ECLI:NL:GHDHA:2020:2247

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
30 november 2020
Zaaknummer
200.279.810/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en contactmomenten tussen vader en minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van de zorgregeling tussen een vader en zijn minderjarige kinderen. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verzocht om de contactmomenten met zijn kinderen uit te breiden. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, was verweerster in deze procedure en stelde dat begeleiding van de contactmomenten noodzakelijk was vanwege de gedragingen van de vader. De moeder en de partner van de moeder steunden de positie van de gecertificeerde instelling en wezen op de spanning die de kinderen ervaren rondom de bezoeken aan de vader.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kinderrechter zijn vastgesteld en heeft de eerdere beschikking van de kinderrechter bekrachtigd. Het hof oordeelde dat, hoewel de contactmomenten op zichzelf goed verlopen, de minderjarigen nog steeds spanning ervaren rondom de bezoeken aan de vader. De vader had verzocht om een wijziging van de zorgregeling, maar het hof oordeelde dat de huidige regeling het maximaal haalbare was, gezien de emotionele belasting voor de minderjarigen. Het hof wees ook het verzoek van de vader om mediation en de benoeming van een bijzondere curator af, omdat er al voldoende hulpverleners betrokken zijn bij de minderjarigen. De beslissing van het hof is in het belang van de minderjarigen, waarbij de regie bij de gecertificeerde instelling blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.279.810/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 20-535
zaaknummer rechtbank : C/09/589442
beschikking van de meervoudige kamer van 25 november 2020
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.A. Tahavol te Rotterdam,
tegen
Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland,
gevestigd te Gouda,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [naam 1] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
2. [naam 2] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de partner van de moeder.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 7 april 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 16 juni 2020 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De gecertificeerde instelling heeft op 5 augustus 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts op 7 oktober 2020 een e-mailbericht van de zijde van de vader met bijlagen ingekomen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 21 oktober 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de vader, bijgestaan door mr. R.F.P. Scheele, kantoorgenoot van mr. A.A. Tahavol;
  • de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door de [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] ;
  • de moeder;
  • de partner van de moeder.
Aan [naam 7] , de partner van de vader, is bijzondere toegang verleend. De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de vader en de gecertificeerde instelling hebben elk het woord gevoerd aan de hand van een overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit het - inmiddels door echtscheiding ontbonden - huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
 [naam 8] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] ;
 [naam 9] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] ;
hierna ook gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
3.3
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
3.4
De minderjarigen verblijven feitelijk bij de moeder en haar partner.
3.5
De kinderrechter in de rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 2 april 2019 de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd van 5 april 2019 tot 5 april 2020. In hoger beroep is gebleken dat de ondertoezichtstelling van de minderjarigen door de kinderrechter in de rechtbank Den Haag bij beschikking van 30 maart 2020 laatstelijk is verlengd van 5 april 2020 tot 5 april 2021.
3.6
De rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 3 maart 2017 als nevenvoorziening als bedoeld in artikel 827 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaald dat het contact tussen de vader en de minderjarigen zal plaatsvinden overeenkomstig de aanwijzingen van de gecertificeerde instelling.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing. Tevens is zijn verzoek tot wijziging van de contactregeling afgewezen.
4.2
De vader verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt: uitsluitend voor zover het de afwijzing van het verzoek tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft) en mediation of een ander traject te gelasten om de communicatie tussen de ouders te verbeteren ten behoeve van de uitbreiding van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling), dan wel de zorgregeling tussen de vader en de minderjarigen als volgt te wijzigen:
- de eerste maand na de beschikking: eens per twee weken begeleid contact gedurende drie uur;
- de tweede maand na de beschikking: eens per week (on)begeleid contact gedurende drie uur;
- de derde maand na de beschikking: eens per week gedurende één dag onbegeleid contact, bijvoorbeeld een hele zaterdag;
waarbij ernaar toegewerkt wordt dat de minderjarigen een nacht bij de vader zullen overnachten en waarbij er iedere maand een evaluatie plaatsvindt om de voortgang te bespreken, dan wel een beslissing te nemen zoals het hof in goede justitie vermeent te behoren. Ter zitting bij het hof heeft de vader subsidiair verzocht om de benoeming van een bijzondere curator.
4.3
De gecertificeerde instelling verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking, af te wijzen.
