasseerd hebben. Dat klopt. Zij kwamen uit de richting van de [supermarkt A] en zij zijn, voordat zij het keukenraam konden passeren, omgedraaid en weer teruggegaan in de richting van de [supermarkt A]”.
Zoals het hof reeds heeft vastgesteld, zijn de meeste hulzen van het kaliber 9 mm ter hoogte van de woning aan [adres II] gevonden en die van het kaliber
7.65
mm is er één op het trottoir, gezien vanaf de [supermarkt A], iets vóór de woning [adres IV] en één net iets voorbij de woning [adres III] aan de [straat adressen I, II, III, IV en V] gevonden.
Hulzen van met een (9 of 7.65 mm) vuurwapen afgeschoten patronen plegen in de onmiddellijke nabijheid van de plek waar vanaf is geschoten neer te komen. Aanwijzingen dat dat in deze zaak anders zou zijn geweest, zijn er niet.
[slachtoffer 2] is, zoals hiervoor overwogen, aangetroffen ter hoogte van de woning [adres III] en [slachtoffer 1] ter hoogte van de woning [adres V]. Op de handschoenen en de mouwen van de jas van [slachtoffer 2] en op de handen en de mouwen van het colbert van [slachtoffer 1] zaten schotresten. Die schotresten hadden dezelfde elementsamenstelling als die van één van de twee 7.65 mm hulzen die op de plaats delict was gevonden. Dit betekent dat de patronen van het kaliber 7.65 mm moeten zijn verschoten in de directe nabijheid van beide slachtoffers en dat de schutter – gelet op de vanuit de richting van de [supermarkt A] aflopende huisnummers – ruim voorbij de woning aan [adres I] moet zijn geweest; de afstand van de woning aan [adres I] tot [adres III] waar [slachtoffer 2] zou zijn gevonden, bedraagt ongeveer 40 meter en de afstand van [adres I] tot [adres V], alwaar [slachtoffer 1] zou zijn gevonden, ongeveer 65 meter. Dit harde gegeven strookt, zoals reeds is vastgesteld, geenszins met de verklaringen van de getuige [getuige 1] op dit onderdeel.
Dat twee personen na het schieten samen zijn terug gerend in de richting van de [supermarkt A], zoals [getuige 1] heeft verklaard, vindt tenslotte geen steun in enig andere getuigenverklaring. De diverse leden van de familie [familienaam] die naar buiten kwamen na de (eerste) schoten hebben allen verklaard alleen [de medeverdachte] te hebben zien wegrennen in de richting van de [supermarkt A]. Ook andere getuigen, zoals de getuigen [getuige 4] en [getuige 5], beiden verblijvende in de woning aan [adres II], hebben verklaard één schutter te hebben gezien die volgens de getuige
[getuige 4] in de richting van de [supermarkt A] liep.

Oordeel ten aanzien van betrouwbaarheid

Het hof is van oordeel dat de onderdelen waarop [getuige 1] wisselend en afwijkend heeft verklaard geen feiten en omstandigheden betreft van ondergeschikte betekenis, maar – integendeel – in de door het openbaar ministerie bepleite bewijsvoering een belangrijke plaats innemen.
De plek van waaruit deze ooggetuige zijn waarnemingen ten tijde van het schietincident heeft gedaan is cruciaal en wat hij op dat moment precies wel en niet heeft gezien eveneens.
Het hof is dan ook van oordeel dat zijn verklaring als onvoldoende betrouwbaar terzijde dient te worden geschoven.
Bij dit oordeel betrekt het hof mede de omstandigheid dat belangrijke onderdelen van zijn verklaringen in strijd zijn met de bevindingen op de plaats delict en de verklaringen van andere getuigen.
De overige door het openbaar ministerie aangedragen bewijsmiddelen
Nu het hof van oordeel is dat de verklaringen van de getuige [getuige 1] onvoldoende betrouwbaar zijn en dus niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, rijst de vraag of de overige door het openbaar ministerie aangedragen bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, voldoende zijn om op grond daarvan te kunnen vaststellen dat de verdachte als tweede schutter bij het schietincident betrokken is geweest.
Die bewijsmiddelen betreffen de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [nabestaande 3], de verklaringen van [getuige 3] en van zijn vader, de 112-melding en het proces-verbaal van bevindingen betreffende de historische telecomgegevens van de verdachte.

