ECLI:NL:GHDHA:2020:2440

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
2200272418
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake sociale zekerheidsfraude

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag, dat op 4 juli 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in Turkije, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, wegens het opzettelijk nalaten om tijdig benodigde gegevens te verstrekken aan de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten van de Gemeente Den Haag. Dit betrof het niet melden van vermogen en onroerend goed in Turkije, wat in strijd was met artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging, waaronder de stelling dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de vervolging vanwege verjaring en het benadelingsbedrag dat lager zou zijn dan € 50.000,-. Het hof heeft deze verweren verworpen en geoordeeld dat er sprake was van een voortdurend delict, waardoor verjaring niet aan de orde was. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en heeft de strafmotivering gebaseerd op de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De straf is uiteindelijk vastgesteld op twee maanden gevangenisstraf, niet ten uitvoer gelegd, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002724-18
Parketnummer: 09-837146-17
Datum uitspraak: 3 december 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 4 juli 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [geboortestad] (Turkije) op [geboortedatum],
adres: [adres verdachte].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 19 november 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het haar tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks 2 maart 2006 tot en met 6 mei 2013 te 's-Gravenhage, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift, te weten artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, opgelegde verplichting(en), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, immers heeft zij, verdachte, opzettelijk nagelaten aan de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten van de Gemeente Den Haag te melden dat zij, verdachte, toen en daar, althans in enig(e) tijdvak(ken) in die periode, in het bezit was van vermogen/onroerend goed in Turkije (te weten een woning gelegen [adres] landbouwgrouwgrond gelegen [stad]) zulks terwijl dit/deze feit(en) (telkens) kon(den) strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat dat/die gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming krachtens de (Wet werk en bijstand), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld – een en ander zoals verwoord in zijn pleitnota - dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging ten aanzien van de periode 2 maart 2006 tot en met 18 november 2008 in verband met verjaring. Voorts is het openbaar-ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging, omdat het benadelingsbedrag lager is dan € 50.000,- en vervolging daarom in strijd is met de (destijds geldende) Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat bij het achterhouden van gegevens in de zin van artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht sprake is van een voortdurend delict. Verjaring, wat daar overigens van zij in het licht van artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht, zou daarom in dit geval pas kunnen optreden indien de verjaringstermijn zou zijn verstreken na afloop van de tenlastegelegde periode die loopt tot en met 6 mei 2013 en is daarom thans niet aan de orde. Het verweer wordt verworpen.
Het hof gaat ook niet mee in het tweede verweer van de raadsman. Bij het bepalen van de hoogte van het benadelingsbedrag is naar het oordeel van het hof evident dat ook de krediethypotheek daaronder valt, nu die krediethypotheek niet zou zijn verstrekt als bekend was geweest dat de verdachte bezit in het buitenland had. De omstandigheid dat de verstrekte hypotheek een lening betrof die moest worden terugbetaald, maakt dat niet anders.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Reactie op voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in appelschriftuur verzochte getuigen [getuige 1] en [getuige 2], indien het hof komt tot een bewezenverklaring. Deze getuigen zouden kunnen verklaren over de mate waarin de verdachte de Nederlandse taal begreep.
Het hof wijst deze verzoeken af. De verdachte is met het afwijzen van deze getuigenverzoeken niet in haar verdediging geschaad, omdat ongeacht of zij de Nederlandse taal (on)voldoende machtig is, op haar de verantwoordelijkheid rustte om de informatie die zij van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten (SZW) van de gemeente Den Haag kreeg met betrekking tot haar recht op uitkering, te bestuderen en vragenlijsten correct in te vullen en indien nodig daarvoor hulp in te schakelen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in
of omstreeksde periode van2 maart 2006 tot en met 6 mei 2013 te 's-Gravenhage, in strijd met een h
emaarbij of krachtens wettelijk voorschrift, te weten artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, opgelegde verplichting(en), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, immers heeft zij, verdachte, opzettelijk nagelaten aan de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten van de Gemeente Den Haag te melden dat zij, verdachte, toen en daar,
althans in enig(e) tijdvak(ken)in die periode, in het bezit was van vermogen/onroerend goed in Turkije (te weten een woning gelegen [adres] landbouwgrouwgrond gelegen [stad]) zulks terwijl
dit/deze feit
(en
) (telkens)kon
(den
)strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat
dat/die gegeven
(s
)van belang
was/waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming krachtens de (Wet werk en bijstand), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl zij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar of eens anders recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft opzettelijk nagelaten (tijdig) aan de dienst SZW van de gemeente Den Haag door te geven dat zij vermogen en onroerend goed in Turkije bezat, terwijl zij wist dan wel redelijkerwijze moest vermoeden dat dit wel van belang was voor de vaststelling van het recht van haar en haar echtgenoot op een verstrekking dan wel voor de hoogte of de duur daarvan. De fraude, althans de periode van verzwijging, heeft maar liefst 7 jaar geduurd. Aldus handelend heeft de verdachte zichzelf en haar echtgenoot wederrechtelijk bevoordeeld en heeft zij misbruik gemaakt van het – op kosten van de gemeenschap in stand gehouden - vangnet van sociale voorzieningen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 november 2020 is zij niet eerder veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
In beginsel is naar het oordeel van het hof de door de rechtbank opgelegde straf van drie maanden gevangenisstraf waarvan één voorwaardelijk gerechtvaardigd.
Het hof heeft evenwel geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM in hoger beroep is overschreden.
In eerste aanleg is de te beoordelen termijn aangevangen op 5 april 2017 (bij het eerste strafrechtelijke verhoor van de echtgenoot van de verdachte) en heeft de rechtbank eindvonnis gewezen op 4 juli 2018. De redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste aanleg is daarmee niet overschreden.
In hoger beroep is de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak wel met 5 maanden overschreden, nu namens de verdachte op 4 juli 2018 hoger beroep is ingesteld en het hof eindarrest wijst op 3 december 2020. Gelet op deze termijnoverschrijdingen zal het hof in plaats van de overwogen straf twee van de drie maanden gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen in plaats van één van de drie.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. A.L. Frenkel,
mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. F.P. Geelhoed, in bijzijn van de griffier mr. S. Johannes.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 december 2020.
mr. F.P. Geelhoed is buiten staat dit arrest te ondertekenen.