Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 22 december 2020
[appellant],
verweerder in het incidenteel appel,
appellanten in het incidenteel appel,
Het geding
Verdere beoordeling van het hoger beroep
3 maart 2020 en 7 juli 2020, resteert als enig wezenlijke geschilpunt de kwestie van de (gebrekkige) sloot en de daarmee samenhangende vordering van [geïntimeerde 1] (primair, subsidiair en meer subsidiair) tot betaling door [appellant] van (in hoofdsom) een bedrag van € 73.500, dan wel (meest subsidiair) tot nakoming.
De primaire vordering
inclusief slooten het veel lagere bedrag waarvoor de naastgelegen percelen
zonder slootte koop zijn aangeboden. Blijkens de toelichting van [geïntimeerde 1] c.s. gaat het om een vergoeding voor het niet geleverde ‘bijbehorende vaarwater’. Volgens [geïntimeerde 1] c.s. voldoet de sloot op twee punten niet: (i) de aangebrachte beschoeiing is ondeugdelijk en (ii) de sloot is niet gelegaliseerd.
De geschatte waarde van het perceel van [geïntimeerde 1] zonder sloot (de vervangende schadevergoeding)
a) De verkoop van een bouwkavel is een kwestie van vraag, aanbod en tijdsgewricht. Rekenkundige formules, zoals [geïntimeerde 1] c.s. hanteert, kunnen hier niet zomaar op los worden gelaten.
b) Het is een feit van algemene bekendheid dat de kredietcrisis (2008-2015) zich steeds verder uitdiepte en grote negatieve gevolgen heeft gehad voor de woningbouw(kavels). Dit is door [appellant] gesteld en niet, althans niet voldoende gemotiveerd weersproken.
c) De vergelijkings-kavel waarop [geïntimeerde 1] zich beroept (productie 6 inleidende dagvaarding) is ongeveer 100 m² kleiner dan het Perceel.
d) Het deskundigenrapport van makelaar Kok, waar [geïntimeerde 1] naar verwijst (productie 9 inleidende dagvaarding), verklaart de waardeverschillen/vraagprijsverschillen tussen de vergelijkingskavels en het Perceel
louterdoordat bij het Perceel een vaarverbinding zou worden gerealiseerd. Dit is te simplistisch. De onder a), b) en c) vermelde aspecten worden hiermee miskend.
e) Hier komt nog het volgende bij.
Makelaar Kok heeft bij zijn waardering als uitgangspunt gehanteerd dat vanuit het Perceel een vaarverbinding zou worden gerealiseerd met toegang tot het Hollandse plassengebied. Dit uitgangspunt is in dit geval weliswaar juist maar moet in vergaande mate worden gerelativeerd (zie hierna ***):
* Partijen zijn het er over eens dat de vaste brug over de Leidsevaart, die gepasseerd moet worden om het Hollandse plassengebied te bereiken, hoogstens voor een lage sloep bevaarbaar is; dus niet voor een motorboot met opbouw of een zeilboot met gestreken mast.
* [appellant] heeft gesteld (onder meer conclusie van antwoord 24 en 25) dat over de op de sloot aansluitende (Zanderij)sloot niet met een recreatieve motorboot gevaren mag worden. [geïntimeerde 1] heeft blijkens het proces-verbaal van de descente van 21 februari 2018 verklaard:
“Op onze sloot mag je wel met een motor varen, tot het verbodsbord. Dan moet je een stukje roeien en dan mag je met de motor verder varen.”Bij de Mondelinge Behandeling van 12 november 2020 heeft [geïntimeerde 1] ontkend dat niet met een motorboot gevaren mag worden. Deze ontkenning wordt in het licht van het voorgaande gepasseerd, zodat voor het hof uitgangspunt is dat de route naar de Leidsevaart in ieder geval gedeeltelijk niet (officieel) bevaren mag worden door recreatieve motorboten.
* Ook heeft [appellant], met juistheid en niet weersproken gesteld dat het perceel geen insteekhaven heeft en de erfdienstbaarheid het ‘parkeren’ van een boot in de sloot verbiedt.
f) De onder e) genoemde punten betekenen dat er bij een correct aangelegde en gelegaliseerde sloot wel ‘een onbelemmerde doorvaart naar bestaand vaarwater’ zou zijn geweest (conform de advertentie, productie 1 inleidende dagvaarding, en koopovereenkomst 2), maar dan slechts een doorvaart met een lage sloep zonder motor. Deze bedongen toegang tot openbaar vaarwater stelde dus ook niet veel voor. Méér had [geïntimeerde 1] op grond van de koopovereenkomst niet mogen verwachten. Dit betekent dat het ‘prijskaartje’ voor deze toegang tot openbaar vaarwater niet heel hoog geweest kan zijn.
g) [appellant] heeft een (inmiddels niet meer benodigde) sloot gegraven en beschoeiing aangebracht, dan wel moeten betalen (de € 716,10 aan de kop van de sloot). De hieraan verbonden kosten zal het hof deels bij zijn schatting betrekken.
Slotsom
Nu partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld zal het hof de proceskosten in eerste aanleg en in het principaal en incidenteel appel compenseren.
Ten aanzien van de vorderingen van [geïntimeerde 1] c.s.
Ten aanzien van de vorderingen van [appellant]
Beslissing
en opnieuw rechtdoende:
.om de regenpijp aan het schuurtje binnen een maand na betekening van dit arrest zodanig te verleggen dat het water op zijn eigen erf wordt afgevoerd (ro. 47 tussenarrest van 17 september 2019), op straffe van een dwangsom van € 100 per dag tot een maximum van € 5.000;
A.A. Muilwijk-Schaaij en A. Dupain en is getekend en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2020 door de rolraadsheer mr. J.E.H.M. Pinckaers in aanwezigheid van de griffier.