4.4
De moeder verzoekt – naar het hof begrijpt – de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten
5.1
De vader stelt dat de gecertificeerde instelling ten onrechte aanneemt dat het hem niet zou lukken om de contactmomenten met de minderjarigen zelf en zonder begeleiding in te vullen. Hij erkent dat in het verleden sprake is geweest van scheidingsproblematiek, maar dat is inmiddels al lang geleden. De gecertificeerde instelling spant zich niet in om het contact met de minderjarigen uit te breiden en de communicatie tussen de ouders te verbeteren en de vader krijgt niet de kans om zich te bewijzen, hetgeen hij betreurt. Voorts voert de vader aan dat de rechtbank zich ten onrechte heeft gebaseerd op het verleden. Op dit moment verlopen de contactmomenten met de minderjarigen goed. Het is in het belang van de minderjarigen om op regelmatige en frequente basis contact te hebben met hun vader. In de verzochte zorgregeling is ruimte voor sturing en toezicht en de begeleiding kan geleidelijk worden afgebouwd, aldus de vader.
5.2
De gecertificeerde instelling is van mening dat de contactmomenten tussen de vader en de minderjarigen moeten worden begeleid door een professional, gelet op de eigenschappen en het gedrag van de vader. Gebleken is dat tijdens de bezoeken regelmatig een vorm van sturing en toezicht noodzakelijk is. Een toewijzing van het verzoek van de vader zal vele incidenten tot gevolg hebben en een hoop stress veroorzaken, hetgeen de veiligheid van de minderjarigen op onaanvaardbare wijze zal belasten. Het verloop van de gesprekken over de contactmomenten en de emotionele en intimiderende opstelling van de vader in dat kader maken volgens de gecertificeerde instelling bovendien dat er geen reële verwachting bestaat dat interventies gericht op het directe contact tussen de ouders enig positief effect zullen hebben. Hoewel de minderjarigen de contactmomenten doorgaans als positief ervaren, leveren zij de minderjarigen ook stress en zorgen op. De zorgregeling is voornamelijk gericht op het in stand houden van de relatie tussen de vader en de minderjarigen, aldus de gecertificeerde instelling.
5.3
De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat de minderjarigen spanning ervaren rondom de bezoeken aan de vader. Zij is van mening dat het niet in het belang van de minderjarigen is om het contact met de vader uit te breiden.
Verzoek ex artikel 22 Rv
5.4
Ter zitting heeft de vader het hof verzocht om te bevelen dat de gecertificeerde instelling middels bescheiden aantoont wat zij heeft gedaan om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en om de vader een kans te geven om zichzelf te bewijzen, voor zover de gecertificeerde instelling betwist hieraan niets gedaan te hebben.
5.5
Op grond van artikel 22 lid 1 van het Rv kan de rechter in alle gevallen en in elke stand van de procedure partijen of een van hen bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde, op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting ziet het hof geen aanleiding om het verzoek van de vader toe te wijzen. Het hof acht zich voldoende geïnformeerd door de thans aanwezige informatie, mede gelet op hetgeen door de gecertificeerde instelling is verklaard over de inspanningen die zij de afgelopen jaren heeft verricht in het kader van de zorgregeling.
Wijziging zorgregeling
Juridisch kader
5.6
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat artikel 1:265g lid 2 BW, dat weliswaar is geschreven voor de situatie waarin sprake is van een op verzoek van de gecertificeerde instelling vastgestelde zorgregeling, zich in de onderhavige zaak voor overeenkomstige toepassing leent. Het hof overweegt daartoe dat de vader de onderhavige procedure is gestart tegen de gecertificeerde instelling, dat de regie ten aanzien van de zorgregeling bij de gecertificeerde instelling ligt en dat partijen het eens zijn over het door de rechtbank gehanteerde juridische kader, althans dat zij zich daartegen niet hebben verzet. Bij de beoordeling van het verzoek van de vader tot wijziging van de zorgregeling op de voet van artikel 1:265g lid 2 BW dient bovendien eenzelfde toets plaats te vinden als bij de beoordeling van het verzoek op grond van artikel 1:253a lid 4 jo. 1:377e BW. Nagegaan moet worden of de omstandigheden na de vaststelling van de zorgregeling bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 3 maart 2017 zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Oordeel hof
5.7
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de kinderrechter op juiste gronden heeft geoordeeld en heeft beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze – na een eigen afweging – tot de zijne. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Hoewel is gebleken dat de contactmomenten op zichzelf goed verlopen en dat de minderjarigen genieten van het contact met de vader, leidt dit niet tot de conclusie dat de contacten tussen de vader en de minderjarigen kunnen worden uitgebreid. De minderjarigen ervaren nog altijd veel spanning en stress rondom de bezoeken aan de vader. Zo is namens de gecertificeerde instelling ter zitting naar voren gebracht dat de minderjarigen verschillende zorgen uiten voorafgaand aan de contactmomenten en dat zij constant op hun hoede zijn gedurende de bezoeken. De vader kan impulsief reageren op de minderjarigen, hetgeen maakt dat met enige regelmaat een vorm van sturing noodzakelijk is. Ook zijn de minderjarigen na de bezoeken regelmatig van slag, wat te merken is aan hun gedrag. Het hof acht dit zorgelijk en merkt in dat kader op dat de minderjarigen de ruimte moeten krijgen om aan hun eigen ontwikkeling toe te komen.
