ECLI:NL:GHDHA:2020:2417

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
200.272.068/01 en 02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een pseudo gemeenschap en verdeling van goederen in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwikkeling van een pseudo gemeenschap tussen partijen die gehuwd waren onder huwelijkse voorwaarden. De man en de vrouw zijn op 9 januari 2002 getrouwd en hebben twee kinderen. De rechtbank Den Haag had eerder op 7 oktober 2019 een beschikking gegeven waarin de echtscheiding werd uitgesproken en voorlopige voorzieningen werden getroffen. De man ging in hoger beroep tegen deze beschikking en verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad. Het hof heeft vastgesteld dat er geen goederenrechtelijke gemeenschap is, maar een verbintenisrechtelijke gemeenschap van goederen, en dat de afwikkeling van de pseudo gemeenschap moet plaatsvinden conform de huwelijkse voorwaarden. Het hof heeft de waarde van de echtelijke woning en de garageboxen vastgesteld en bepaald dat de man een bedrag van € 18.608,51 aan de vrouw moet betalen ter zake van de verrekening van de overwaarde van de echtelijke woning. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummers : 200.272.068/01 en 200.272.068/02
rekestnummer rechtbank : FA RK 19-1507
zaaknummer rechtbank : C/09/569112
beschikking van de meervoudige kamer van 9 december 2020
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.A.M. Koorn-Harkema te Leiden,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. C.J. de Jongh-Moolenaar te Sassenheim.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 7 oktober 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 7 januari 2020 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Tevens heeft de man bij dit hoger beroepschrift een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking ingediend. Deze zaak is bij het hof bekend onder zaaknummer 200.272.068/02.
2.2
De vrouw heeft op 20 april 2020 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De man heeft op 24 juni 2020 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 31 januari 2020 een journaalbericht van 30 januari 2020 met als bijlage een brief van diezelfde datum;
- op 19 februari 2020 een journaalbericht van 18 februari 2020 met als bijlage een brief van diezelfde datum;
- op 10 maart 2020 een journaalbericht van diezelfde datum met bijlagen;
- op 4 mei 2020 een brief van 1 mei 2020 met als bijlage een journaalbericht van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van de vrouw:
- op 29 september 2020 een journaalbericht van diezelfde datum met bijlage.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 2 oktober 2020 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn gehuwd op 9 januari 2002 te [plaats] .
3.3
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren [naam jongmeerderjarige] , op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] en [naam minderjarige] , op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] (hierna: de kinderen).
3.4
Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, onder meer inhoudende verdeling van de kosten van de huishouding en kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen met een finaal verrekenbeding bij echtscheiding.
3.5
De rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 8 november 2018 voorlopige voorzieningen getroffen - voor zover thans van belang - inhoudende dat:
- de man bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning met inbegrip van de inboedel;
- de kinderen aan de man zijn toevertrouwd;
- de vrouw voorlopig gerechtigd is de kinderen een dagdeel per week (in onderling overleg tussen de kinderen en de vrouw te bepalen) bij zich mag hebben, buiten aanwezigheid van de nieuwe partner van de vrouw.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op 9 januari 2002 te [plaats] , uitgesproken. De rechtbank heeft bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de man, waarbij de kinderen tenminste een dagdeel per maand omgang met de vrouw zullen hebben en tweemaal per week telefonisch/app/mail contact, waarbij het tijdstip en de dag telkens in onderling overleg tussen de vrouw en de kinderen wordt bepaald.
