De beoordeling van het hoger beroep
6. Vaico vordert in hoger beroep dat het hof het vonnis waarvan beroep vernietigt, en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [geïntimeerde] in conventie alsnog afwijst en de vordering van Vaico in reconventie, zoals vermeerderd bij schriftelijk pleidooi, alsnog toewijst, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
7. Vaico heeft in haar grieven tot uitdrukking gebracht dat zij het niet eens is met het hiervoor in 5. geciteerde oordeel van de kantonrechter en met de veroordeling door de kantonrechter tot betaling aan [geïntimeerde] van de in het dictum van het vonnis vermelde bedragen.
Zij heeft daarbij verwezen naar de gronden van haar verweer, zoals deze zijn verwoord in de door haar in eerste aanleg (te laat) ingediende conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie die zij (als productie 2) bij haar memorie van grieven heeft gevoegd en die thans aldus deel uitmaakt van de gedingstukken. Door naar haar inhoudelijke verweer in die productie te verwijzen, heeft Vaico naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk gemaakt dat zij het geschil in volle omvang aan het hof wenst voor te leggen. Een nadere precisering van haar grieven was naar het oordeel van het hof, mede gelet op de eisen van een goede procesorde, niet noodzakelijk, temeer niet nu ook [geïntimeerde] de grieven zo heeft begrepen dat Vaico daarmee haar verweren tegen de vordering in conventie alsnog integraal door het hof behandeld wenst te zien (memorie van antwoord onder randnummer 6). Dit kon overigens ook bezwaarlijk van Vaico worden gevergd, nu de kantonrechter de zaak niet inhoudelijk heeft beoordeeld althans aan de inhoud van het door Vaico gevoerde verweer in de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie is voorbij gegaan. Het hof zal dan ook de stellingen van partijen over en weer, voor zover van belang voor de beoordeling van de vordering van [geïntimeerde], alsnog inhoudelijk behandelen in hoger beroep.
8. Het in de memorie van grieven in productie 2 gevoerde verweer van Vaico houdt in dat de door [geïntimeerde] geleverde zaken ondeugdelijk, beschadigd en incompleet waren en dat de maten niet klopten. Vaico stelt dat de behandeling van de bureaubladen ondeugdelijk is verricht, de deuren en bureaubladen krom getrokken zijn en de meubels instabiel. Daarnaast stelt zij dat de levering te laat heeft plaatsgevonden. Vaico heeft [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld de gebreken te herstellen, maar [geïntimeerde] is hierop niet ingegaan (memorie van grieven productie 2 onder randnummer 14). Als [geïntimeerde] hieraan gehoor had gegeven, zou Vaico het volledige factuurbedrag hebben betaald (memorie van grieven productie 2 onder randnummer 10). De vordering van de hoofdsom dient volgens Vaico dan ook te worden afgewezen gelet op de ondeugdelijke, incomplete en beschadigde levering (memorie van grieven productie 2 onder randnummer 11). Vaico heeft hierdoor tevens schade geleden, onder meer bestaande uit de (meer)kosten van de schilder en de timmerman, welke [geïntimeerde] aan haar dient te vergoeden (memorie van grieven productie 2 onder randnummer 15), aldus Vaico.
9. Het hof zal eerst de vraag beantwoorden of Vaico door overlegging in hoger beroep van het als productie 2 bij memorie van grieven ingediende stuk heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 137 Rv. Indien Vaico niet heeft voldaan aan de eis dat een reconventionele vordering dadelijk bij conclusie van antwoord moet worden ingesteld, dan volgt daaruit niet-ontvankelijkverklaring van de eis in reconventie. De kantonrechter heeft de conclusie van antwoord met eis in reconventie in eerste aanleg (om procesrechtelijke redenen, want te laat genomen) buiten beschouwing gelaten. Het hof gaat er dan ook vanuit dat het processtuk niet is genomen. Niet op tijd indienen staat immers processueel gelijk aan niet indienen. Dat [geïntimeerde] niet heeft weersproken dat het stuk wel (maar te laat) bij de rechtbank is ingediend, maakt dit niet anders. Door overlegging van het stuk bij memorie van grieven in hoger beroep kan het stuk niet – met terugwerkende kracht – geacht worden (toch) in eerste aanleg te zijn ingediend. Naar het oordeel van het hof heeft Vaico dan ook niet voldaan aan de eisen van artikel 137 Rv, zodat zij niet ontvankelijk is in haar eis in reconventie. Zulks raakt evenwel niet de ontvankelijkheid van het appel voor het overige, waarin het hof, zoals geoordeeld in rechtsoverweging 7, het verweer van Vaico tegen de vorderingen (in conventie) van [geïntimeerde] ten volle zal beoordelen.
