ECLI:NL:GHDHA:2020:2271

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
923646620
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing hoger beroep tegen gevangenhouding van verdachte in verband met openlijke geweldpleging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de verdachte, geboren op 19 maart 2000, die gedetineerd is in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn. De rechtbank Den Haag had eerder op 28 oktober 2020 de gevangenhouding van de verdachte bevolen voor de duur van 60 dagen. De verdachte heeft op 30 oktober 2020 hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de behandeling van het hoger beroep zijn de advocaat mr. E. Tamas en de advocaat-generaal mr. H.H.J. Knol gehoord. De verdachte is via telehoren gehoord in verband met de coronamaatregelen.

Het hof heeft kennisgenomen van de beslissing waarvan beroep en de stukken met betrekking tot de voorlopige hechtenis. De advocaat-generaal heeft aangegeven dat de voorlopige hechtenis is gebaseerd op de verdenking van openlijke geweldpleging. De verdachte betoogde dat de rechtbank ten onrechte de vordering gevangenhouding heeft toegewezen, omdat er geen ernstige bezwaren zouden zijn. Het hof oordeelt echter dat de ernstige bezwaren wel degelijk aanwezig zijn, op basis van het dossier en het verhandelde in raadkamer. Het hof is van mening dat de weging van het bewijsmateriaal pas bij de inhoudelijke behandeling aan de orde kan komen.

De raadsman heeft ook aangevoerd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis is opgeheven vanwege een verdenking van een Opiumwet feit, maar het hof oordeelt dat dit een ongelukkige gang van zaken is zonder verdere gevolgen. De raadsman vroeg om een oordeel over de rechtmatigheid van de vervolging, maar het hof stelt dat dit voorbehouden is aan de rechter die de zaak inhoudelijk zal beoordelen. Uiteindelijk heeft het hof het hoger beroep afgewezen.

Uitspraak

datum beschikking: 19 november 2020

GERECHTSHOF DEN HAAG

meervoudige raadkamer

BESCHIKKING

gegeven naar aanleiding van het hoger beroep in de zaak van de verdachte, genaamd:
X
geboren op 19 maart 2000 te ’s-Gravenhage
thans gedetineerd in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn
Procesgang
De rechtbank Den Haag heeft in raadkamer bij beschikking van 28 oktober 2020 de gevangenhouding van de verdachte bevolen voor de duur van 60 dagen.
Blijkens de akte rechtsmiddel is op 30 oktober 2020 door of namens de verdachte hoger beroep tegen die beslissing ingesteld.
Het hof heeft dit hoger beroep op 19 november 2020 in raadkamer behandeld.
In raadkamer zijn gehoord de advocaat mr. E. Tamas en de advocaat-generaal mr. H.H.J. Knol.
Voorts heeft het hof – in verband met de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus - in raadkamer via telehoren de verdachte gehoord.
Het hof heeft in raadkamer kennisgenomen van de beslissing waarvan beroep en van de stukken die betrekking hebben op de voorlopige hechtenis van de verdachte.
De beoordeling van het hoger beroep
De advocaat generaal heeft aangegeven dat de voorlopige hechtenis gestoeld was en blijft op de verdenking van het feit sub 1, derhalve de in vereniging gepleegde openlijke geweldpleging.
Door de verdachte is betoogd dat de rechtbank ten onrechte de vordering gevangenhouding heeft toegewezen omdat de ernstige bezwaren ontbreken.
Het hof is van oordeel – anders dan door of namens de verdachte is gesteld – dat de ernstige bezwaren aanwezig zijn, gelet op al hetgeen zich in het dossier bevindt en het verhandelde in raadkamer. Naar het oordeel van het hof is op basis van het huidige dossier niet op voorhand evident dat er sprake was van noodweer(exces). De precieze weging van het voorhanden zijnde bewijsmateriaal kan pas bij de inhoudelijke behandeling aan de orde komen.
Het hof verenigt zich met de gronden waarop de bestreden beschikking berust.
De raadsman heeft nog gesteld dat de schorsing van de voorlopige hechtenis is opgeheven vanwege de verdenking van een Opiumwet feit d.d. 16 oktober 2020, van welk feit hij geen stukken heeft ontvangen. Hij acht dat laatste rechtens onacceptabel. De raadsman heeft niet verzocht hier concrete gevolgen aan te verbinden.
Het hof is van oordeel dat het inderdaad een ongelukkige gang van zaken betreft, en volstaat met deze constatering.
Ten slotte heeft de raadsman het hof verzocht om een oordeel te geven over onder ander de rechtmatigheid van de vervolging door het Openbaar Ministerie. De aard en de strekking van de onderhavige appel procedure verzet zich daar evenwel tegen; een oordeel als door de raadsman verzocht is voorbehouden aan de rechter die de zaak inhoudelijk zal beoordelen.
Beslissing
Het hof:
Wijst het hoger beroep af.
Deze beschikking is gegeven op 19 november 2020 door,
mr. M.P.J.G. Göbbels voorzitter,
mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. R.F. de Knoop, leden,
in bijzijn van mr. D.D.A. Hoyinck, griffier.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.
………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Den Haag, 19 november 2020
de advocaat-generaal