ECLI:NL:GHDHA:2020:2420
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verzoek tot vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing en omgangsregeling
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing en tot vaststelling van een omgangsregeling. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.F.P. Scheele, had in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 16 juli 2020 aangevochten. De kinderrechter had het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing te vervallen te verklaren en om een omgangsregeling vast te stellen afgewezen. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, had op haar beurt verweer gevoerd tegen de verzoeken van de moeder.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder op 25 september 2020 in hoger beroep is gekomen en dat de gecertificeerde instelling op 2 november 2020 een verweerschrift heeft ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 november 2020 zijn beide partijen verschenen, maar de vader was afwezig. Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beschikking van de rechtbank en de ingediende stukken.
Het hof oordeelde dat de e-mail van 1 april 2020 van de gecertificeerde instelling aan de moeder niet kan worden beschouwd als een schriftelijke aanwijzing in de zin van artikel 1:265f BW. De moeder was niet-ontvankelijk in haar verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing en ook in haar verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing was afgewezen, maar verklaarde de moeder in dat verzoek alsnog niet-ontvankelijk. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.