10. Het hof oordeelt hierover als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat [geïntimeerde] aan Vaico eikenhouten deuren en bureaubladen met onderstellen heeft geleverd. Evenmin is in geschil dat [geïntimeerde] hiervoor een (restant)bedrag van € 5.269,88 aan Vaico in rekening heeft gebracht bij factuur d.d. 20 mei 2018 (productie II bij inleidende dagvaarding). Van dit gefactureerde bedrag vordert [geïntimeerde] in de onderhavige procedure betaling. Tegen deze vordering tot betaling heeft Vaico - als verweermiddel – zich erop beroepen dat zij pas zal overgaan tot betaling van het restantbedrag van de factuur als [geïntimeerde] de ondeugdelijk geleverde zaken heeft hersteld dan wel vervangen (zie de hiervoor in 2.6 geciteerde e-mail van de gemachtigde van Vaico, overgelegd als productie V bij inleidende dagvaarding). Hiermee heeft Vaico naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk aangegeven dat zij zich op een opschortingsrecht in de zin van artikel 6:262 lid 1 BW beroept. Voldoende daarvoor is dat een partij duidelijk te kennen geeft dat hij nakoming verlangt en dat hij in dat geval ook zijnerzijds zal nakomen (HR 5 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2518 (Kloth/Stripac)). Overigens kan een beroep op opschorting ook voor het eerst in rechte worden gedaan. Vaico heeft zowel in de memorie van grieven (productie 2 onder randnummer 10) als in het schriftelijk pleidooi (onder randnummer 19) aangegeven dat zij de betaling heeft opgeschort op de grond dat [geïntimeerde] zijn (herstel)verplichtingen niet is nagekomen. Daarbij heeft zij ook voldoende duidelijk gemaakt wat zij verder met betrekking tot de tekortkoming en de overeenkomst wenst, nl. (thans) ontbinding en schadevergoeding (vgl. HR 24 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9413 (Ankara/Öz-Et Tarim). 11. De vraag die thans beantwoord moet worden is of Vaico terecht een beroep op haar opschortingsrecht heeft gedaan. Vaico stelt dat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming door [geïntimeerde] van zijn verbintenis om deugdelijke deuren en bureaus te leveren. Het is dan aan haar om aan te tonen dat [geïntimeerde] ondeugdelijk is nagekomen. Vaico heeft daartoe gesteld dat de geleverde eikenhouten deuren krom zijn (getrokken) en dat de bureaubladen beschadigd zijn. Ter ondersteuning van haar stellingen heeft zij een drietal ondertekende verklaringen overgelegd (productie 2 bij conclusie van antwoord, overgelegd als productie 2 bij memorie van grieven). [de timmerman], de door Vaico ingehuurde timmerman, verklaart daarin onder meer dat de afmetingen van de deuren niet klopten, dat de deuren bij het hangen krom bleken en de planken niet goed aan elkaar bevestigd waren. Ook [de schilder], de door Vaico ingehuurde schilder, verklaart dat alles krom en scheef was en dat de zaken niet op elkaar aansloten. Zo verklaart hij: “Een deur afhangen normaal is stellen en dan valt hij mooi recht in het kozijn. Hier veel hij linksonderin in het kozijn en rechts viel hij bijna er buiten”. Ten aanzien van het geleverde bureaublad heeft [de schilder] verklaard dat er als gevolg van het schuren enorme halen in zaten welke je duidelijk zag zitten. De verklaring van [medewerker Vaico], werkzaam bij Vaico, tenslotte bevestigt de verklaringen van [de timmerman] en [de schilder] ten aanzien van de kromgetrokken deuren en de lijnen van de schuurmachine op het bureaublad. Daarnaast heeft Vaico twee foto’s overgelegd van de kromgetrokken schuifstaldeur en het beschadigde bureaublad (productie 4 bij conclusie van antwoord, overgelegd als productie 2 bij memorie van grieven). [geïntimeerde] heeft voorgaande stellingen van Vaico niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist. In het licht hiervan en op basis van de door Vaico in het geding gebrachte stukken gaat het hof er dan ook vanuit dat de door [geïntimeerde] geleverde deuren en bureaubladen ondeugdelijk zijn gebleken.
12. [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat hem ter zake geen verwijt te maken valt en dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van Vaico omdat Vaico de geleverde producten niet op een juiste wijze heeft opgeslagen (doch in te koude, vochtige ruimten) en de geleverde producten door de door Vaico ingehuurde timmerman niet op een juiste wijze zijn verwerkt waardoor geleverde deuren mogelijkerwijs zijn kromgetrokken dan wel de kwaliteit van de geleverde producten is verminderd (memorie van antwoord onder randnummer 29 en 30). Op basis van de wederzijdse stellingen van partijen en de door hen in het geding gebrachte stukken kan naar het oordeel van het hof van de juistheid van dit verweer van [geïntimeerde] niet worden uitgegaan. De bewijslast ter zake rust op [geïntimeerde]. Nu [geïntimeerde] bewijs heeft aangeboden op dit punt (memorie van antwoord onder randnummer 11), zal hij worden toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat het niet aan hem te wijten is dat de geleverde deuren zijn kromgetrokken althans de kwaliteit van de geleverde producten is verminderd.
13. De slotsom van het voorgaande is dat [geïntimeerde] zal worden toegelaten tot het leveren van bewijs van zijn stelling dat hem geen verwijt te maken valt dat de geleverde producten kromgetrokken zijn dan wel dat de kwaliteit daarvan is verminderd. Voor het geval hij niet slaagt in dit bewijs zal een comparitie van partijen worden gelast voor het inwinnen van informatie met betrekking tot de financiële consequenties van de door Vaico (niet alleen in reconventie, maar eveneens bij wijze van verweer) ingeroepen, buitengerechtelijke ontbinding wegens wanprestatie alsmede om een vereniging te beproeven.
14. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.