ECLI:NL:GHDHA:2020:2271
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing hoger beroep tegen gevangenhouding van verdachte in verband met openlijke geweldpleging
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de verdachte, geboren op 19 maart 2000, die gedetineerd is in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn. De rechtbank Den Haag had eerder op 28 oktober 2020 de gevangenhouding van de verdachte bevolen voor de duur van 60 dagen. De verdachte heeft op 30 oktober 2020 hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de behandeling van het hoger beroep zijn de advocaat mr. E. Tamas en de advocaat-generaal mr. H.H.J. Knol gehoord. De verdachte is via telehoren gehoord in verband met de coronamaatregelen.
Het hof heeft kennisgenomen van de beslissing waarvan beroep en de stukken met betrekking tot de voorlopige hechtenis. De advocaat-generaal heeft aangegeven dat de voorlopige hechtenis is gebaseerd op de verdenking van openlijke geweldpleging. De verdachte betoogde dat de rechtbank ten onrechte de vordering gevangenhouding heeft toegewezen, omdat er geen ernstige bezwaren zouden zijn. Het hof oordeelt echter dat de ernstige bezwaren wel degelijk aanwezig zijn, op basis van het dossier en het verhandelde in raadkamer. Het hof is van mening dat de weging van het bewijsmateriaal pas bij de inhoudelijke behandeling aan de orde kan komen.
De raadsman heeft ook aangevoerd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis is opgeheven vanwege een verdenking van een Opiumwet feit, maar het hof oordeelt dat dit een ongelukkige gang van zaken is zonder verdere gevolgen. De raadsman vroeg om een oordeel over de rechtmatigheid van de vervolging, maar het hof stelt dat dit voorbehouden is aan de rechter die de zaak inhoudelijk zal beoordelen. Uiteindelijk heeft het hof het hoger beroep afgewezen.