In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van de zorgregeling tussen een vader en zijn minderjarige kinderen. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verzocht om de contactmomenten met zijn kinderen uit te breiden. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, was verweerster in deze procedure en stelde dat begeleiding van de contactmomenten noodzakelijk was vanwege de gedragingen van de vader. De moeder en de partner van de moeder steunden de positie van de gecertificeerde instelling en wezen op de spanning die de kinderen ervaren rondom de bezoeken aan de vader.
Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kinderrechter zijn vastgesteld en heeft de eerdere beschikking van de kinderrechter bekrachtigd. Het hof oordeelde dat, hoewel de contactmomenten op zichzelf goed verlopen, de minderjarigen nog steeds spanning ervaren rondom de bezoeken aan de vader. De vader had verzocht om een wijziging van de zorgregeling, maar het hof oordeelde dat de huidige regeling het maximaal haalbare was, gezien de emotionele belasting voor de minderjarigen. Het hof wees ook het verzoek van de vader om mediation en de benoeming van een bijzondere curator af, omdat er al voldoende hulpverleners betrokken zijn bij de minderjarigen. De beslissing van het hof is in het belang van de minderjarigen, waarbij de regie bij de gecertificeerde instelling blijft.