De rechtbank heeft de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vastgesteld, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Ten aanzien van de woning heeft de rechtbank bepaald dat:
- de woning aan het [adres 1] binnen een maand na de bestreden beschikking zal worden getaxeerd door [naam] Makelaardij te [plaats] , waarbij de taxatiewaarde in onbewoonde staat wordt bepaald, beide partijen de gelegenheid hebben om bij de taxatie aanwezig te zijn en de taxatiekosten bij helfte tussen partijen zullen worden gedeeld;
- de woning aan het [adres 1] zal worden toebedeeld aan de man, onder de voorwaarde dat de man uiterlijk drie maanden na deze beschikking het volledige eigendom van de woning kan verkrijgen tegen de getaxeerde waarde en de vrouw kan doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Op de getaxeerde waarde minus de resterende waarde van de hypothecaire geldlening zal een bedrag van € 45.126,- in mindering worden gebracht, waarna van de resterende overwaarde de man de helft aan de vrouw dient te vergoeden, uiterlijk op 1 februari 2020;
- indien de man in het bovenstaande binnen de gestelde termijn niet slaagt, de woning aan het [adres 1] zal worden verkocht en geleverd aan een derde hoogst biedende koper. Indien medewerking van de man vóór 1 februari 2020 uitblijft, zal deze beschikking in de plaats komen van de toestemming van de man tot verkoop van de woning en zal de vrouw gerechtigd en gemachtigd zijn om alle noodzakelijke (rechts)handelingen voor verkoop van de woning te verrichten. Van de overwaarde (bestaande uit de opbrengst van de woning, verminderd met de hypothecaire geldlening en kosten verbonden aan de verkoop en levering van de woning) komt vervolgens een bedrag van € 45.126,- toe aan de man. Partijen zijn vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende overwaarde voor zover er dan nog sprake is van een overwaarde;
Ten aanzien van de garageboxen heeft de rechtbank bepaald dat:
- de garageboxen aan het [adres 2] binnen een maand na deze beschikking getaxeerd zullen worden door [naam] Makelaardij te [plaats] , waarbij beide partijen de gelegenheid hebben om bij de taxatie aanwezig te zijn en de taxatiekosten bij helfte tussen partijen zullen worden gedeeld;
- de man in de gelegenheid wordt gesteld om tot uiterlijk drie maanden na de bestreden beschikking de garagebox aan het [adres 3] over te nemen, onder de voorwaarde dat de man het volledige eigendom kan verkrijgen tegen de getaxeerde waarde, de vrouw kan doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, en de helft van de getaxeerde waarde aan de vrouw zal voldoen. De kosten voor overname (waaronder de notariskosten) komen voor rekening van de man. Indien de man in het bovenstaande binnen de gestelde termijn niet slaagt, dient de garagebox aan het [adres 3] te worden verkocht en geleverd aan een derde hoogst biedende koper;
Indien medewerking van de man vóór 1 februari 2020 uitblijft, zal de bestreden beschikking in de plaats komen van de toestemming van de man tot verkoop van de garagebox en zal de
vrouw gerechtigd en gemachtigd zijn om alle noodzakelijke (rechts)handelingen voor verkoop van de garagebox te verrichten, waarna de overwaarde (na aftrek van de verkoopkosten) bij helfte tussen partijen zal worden gedeeld;
Ten aanzien van de overige bestanddelen heeft de rechtbank als volgt beslist.
Aan de vrouw wordt toebedeeld:
- de bankrekening met nummer [rekeningnummer] ten name van de vrouw;
- de auto Hyundai i20 Blue Motion;
- de motor Honda NL750 DCT
- de elektrische fiets;
- het verzamelalbum met de euro’s;
- de spellen (met uitzondering van Kolonisten);
- de Route 66 poster;
- de spaarpot Looney Tunes;
- de glazen beer met roos;
en de overige inboedelgoederen die zij reeds in haar bezit heeft, zonder nadere verrekening, met dien verstande dat de vrouw bovengenoemde inboedelgoederen (voor zover nog niet in haar bezit) zal ophalen bij de man als zij de kinderen ophaalt voor het eerste omgangsmoment na de datum van de bestreden beschikking;
Aan de man wordt toebedeeld:
- de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] ten name van de man;
- de auto Renault Megane Scenic;
- de motor BMW R 1200 GS;
- de drie ‘klusmotororen’;
- de ‘oude’ BMW;
- de overige inboedelgoederen voor zover hierboven niet aan de vrouw toebedeeld zonder
nadere verrekening.
Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de gezamenlijke bankrekeningen van partijen met rekeningnummers [bankrekeningnummer 2] en [bankrekeningnummer 3] zullen worden opgeheven, waarbij de saldi bij helfte tussen partijen worden verdeeld.
De bestreden beschikking is, met uitzondering van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad, verklaard. De rechtbank heeft bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt en het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
De man is het niet eens met deze beschikking en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
In de schorsingszaak (200.272.068/02) te bepalen dat de uitvoerbaarheid bij voorraad wordt geschorst van de beslissingen met betrekking tot de woning en de beide garageboxen.