Overige getuigenverklaringen

Uit de verklaringen van [getuige 2] kan worden afgeleid dat deze getuige heeft gezien dat de verdachte vlak voor het onderhavige schietincident samen met [getuige 3] en [de medeverdachte] vanaf de [supermarkt A] in de richting van de woningen aan [straat adressen I, II, III, IV en V] is gelopen. [getuige 2] heeft niet kunnen zien wat zich, nadat zij – komend vanaf de achterkant van de [supermarkt A], althans vanaf de [laan I]- de bocht die er ter hoogte van de [supermarkt A] in [straat adressen I, II, III, IV en V] zit, in waren gelopen, daar vervolgens heeft afgespeeld. Na het schieten heeft hij alleen [getuige 3] en [de medeverdachte] zien terugrennen. Wat er derhalve ook zij van de betrouwbaarheid van de totstandkoming van de herkenning door [getuige 2] van de verdachte, zijn verklaringen brengen de verdachte hoe dan ook niet op de plaats delict, althans voor zover het de voor deze zaak geldende plaats delict betreft - gelet op de plaats waar de slachtoffers hebben gelegen – ongeveer tussen de [adres III] en [adres V] op [straat adressen I, II, III, IV en V].
De verklaringen van [nabestaande 3], [getuige 3] en vader [getuige 3] doen dat evenmin. Ook uit hun verklaringen kan weliswaar worden geconcludeerd dat de verdachte voorafgaand aan het schietincident (mogelijk) in gezelschap van [de medeverdachte] aanwezig is geweest bij de [supermarkt A], doch niet dat hij op de plaats delict was, laat staan dat hij de tweede schutter was.

De 112-melding

Kort na het schietincident heeft [nabestaande 6] 112 gebeld. In het dossier bevindt zich het uitgewerkte gesprek tussen haar en de meldkamer van de politie. Aan de hand hiervan stelt het hof vast dat [nabestaande 6] tijdens dit gesprek heeft gezegd dat “ze” hebben geschoten. Op de vraag van de centralist wie het heeft gedaan, heeft ze geantwoord: “[de medeverdachte] en [bijnaam I]”.
Op 28 december 2016 heeft de politie [nabestaande 6] als getuige gehoord. Zij heeft verklaard dat zij tijdens het koken drie schoten hoorde, waarna zij naar buiten keek en [de medeverdachte] voorbij zag rennen in de richting van de [supermarkt A] met een pistool in zijn hand. Zij heeft verklaard de verdachte niet te hebben gezien.
Het hof leidt uit haar verklaring af dat [nabestaande 6] het schieten zelf niet heeft gezien. Aan de hand van de stukken in het dossier kan het hof niet vaststellen hoe [nabestaande 6] aan haar informatie, inhoudende dat [de medeverdachte] en de verdachte de schutters waren, is gekomen.
Nu dit niet kan worden vastgesteld, is het hof van oordeel dat aan de 112-melding op dit punt geen bewijswaarde van enige betekenis toekomt.