Niet in geschil is dat de vader op een positieve manier bij de minderjarigen betrokken is en dat hij zijn best doet om de contactmomenten voor de minderjarigen zo aangenaam mogelijk te maken. Dat neemt echter niet weg dat een uitbreiding van de zorgregeling een te grote emotionele belasting voor de minderjarigen zou opleveren. Het is naar het oordeel van het hof daarom in het belang van de minderjarigen dat de contactmomenten blijven plaatsvinden conform de huidige regeling, waarbij de regie bij de gecertificeerde instelling ligt. Het hof begrijpt dat de vader de minderjarigen graag vaker zou willen zien, maar is op grond van het voorgaande van oordeel dat de huidige regeling het maximaal haalbare is. De gecertificeerde instelling heeft voldoende onderbouwd dat zij zich de afgelopen jaren heeft ingespannen om het contact tussen de vader en de minderjarige op een verantwoorde wijze vorm te geven. Ook thans zet de gecertificeerde instelling zich daarvoor nadrukkelijk in, onder andere door het vervoer van de minderjarigen te faciliteren. Het hof ziet en begrijpt dat de gecertificeerde instelling op de grenzen van de mogelijkheden stuit en dat er geen zicht bestaat op uitbreiding van de zorgregeling. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
5.8
Met betrekking tot het verzoek van de vader om mediation dan wel een ander traject te gelasten, merkt het hof nog het volgende op. Een verwijzing naar een mediator is slechts mogelijk indien beide partijen daarmee instemmen. Ook voor de andere trajecten die de vader noemt, zoals Ouderschap Blijft of Kinderen uit de Knel, is vereist dat beide ouders bereid zijn om deel te nemen. Het hof ziet in de onderhavige zaak geen ruimte om enig traject te gelasten en zal het verzoek van de vader daarom afwijzen.
Benoeming bijzondere curator
5.9
De vader heeft het hof ter zitting verzocht een bijzondere curator te benoemen.
5.1
De gecertificeerde instelling ziet geen meerwaarde in het benoemen van een bijzondere curator, omdat er al veel hulpverleners bij de minderjarigen betrokken zijn.
5.11
Het hof stelt voorop dat de rechter op grond van het bepaalde in artikel 1:250 BW, in het geval van een belangenstrijd betreffende de verzorging en opvoeding tussen de met het gezag belaste ouders of één van hen en de minderjarige, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator benoemt om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen, indien dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk wordt geacht.
5.12
Het hof overweegt als volgt. De jeugdbeschermer die vanuit de gecertificeerde instelling is aangesteld, is een neutrale persoon die tot taak heeft de belangen van de minderjarigen te behartigen. Het hof ziet, mede gelet op deze taak van de jeugdbeschermer, waarvan niet is gebleken dat hij deze niet naar behoren uitoefent, geen aanleiding om over te gaan tot benoeming van een bijzondere curator. Bovendien zijn er in het kader van de ondertoezichtstelling al verschillende deskundigen bij de minderjarigen betrokken. Het hof acht het niet in het belang van de minderjarigen om daarnaast nog een bijzondere curator te benoemen en zal het verzoek van de vader afwijzen.
5.13
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 7 april 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. Warnaar, F.R. Salomons en E.C. Punselie, bijgestaan door mr. L.A.J. Brouwer als griffier en is op 25 november 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.