In de hoofdzaak te bepalen dat:
- de echtelijke woning moet worden gewaardeerd per 6 december 2018;
- niet in de verrekening wordt betrokken een bedrag van € 68.924,- wat bij het aangaan van het huwelijk door de man was geïnvesteerd in zijn woning;
- aan de man een langere termijn moet worden geboden om de financiering van de overwaarde van de woning voor te bereiden, tenzij al in het incident tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad is beslist;
- aan de man een langere termijn moet worden geboden om de financiering van de garagebox [adres 3] mogelijk te maken, tenzij al in het incident tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad is beslist;
- de garagebox [adres 4] onverdeeld blijft tot 22 juni 2021;
- de vervoermiddelen moeten worden gewaardeerd per 6 december 2018 en dat de man verrekeningsbevoegd is ten aanzien van de overbedeling van de vrouw;
- dat de inboedel geen enkele waarde vertegenwoordigt en dat de vermeende overbedeling van de man niet kan worden verrekend met de overbedeling van de vrouw met betrekking tot de inboedelgoederen;
- de man een vordering heeft op de vrouw met betrekking tot de kosten van de huishouding van € 38.513,06;
- de vrouw in de kosten van beide procedures wordt veroordeeld.
4.3
De vrouw verweert zich hiertegen en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep en in zijn schorsingsverzoek, althans de grieven van de man ongegrond te verklaren en hetgeen door hem is verzocht af te wijzen en bestreden beschikking te bekrachtigen met uitzondering van, althans onder aanvulling van de beslissingen, aangaande de gebruiksvergoeding, de concrete vaststelling van de overige vergoedingsrechten en de beslissing inzake de proceskostenveroordeling.
Voorts verzoekt de vrouw het hof:
- te bepalen dat de vrouw in de gelegenheid wordt gesteld haar incidenteel beroep te wijzigen of aan te vullen indien de mogelijk door de man nog over te leggen stukken daartoe aanleiding mochten geven;
- de man te veroordelen om aan de vrouw de gebruiksvergoeding ten bedrage van € 39.978,18 plus p.m. te betalen althans een zodanig percentage van de overwaarde over 18 maanden plus p.m. tot datum betaling overwaarde VEW aan de vrouw, als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren tot aan datum der algehele en ondeelbare voldoening te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2018 tot aan datum der algehele en ondeelbare voldoening, tegelijk met de betaling van de overwaarde als hierna vermeld;
- de man te veroordelen om uiterlijk binnen een week na datum van de beschikking inzake de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad dan wel indien er onverhoopt van schorsing sprake is binnen een week na de datum van de ten deze te wijzen beschikking aan de vrouw een bedrag zal betalen ter zake van de overwaarde van de VEW en de garageboxen ad € 63.457,45 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum bestreden beschikking tot aan de dag der algehele en ondeelbare voldoening;
- te bepalen dat de man aan de vrouw tegelijk met de betaling van de overwaarde schriftelijk bewijs van ontslag van de vrouw uit de aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld door de bank, ter hand stelt binnen voornoemde termijn van een week na datum afwijzing schorsing/datum beschikking;
- de man te veroordelen om aan de vrouw het op pagina 9 van dit verweer-/incidenteel beroepschrift cijfermatig en met producties uit de overgelegde administratie onderbouwde bedrag van € 28.924.03 ter zake vergoedingsrechten uit hoofde van vermogen/spaargeld te betalen binnen een week na datum van de beschikking inzake de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad dan wel indien er onverhoopt van schorsing sprake is binnen een week na de datum van de ten deze te wijzen beschikking te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding tot aan de dag der algehele en ondeelbare voldoening;
- voorwaardelijk: de man te veroordelen om aan de vrouw een nader te bepalen bedrag ter zake van de vergoeding van door haar teveel betaalde huishoudelijke kosten echter minimaal
een bedrag van € 40.000 , te betalen binnen een week na datum van de beschikking inzake de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad dan wel indien er onverhoopt van schorsing sprake is binnen een week na de datum van de ten deze te wijzen beschikking te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding tot aan de dag der algehele en ondeelbare voldoening;
- de man te veroordelen om de reparatiekosten van de door hem na de procedure aan de vrouw in slechte staat overgedragen, zwaar beschadigde, doch voorheen in goede staat verkerende, fiets van de vrouw, te vergoeden, zijnde een bedrag van € 453.85 te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan datum voldoening, te betalen uiterlijk binnen een week na datum van de beschikking inzake de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad dan wel indien er onverhoopt van schorsing sprake is binnen een week na de datum van de ten deze te wijzen beschikking te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum factuur zijnde 29 oktober 2019 tot aan datum der algehele en ondeelbare voldoening;