Historische telefoongegevens en zendmastgegevens

Uit het onderzoek historische telecomgegevens betreffende volgens de politie, de bij de verdachte in gebruik zijnde GSM-nummers, als gerelateerd in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 januari 2018, blijkt onder meer het volgende.
Op 26 december 2016 om 16:45:58 uur straalt het bij de verdachte in gebruik zijnde telefoonnummer [telefoonnr. I] de zendmast aan het [straat IV] te Hellevoetsluis aan. Om 16:46:34 uur straalt het telefoonnummer [telefoonnr. II], ook bij de verdachte in gebruik, de zendmast aan de [straat III], dichtbij de [straat II], te Hellevoetsluis aan. Beide zendmasten hebben bereik op de plaats delict.
Van 17:02:12 uur tot 17:31:25 uur straalt het telefoonnummer [telefoonnr. II] de zendmast aan de [straat I] te Hellevoetsluis aan. Om 17:45:07 uur is dat wederom het geval. Na een klein kwartier, om 17:59:33 uur, wordt de zendmast aan de [straat I] opnieuw aangestraald. Dit betreft een inkomend gesprek.
Om 18:00:41 uur belt de verdachte met zijn grootmoeder. De zendmast aan de [straat I] wordt aangestraald. Vanaf dat moment tot 21:39:40 uur bevindt het telefoonnummer zich binnen het bereik van de zendmast aan de [straat I]. Een ander telefoonnummer dat bij de verdachte in gebruik is, te weten het nummer [telefoonnr. III], straalt vanaf 21:57:17 uur tot 23:34:55 uur laatstgenoemde zendmast aan.
De zendmast aan [straat I] te Hellevoetsluis heeft zowel bereik op de plaats delict zoals hiervoor nader geduid als – bijvoorbeeld - op [straat V] te Hellevoetsluis, het adres van de grootmoeder van de verdachte. Uit het dossier volgt dat de verdachte zich vaak op dat adres bevond. Als het aanstralen van deze zendmast betekent dat de verdachte zich op dat moment op de plaats delict bevond, dan dient uit het feit dat twee van de bij de verdachte in gebruik zijnde telefoonnummers op 26 december 2016 tot iets voor middernacht de zendmast aan de [straat I] hebben aangestraald, eveneens te worden afgeleid dat de verdachte zich nog uren na het schietincident in de buurt van de plaats delict heeft opgehouden. Dit acht het hof in het scenario dat hij bij de schietpartij betrokken was niet waarschijnlijk. Dat hij zich zou hebben schuilgehouden, zoals de advocaat-generaal in dit verband heeft gesuggereerd, acht het hof niet aannemelijk geworden.
Kort en goed: nu de zendmast aan de [straat I] zowel bereik heeft op de plaats delict als op [straat V] bieden de historische telecomgegevens van de verdachte onvoldoende grondslag voor de gevolgtrekking dat de verdachte ten tijde van het schietincident op of bij de plaats was waar de slachtoffers hebben gelegen.
De proceshouding van de verdachte
Het hof ziet geen aanleiding bewijsrechtelijke consequenties te verbinden aan de proceshouding van de verdachte. Anders dan de advocaat-generaal heeft gesteld is niet gebleken van een situatie waarin de verdachte heeft gezwegen over een hem belastende, redengevende omstandigheid die “om een verklaring schreeuwt”. Evenmin is gebleken van een, in bewijsrechtelijke zin, als leugenachtig aan te merken verklaring van de verdachte.
De conclusie van het hof
Het hof herhaalt dat in de onderhavige zaak de vraag centraal staat of de verdachte als tweede schutter betrokken is geweest bij het schietincident dat op
26 december 2016 te Hellevoetsluis heeft plaatsgevonden en dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] het leven heeft gekost.
De hiervoor besproken bewijsmiddelen zijn elk voor zich, maar ook in onderlinge samenhang bezien, ontoereikend om voornoemde vraag in bevestigende zin te beantwoorden.
Gelet op het ten laste gelegde medeplegen dient het hof ook te bezien of bewezen kan worden verklaard dat tussen de verdachte en [de medeverdachte] sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, anders dan bestaande uit de fysieke aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict en deelname aan het schietincident, zoals hierboven nader aangeduid.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan immers sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal ook dan van voldoende gewicht, voldoende significant moeten zijn.
Het hof is van oordeel dat het dossier
onvoldoendeaanknopingspunten biedt voor een zodanige bijdrage. De (mogelijke) aanwezigheid van de verdachte bij de [supermarkt A] kort voorafgaand aan het onderhavige schietincident is hiertoe ontoereikend, ook in combinatie met de bedreiging waaraan de verdachte zich kort daarvoor schuldig heeft gemaakt. De strekking van de woorden “Ik kom wel terug. Jullie gaan eraan. Jullie gaan zien” en/of “Ik kom terug voor jullie” en/of “…we komen terug, je bent de lul…” is daarvoor te algemeen.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Ditzelfde oordeel treft het onder 1 subsidiair tenlastegelegde. Het hof acht immers niet bewezen dat de verdachte de daaronder tenlastegelegde geweldshandelingen heeft verricht dan wel daaraan een significante bijdrage heeft geleverd.
Nu naar het oordeel van het hof geen bewijs voorhanden is dat de verdachte bij het onderhavige schietincident is betrokken, dient hij ook van het onder 2 tenlastegelegde, te weten verboden wapenbezit, te worden vrijgesproken.
