Uitspraak
1.Het beklag
beklaagde]
,beklaagde, niet te vervolgen ter zake van mensenhandel.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan in een beklagprocedure naar aanleiding van een aangifte van mensenhandel door arbeidsuitbuiting in een massagesalon. Klaagster, die via haar raadsman mr. U.H. Hansma, advocaat te Groningen, het beklag indiende, stelde dat zij slachtoffer was van mensenhandel in de periode van september 2014 tot augustus 2016. De officier van justitie had echter besloten om beklaagde, de eigenaar van de massagesalon, niet te vervolgen. Het hof heeft het klaagschrift op 2 september 2020 behandeld, waarbij de raadsman het standpunt van klaagster heeft toegelicht. De advocaat-generaal, mr. L.H.M. Jager-Huiskens, adviseerde het hof om het beklag af te wijzen.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het stelde vast dat klaagster slechts twee à drie uren per avond werkte en een uurloon van 14 euro ontving. Deze omstandigheden, in combinatie met het feit dat klaagster illegaal in Nederland verbleef maar over een netwerk beschikte, leidden het hof tot de conclusie dat er geen sprake was van uitbuiting in de zin van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Het hof oordeelde dat de beslissing van de officier van justitie om niet te vervolgen op goede gronden was genomen. De getuigenverklaringen ondersteunden de aangifte niet voldoende, en het hof concludeerde dat het beklag afgewezen moest worden.
De beschikking is gegeven op 21 oktober 2020 en is definitief, aangezien er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze beslissing.