- de man te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties tot dusverre begroot op een bedrag van € 28.187 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum factuur zijnde 1 april 2020 tot aan datum der algehele en ondeelbare voldoening;
- althans de man te veroordelen tot een zodanig bedrag ter zake van door hem aan de vrouw te vergoeden proceskosten als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
- de man te veroordelen om deze proceskosten aan de vrouw te betalen binnen een week na de beslissing aangaande de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Mocht er onverhoopt van schorsing sprake zijn de man te veroordelen om aan de vrouw de proceskosten ad € 28.187,- althans een zodanig bedrag, ter zake van aan de vrouw te vergoeden proceskosten, als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren te betalen, binnen een week na de datum van de ten deze te wijzen beschikking te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de factuurdatum van 1 april 2020 tot de datum der algehele en ondeelbare voldoening;
- de man te veroordelen tot het betalen aan de vrouw van een bedrag van € 250,- per dag voor elke dag, waarop hij na datum beschikking, nalaat te betalen en/of aan de correcte uitvoering van deze beschikking, zowel integraal als partieel, mee te werken, ingaande de dag na de door het hof te wijzen beschikking;
- de ten deze te wijzen beschikking, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.4
De man verweert zich tegen het incidenteel verzoek van de vrouw en verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, het incidenteel hoger beroep van de vrouw ongegrond te verklaren.
4.5
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de verdeling vastgesteld van een niet bestaande huwelijksgoederen gemeenschap. Beide advocaten hebben de rechtbank er op gewezen dat er geen goederenrechtelijke gemeenschap was, maar desondanks is de rechtbank gaan verdelen. Uit de comparitie van partijen bij het hof, heeft het hof uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht begrepen dat het hof moet vaststellen welk bedrag de man in het kader van het finale verrekenbeding aan de vrouw moet betalen en slechts die goederen te verdelen die partijen in mede-eigendom toe behoren. Het hof zal de vorderingen van partijen vanuit dat oogpunt beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

Inleiding
5.1
Het hof heeft partijen voorafgaand aan de zitting een agenda toegestuurd met alle te bespreken geschillen. Aan de hand van deze agenda zijn alle geschilpunten ter zitting besproken. Ter zitting is gebleken dat partijen het er in ieder geval over eens zijn dat er niet verdeeld kan worden, nu geen sprake is van een goederenrechtelijke gemeenschap, maar van een ‘pseudo- of alsof gemeenschap’, een verbintenisrechtelijke gemeenschap van goederen. De omvang van de pseudogemeenschap moet conform hetgeen in de huwelijkse voorwaarden van partijen is bepaald (artikel 15 lid 2), worden vastgesteld per datum indiening verzoekschrift, zijnde 6 december 2018.
In de pseudogemeenschap vallen in ieder geval de echtelijke woning, de twee garageboxen, de inboedel, de voertuigen, de hypothecaire geldlening en de vordering en de daarmee corresponderende schuld van de kosten van de huishouding.
Schorsing werking van de beslissingen ten aanzien van de woning en de garageboxen
5.2
Ten aanzien van het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden beschikking overweegt het hof als volgt. Het hof is van oordeel dat de man bij zijn verzoek geen belang meer heeft, aangezien het hof nu in deze beschikking een inhoudelijke beslissing geeft op het hoger beroep van de man. Gelet hierop zal het hof het verzoek van de man om de werking van de bestreden beschikking met onmiddellijke ingang te schorsen afwijzen.
Echtelijke woning [adres 1]
Stellingen man
5.3
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de waarde van de echtelijke woning moet worden bepaald per 1 augustus 2019. Partijen zijn niet gehuwd in gemeenschap van goederen, maar onder huwelijkse voorwaarden met koude uitsluiting. Er is geen gemeenschap gevormd, welke dus ook niet is ontbonden per 6 december 2018.
5.4.
De huwelijkse voorwaarden voorzien in een regeling met betrekking tot de woning. In artikel 15 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden is vastgesteld dat er verrekend wordt per datum indiening verzoekschrift, derhalve per 6 december 2018.
5.5
De man heeft de taxateur gevraagd om de waarde van de woning per 6 december 2018 op te nemen. Op dat moment was de hypothecaire geldlening van de woning volgens de man € 183.130,-.