Vorderingen tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces hebben na te melden personen zich als benadeelde partij gevoegd en vorderingen ingediend tot vergoeding van geleden materiële en/of immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde tot na te melden bedragen:
- [ [nabestaande 1] tot een bedrag van in totaal
€ 43.737,61, bestaande uit een bedrag van
€ 13.737,61 aan materiële schade een bedrag van
€ 30.000,00 aan immateriële schade;
  • [nabestaande 2] tot een bedrag van € 30.000,00 aan immateriële schade;
  • [nabestaande 3] tot een bedrag van € 30.000,00 aan immateriële schade;
  • [nabestaande 4] tot een bedrag van € 30.000,00 aan immateriële schade;
  • [nabestaande 5] tot een bedrag van € 30.000,00 aan immateriële schade;
  • [nabestaande 6] tot een bedrag van € 30.000,00 aan immateriële schade;
  • [nabestaande 7] tot een bedrag van in totaal
€ 63.568,15, bestaande uit een bedrag van
€ 33.568,15 aan materiële schade en een bedrag van
€ 30.000,00 aan immateriële schade;
  • [nabestaande 8] tot een bedrag van € 32.000,00 aan immateriële schade;
  • [nabestaande 9] tot een bedrag van € 32.000,00 aan immateriële schade;
  • [nabestaande 10] tot een bedrag van in totaal
€ 4.149,95, bestaande uit een bedrag van € 149,95 aan materiële schade en een bedrag van € 4.000,00 aan immateriële schade.
Bovengenoemde bedragen dienen telkens te worden vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep zijn deze vorderingen aan de orde tot de in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedragen.
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat, met uitzondering van de vorderingen van de benadeelde partijen [nabestaande 7] en [nabestaande 10], omtrent de vorderingen tot schadevergoeding overeenkomstig het in de strafzaak tegen [de medeverdachte] gewezen vonnis dient te worden beslist. Dit betekent dat het openbaar ministerie het volgende heeft gevorderd:
- de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 1] dient te worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 10.360,50, bestaande uit een bedrag van
€ 5.360,50 aan materiële schade en een bedrag van
€ 5.000,00 aan immateriële schade, met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige;
- de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 2] dient te worden toegewezen tot een bedrag van
€ 5.000,00 aan immateriële schade, met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige;
- de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 3] dient te worden toegewezen tot een bedrag van
€ 5.000,00, met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige;
- de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 6] dient te worden toegewezen tot een bedrag van
€ 5.000,00, met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige;
  • de benadeelde partij [nabestaande 4] dient in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te worden verklaard;
  • de benadeelde partij [nabestaande 5] dient in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te worden verklaard;
  • de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 8] dient te worden toegewezen tot een bedrag van
€ 1.000,00, met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige;
- de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 9] dient te worden toegewezen tot een bedrag van
€ 1.000,00, met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige.
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [nabestaande 7] heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen tot een bedrag van in totaal
€ 7.830,15, bestaande uit een bedrag van
€ 2.830,15 aan materiële schade en een bedrag van
€ 5.000,00 aan immateriële schade, met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige.
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [nabestaande 10] heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen.
Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de deels toegewezen vorderingen telkens hoofdelijk dienen te worden opgelegd en telkens dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de advocaat-generaal de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding.
Nu de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dienen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding.
Gelet op het voorgaande dienen de benadeelde partijen te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vorderingen heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Vordering tot gevangenneming
Nu de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair en 2 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, wijst het hof de vordering tot gevangenneming van de verdachte af.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
1. primair en subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partijen [nabestaande 1],
[nabestaande 2], [nabestaande 3], [nabestaande 4], [nabestaande 5], [nabestaande 6], [nabestaande 7], [nabestaande 8], [nabestaande 9] en [nabestaande 10] niet-ontvankelijk in de vorderingen tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vorderingen heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. D.M. Thierry en mr. L.C. van Walree, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 december 2020.