In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een beklag dat was ingediend door een Nigeriaanse klaagster. De klaagster had aangifte gedaan van mensenhandel die in Italië zou hebben plaatsgevonden, maar het hof oordeelde dat Nederland geen rechtsmacht heeft om deze zaak te vervolgen. De klaagster had op 13 september 2019 aangifte gedaan, maar de officier van justitie had besloten geen vervolging in te stellen, omdat er onvoldoende aanknopingspunten waren voor een strafrechtelijk onderzoek in Nederland. Het hof heeft vastgesteld dat de klaagster geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland had en dat de feiten zich in Italië hebben afgespeeld. Hierdoor ontbrak de rechtsmacht voor Nederland om de zaak te behandelen. De raadsvrouw van de klaagster voerde aan dat Nederland wel rechtsmacht had, omdat de klaagster in Nederland verbleef op basis van een uitspraak van het EHRM, maar het hof verwierp dit argument. Het hof concludeerde dat er onvoldoende informatie beschikbaar was om een rechtshulpverzoek aan Italië te doen en dat de klaagster haar rechten als slachtoffer in Italië kon effectueren. De beslissing van het hof was dat het beklag werd afgewezen, en er stond geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beschikking.