5.6
Voorts stelt de man dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een bedrag van € 45.126,- dat door hem in mindering mag worden gebracht op de te verdelen waarde van de woning.
5.7
De man is van mening dat deze wijze van afrekenen hem te kort doet. Bij het afsluiten van de huwelijkse voorwaarden was de omvang van hypothecaire lening van de woning aan de [adres 5] – waar partijen toen woonden en die in eigendom toebehoorde aan de man - niet € 135.000,-, maar € 111.176,15. De hiervoor genoemde woning is door de man verkocht. De opbrengst van deze woning was € 180.100,-. Op de opbrengst van € 180.100,- moet in mindering worden gebracht een bedrag van de hiervoor genoemde geldlening van € 111.176,15 (de hypotheekverplichting bij het aangaan van het huwelijk) = € 68.923,85, de overwaarde die aan de man toekomt. Deze overwaarde mag in de visie van de man niet worden meegenomen in de afwikkeling van de pseudogemeenschap.
5.8
De waarde van de eigen woning ( [adres 1] ) bedraagt per 6 december 2018 € 275.000,-. Op deze waarde moet in mindering worden gebracht de hypothecaire geldlening van € 183.130,-. De overwaarde van de woning is dan € 91.870,- (de overwaarde van de woning). Van de overwaarde wordt een bedrag van € 68.923,85 afgetrokken, alvorens de overwaarde tussen partijen wordt verdeeld. Aan de vrouw dient derhalve een bedrag van € 11.473.07 te worden uitbetaald.
Stellingen vrouw
5.9
De vrouw stelt dat de door de rechtbank gehanteerde methode van verrekening correct is. Artikel 15 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden ziet op de toestand van het vermogen en de beschrijving hiervan, maar niet op de waardering. Ter zitting van 7 augustus 2019 is tussen partijen de peildatum van 1 augustus 2019 afgesproken. De man kan op deze afspraak niet terugkomen.
5.1
Artikel 15 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden bevat een finaal verrekenbeding, waarin is opgenomen dat de verrekening van het vermogen bij een echtscheiding zo dient plaats te vinden, dat ieder van partijen gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die, waartoe hij gerechtigd zou zijn indien tussen de echtgenoten de algehele gemeenschap van goederen zou bestaan. In artikel 15 lid 5 van de huwelijkse voorwaarden is vervolgens opgenomen dat de peildatum de datum van feitelijke verdeling is. De omvang van de hypothecaire geldlening is thans € 172.959,13. De vrouw kan instemmen met een taxatiewaarde van € 285.000,-. Hierop dient het bedrag van de hypothecaire geldlening in mindering te worden gebracht, zijnde € 172.959,13.Van dit bedrag komt € 45.126,- aan de man toe. Het alsdan resterende saldo, zijnde € 66.914,87 moet bij helfte worden gedeeld. Aan de vrouw komt derhalve een bedrag toe van € 33.457,45.
Overwegingen hof
5.11
Het hof overweegt als volgt. Tot de hiervoor genoemde pseudogemeenschap behoort in ieder geval ook de echtelijke woning te [adres 1] . Het hof laat in het midden of partijen ter zitting bij de rechtbank een afspraak hebben gemaakt over de datum van verrekening. Met betrekking tot de waardering van de woning bestaat er tussen partijen geen groot verschil. Het hof acht het in deze situatie redelijk en billijk dat de gehanteerde waardes gemiddeld worden. Het hof komt dan uit op een bedrag van € 280.000,-.
5.12
Voorts zijn partijen het erover eens dat de voorhuwelijkse woning van de man aan de [adres 5] moet worden gezien als een aan hem toekomend economisch belang, hetgeen impliceert dat een waardestijging of een waardedaling ten goede komt van de man. Vaststaat dat die woning tijdens het huwelijk is verkocht voor de somma van € 180.000,- en dat deze opbrengst aan de man toekomt. Bij het aangaan van het huwelijk bedroeg de hypothecaire geldlening € 111.176,15 en gezien het feit dat partijen het economisch belang bij de man laten rusten, brengt zulks eveneens met zich dat die schuld van € 111.176,15 niet in de te verrekenen gemeenschap van goederen valt. Derhalve zat er een overwaarde in deze woning van (€ 180.000,- - € 111.176,15) = € 68.823,85. Dit bedrag valt niet in de te verrekenen gemeenschap van goederen.
5.13
Voorts is het hof ter zitting gebleken dat de hypothecaire geldlening van de woning te [plaats] aan de [adres 5] is verhoogd met een bedrag van € 20.000,-. Deze gelden hadden betrekking op een gemeenschappelijk project van partijen. Er is geen relatie tussen deze geldlening en die woning waardoor die geldlening in de te verrekenen gemeenschap van goederen valt.
5.14
De hoogte van de hypothecaire geldlening op de hypothecaire geldlening van de woning aan het [adres 1] was volgens de man € 183.130,-.
De vrouw heeft dit bedrag betwist, stellende dat de hoogte van de hypothecaire schuld € 172.959,13 was. In eerste aanleg heeft de vrouw, als productie 2 bij haar verweerschrift, een overzicht van Obivion overgelegd, waaruit blijkt dat de hoogte van de hypothecaire schuld op 1 mei 2018 € 172.959,13 was. Nu het een aflossingsvrije hypotheek betreft, zal het hof uitgaan van een hypothecaire geldlening van laatstgenoemd bedrag.
5.15
Nu vaststaat dat de laatste echtelijke woning aan het [adres 1] in eigendom aan de man toebehoort, kan de man niet veroordeeld worden om de echtelijke woning te verkopen. Wel is de man gehouden de overwaarde in de echtelijke woning minus de overwaarde in de woning aan de [adres 5] , welke waarde de man in de echtelijke woning heeft ingebracht, met de vrouw te verrekenen in het kader van de afwikkeling van de pseudogemaanschap.
Aldus dient de man met de vrouw te verrekenen (€ 280.000 (waarde woning) - € 68.823,85 (inbreng man in de woning [adres 1] - € 173.959,13 (hypothecaire lening) = € 37.217,02, en dient hij de helft van dit bedrag (€ 18.608,51) aan de vrouw te betalen.
Garageboxen aan het [adres 2]
5.16
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte met betrekking tot de garagebox aan het [adres 3] een verkeerde terminologie hanteert en ook hier een te korte termijn voor uitbetaling aan de vrouw heeft vastgesteld. De man verwijst ook in dit verband naar artikel 15 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden. Hierin is vermeld dat er tussen partijen verrekend moet worden naar de toestand per datum indiending echtscheidingsverzoek. De man gaat er vanuit dat de waarde van de garagebox in 2019 niet is gestegen en acht een taxatie van € 30.000,- redelijk. De garagebox is eigendom van de man en hij dient enkel de vrouw financieel te compenseren met een betaling van € 15.000,-. De man is niet bereid geweest dit bedrag voor 1 februari 2020 aan de vrouw te vergoeden, omdat de man zich beroept op verrekening. Hij verwijst naar zijn vordering op de vrouw met betrekking tot de kosten van de huishouding. De man is ook hier van mening dat de rechtbank een te korte termijn heeft gehanteerd.
Voorts stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de garagebox aan de [adres 6] moet worden verkocht en dat de opbrengt bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld. De garagebox is eigendom van de kinderen van partijen.
5.17
De vrouw stelt dat de man ten onrechte verwijst naar artikel 15 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden. Zowel de man als de vrouw zijn ter zitting in eerste aanleg akkoord gegaan met een taxatiewaarde van € 30.000,- per garagebox. Onder het finaal verrekenbeding valt het totale vermogen. De man dient de vrouw de helft van de waarde van de boxen te betalen, zijnde € 30.000,-. De kinderen zijn niet de eigenaren van de garagebox aan de [adres 6] . De garagebox is gefinancierd door partijen. De man heeft de garagebox op 31 januari 2020 verkocht aan een familielid. Vast blijft staan dat de man de vrouw ten behoeve van deze garagebox een bedrag van € 15.000,- dient te voldoen.
5.18
Het hof overweegt als volgt. Tot de hiervoor genoemde pseudogemeenschap behoren zoals hierboven vermeld in ieder geval de twee garageboxen [adres 2] . Vast staat dat beide garageboxen in eigendom toebehoren aan de man en dat de vrouw in het kader van de pseudogemeenschap gerechtigd is tot de helft van de waarde van deze garageboxen per 6 december 2018.
5.19
De man heeft gesteld dat de garagebox aan de [adres 6] eigendom van de kinderen is. Het hof heeft niet kunnen vaststellen of de kinderen in goederenrechtelijke zin eigenaar zijn van de garagebox [adres 6] .
5.2
Indien geld van de kinderen is geïnvesteerd in de garagebox, dan hebben de kinderen een vordering op diegene in wiens goederen zij hebben geïnvesteerd. De vordering van de kinderen is een schuld voor de ouder op wiens naam de garageboxen staan. Deze schuld dient dan in de afwikkeling van de pseudo gemeenschap te worden meegenomen.
Vaststaat dat de garageboxen elk een waarde van € 30.000 hadden op 6 december 2018. Hierop dient voor de garagebox aan het [adres 6] het bedrag van de investering van de kinderen in mindering te worden gebracht, waarna het resterende bedrag bij helfte tussen partijen dient te worden verrekend.
Vervoermiddelen en inboedel
5.21
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de toedeling van de vervoermiddelen met gesloten beurzen kan plaatsvinden. De vervoermiddelen die aan de vrouw zijn toebedeeld zijn waardevolle middelen, terwijl de inboedel die de rechtbank aan de man heeft toebedeeld minder waardevol is en deels geen enkele waarde heeft. De man verzoekt het hof te bepalen dat de vrouw aan hem voor de beide vervoermiddelen een vergoeding dient te voldoen van € 5.050,-.
Voorts stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de overwaarde in vervoermiddelen die de vrouw ontvangt, kan worden verrekend met de overwaarde van de inboedel die de man ontvangt. De man is niet overbedeeld met de verdeling van de inboedel. De kinderen zijn volledig aan de zorg van de man toevertrouwd, ook financieel. De inboedel wordt voornamelijk door de kinderen gebruikt, zodat geen sprake is van overbedeling. De inboedel kan niet worden verrekend met een overwaarde van ruim € 5.000,- die voortvloeit uit de toedeling van de vervoermiddelen.
5.22
De vrouw stelt dat op grond van artikel 3 lid 3 van de huwelijke voorwaarden de roerende goederen aan een ieder voor een gelijk deel toebehoren. De vrouw is van mening dat de man is overbedeeld. De man overlegt geen officiële waardebepalingen van de vervoermiddelen. Ook hier wordt overigens een foutieve peildatum genoemd. Ook legt hij geen waardebepaling van de aan hem toebedeelde inboedel over. De man heeft nimmer toegestaan dat de vrouw een inboedellijst zou maken van de inboedel. De verdeling zoals de rechtbank heeft vastgesteld is naar mening van de vrouw correct. De man is hiermee akkoord gegaan in eerste aanleg en kan hier ex. artikel 3:35 BW niet op terugkomen. Met name de fiets die de vrouw uiteindelijk heeft gekregen, heeft ze moeten laten repareren voor € 435,85 en zij vindt het redelijk en billijk als de man deze kosten vergoedt.
5.23
Het hof kan alleen verdelen hetgeen aan partijen in mede-eigendom toebehoort. Gezien de huwelijkse voorwaarden van partijen – uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen – behoren goederen alleen in mede-eigendom aan de echtgenoten toe als er sprake is van een eenvoudige gemeenschap (art. 3:166 BW). Goederen die niet in mede-eigendom zijn, kunnen niet verdeeld worden maar worden wat hun waarde betreft (ook) in het finaal verrekenbeding betrokken.
5.24.
Het hof overweegt het volgende. Partijen zijn het erover eens dat de betreffende voertuigen mede-eigendom zijn. Het hof stelt vast dat er per goed sprake is van een eenvoudige gemeenschap. Deze eenvoudige gemeenschappen worden door partijen verdeeld.
Over de toedeling van de voertuigen hebben partijen reeds overeenstemming bereikt.
5.25
Partijen hebben enkel nog een geschil over de waarde van de voertuigen. De man is van mening dat de waarde van de aan de vrouw toebedeelde voertuigen op een hoger bedrag moet worden gesteld.
De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij zich kan verenigen met zowel de waarde als toedeling zoals door de rechtbank is vastgesteld.
5.26
Het hof is van oordeel dat de man voldoende tijd heeft gehad om waardebepalingen in het geding te brengen door middel van bijvoorbeeld een taxatierapport.
5.27
Het hof is voorts van oordeel dat de man omtrent de waarde van de voertuigen onvoldoende heeft gesteld, zodat het hof derhalve de waarde van deze goederen op basis van de redelijkheid en billijkheid zal begroten. Temeer nu er sprake was van gebruiksgoederen.
5.28
Voorts overweegt het hof dat het een vaststaand feit is dat de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten. De man heeft de gehele inboedel van de echtelijke woning gehouden. Nu de man de volledige beschikking heeft gehad over de inboedel acht het hof het redelijk en billijk dat de eventuele overwaarde die de vrouw heeft genoten door toedeling van de voertuigen wordt verrekenend met de gebruikswaarde van de inboedel. Het is een feit van algemene bekendheid dat een inboedel relatief snel afschrijft en dat de kosten voor het aanschaffen van een nieuwe inboedel aanzienlijk zijn. Vaststaat dat de vrouw een nagenoeg nieuwe inboedel heeft moeten aanschaffen terwijl de man dat niet heeft hoeven doen, waardoor de vrouw niet bevoordeeld is.
Kosten van de huishouding
5.29
Ten aanzien van de kosten van de huishouding overweegt het hof het volgende. De man stelt een vergoedingsvordering op de vrouw te hebben vanwege een grotere bijdrage aan de kosten van de huishouding dan waartoe hij op grond van de huwelijkse voorwaarden was gehouden. Dit betekent dat de vrouw een vergoedingsschuld heeft aan de man ter grootte van hetzelfde bedrag. In de huwelijkse voorwaarden is er geen vervalbeding opgenomen ten aanzien van vergoedingsvorderingen vanwege de huishoudkosten. De vordering aan de kant van de man en de schuld aan de kant van de vrouw vallen in de te verrekenen gemeenschap van goederen. Dit betekent dat deze post aan de passiefzijde van de vrouw ‘wegvalt’ tegen de post aan de actiefzijde van de man.
Incidenteel hoger beroep
Gebruiksvergoeding
5.3
Het hof overweegt ten aanzien van de door de vrouw verzochte gebruiksvergoeding het volgende. Nu geen sprake is van een goederenrechtelijke gemeenschap, maar van een pseudogemeenschap, een verbintenisrechtelijke gemeenschap van goederen en de woning eigendom is van de man, kan de vrouw geen aanspraak maken op een gebruiksvergoeding. Het hof wijst dit verzoek van de vrouw derhalve af.
Fiets
5.31
Het hof overweegt ten aanzien van de fiets het volgende. De vrouw heeft de fiets teruggekregen en is thans in haar bezit. Het hof kan de schade van de fiets niet vaststellen en deze valt in de totale afwikkeling van de voertuigen en inboedel. Dit brengt met zich dat partijen ten aanzien van de fiets ook niet langer enig bedrag van elkaar te vorderen hebben.
Proceskosten
5.32
De man stelt dat de vrouw in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep moet worden veroordeeld. De man meent dat de vrouw onvoldoende haar medewerking in de echtscheidingsprocedure heeft verleend. De man ziet geen enkele reden om, zoals de vrouw verzoekt, hem te veroordelen in de proceskosten. De man heeft in tegenstelling tot de vrouw geen gefinancierde rechtsbijstand. Het bedrag dat de vrouw noemt is niet met stukken onderbouwd.
5.33
De vrouw stelt dat het in familiezaken hoogst ongebruikelijk is om een der partijen te veroordelen in de kosten van de procedure. De vrouw heeft haar medewerking in de echtscheidingsprocedure verleend, zodat er geen grond bestaat om haar in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep te veroordelen. De man is in eerste aanleg op meerdere punten in het ongelijk gesteld. Met name als de grieven van de man falen, dient hij in de kosten van beide procedures te worden veroordeeld. Deze worden begroot op een bedrag van € 28.187,-.
5.34
Het hof compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt, nu het hof geen aanleiding ziet om één van partijen in de proceskosten te veroordelen.
5.35
Voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 7 oktober 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
veroordeelt de man in het kader van de afwikkeling van de pseudogemeenschap aan de vrouw tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van € 18.608,51 ter zake van de verrekening van de overwaarde van de echtelijke woning alsmede (de waarde van de garagebox aan het [adres 6] van € 30.000 minus de investering die de kinderen van partijen daarin hebben gedaan):
deelt toe aan de man:
- de inboedel;
- de Renault;
- de ‘oude’ BMW;
- de voertuigen partijen genoegzaam bekend
deelt toe aan de vrouw:
- de fiets;
- de Hyundai;
- de Honda;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
bekrachtigt de beschikking voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, K.M. Braun en L.A.G.M. van der Geld, bijgestaan door mr. N. Metalsi als griffier, en is op 9 december 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.