ECLI:NL:GHDHA:2020:2216

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
200.277.077/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en proceskostenveroordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie en de proceskostenveroordeling. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft op 14 april 2020 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 januari 2020, waarin de kinderalimentatie voor de minderjarige op € 300,- per maand was vastgesteld. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft op 16 juli 2020 een verweerschrift ingediend en verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 oktober 2020 is de man niet verschenen, terwijl de vrouw wel aanwezig was met haar advocaat.

Het hof heeft vastgesteld dat de man een summier beroepschrift heeft ingediend en pas later aanvullende stukken heeft overgelegd. De man heeft gesteld dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de vastgestelde kinderalimentatie te betalen, maar het hof oordeelt dat hij onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn financiële situatie. De vrouw heeft betoogd dat de man voldoende verdiencapaciteit heeft en dat hij in staat is om een bijdrage te leveren aan de kosten van de minderjarige.

Het hof heeft uiteindelijk de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de man vanaf 14 januari 2020 € 25,- per maand aan kinderalimentatie zal betalen, en vanaf 1 april 2021 € 70,- per maand. Tevens is de man veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, begroot op € 630,-. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.277.007/01
zaaknummer rechtbank : C/09/581428
rekestnummer rechtbank : FA RK 19-7325
beschikking van de meervoudige kamer van 18 november 2020
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.H. Visser te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S.K. Gopal te Den Haag.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 januari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 14 april 2020 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 16 juli 2020 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 12 mei 2020 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 15 september 2020 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 2 oktober 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de advocaat van de man;
- de man is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
3.3.
Uit die relatie is uit de vrouw geboren:
[naam 1] , te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , hierna ook: de minderjarige.
3.4
De man heeft de minderjarige erkend.
3.5
De minderjarige heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw. De vrouw is alleen met het gezag belast over de minderjarige.
3.6
Sinds eind oktober 2016 heeft tussen de man en de minderjarige geen omgang meer plaatsgevonden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: de kinderalimentatie) met ingang van 14 januari 2020 bepaald op € 300,- per maand.
4.2
De man verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat hij met ingang van 14 januari 2020 € 25,- per maand kinderalimentatie dient te betalen aan de vrouw, dan wel een ander bedrag door dit hof in goede justitie te bepalen.
4.3
De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man niet ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoekschrift in hoger beroep ongegrond te verklaren en het zelfstandig verzoek van de vrouw met betrekking tot de proceskostenveroordeling toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
De man is op 14 april 2020 in hoger beroep gekomen met een summier hoger beroepschrift welk beroepschrift hij eerst op 15 september 2020 heeft aangevuld met gronden en onderbouwende stukken.
5.2
Het hof overweegt als volgt. De man heeft een zeer beperkt appelschrift ingediend. Zonder enige onderbouwing heeft de man gesteld dat hij geen draagkracht heeft. Uit het verweerschrift van de vrouw volgt dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard aangezien hij geen enkele onderbouwing geeft voor zijn draagkracht. Eerst op 15 september 2020 heeft de man een aanvullend verweerschrift ingediend alsmede financiële gegevens. Het hof vindt de wijze waarop de advocaat namens zijn cliënt procedeert onzorgvuldig met als gevolg dat de vrouw kosten dient te maken met betrekking tot het hoger beroep. Als de man tijdig aan de vrouw zijn financiële gegevens had verstrekt dan had wellicht het hoger beroep voorkomen kunnen worden. Door de wijze waarop de advocaat namens zijn cliënt procedeert wordt het rechterlijk apparaat nodeloos belast alsmede worden nodeloze kosten gemaakt.
5.3
De aard van een alimentatie procedure brengt met zich mee dat tot op de mondelinge behandeling nog grieven kunnen worden aangevoerd tenzij dit in strijd is met een goede procesorde.
5.4
Ondanks het late tijdstip van indiening van het aanvullende beroep, zal het hof kennis nemen van het aanvullende beroep, nu de vrouw voldoende gelegenheid heeft gehad om zich te verweren.
Kinderalimentatie
Behoefte van de minderjarige/ieders aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarige
5.5
De man heeft gesteld dat de behoefte van de minderjarige € 268,- per maand bedraagt. De vrouw heeft ter zitting bij het hof met deze behoefte ingestemd, zodat het hof hiervan zal uitgaan.
Ingangsdatum
5.6
Tussen partijen is de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum van 14 januari 2020 voor het betalen van de kinderalimentatie niet in geschil.
Draagkracht man
Inkomen/verdiencapaciteit
5.7
In zijn appelschrift van 14 april 2020 heeft de man alleen gesteld dat hij onvoldoende draagkracht heeft om een kinderalimentatie te kunnen voldoen van € 300,- per maand. In zijn aanvullende beroepschrift van 15 september 2020 heeft de man een nadere onderbouwing gegeven waarom hij niet in staat is om een kinderalimentatie te kunnen voldoen van € 300,- per maand. In de randnummers 11 tot en met 20 van zijn aanvullende beroepschrift stelt de man met betrekking tot zijn draagkracht onder meer dat:
- hij een nabestaandenuitkering van bruto € 921,62 (netto € 754,48) heeft, welke uitkering hij sinds 2 februari 2019 ontvangt;
- hij netto inkomsten heeft uit verhuur van een woning aan de [adres 1] van
€ 510,- per maand (huur netto € 750,- per maand minus lasten van de woning voor gas, water, licht en gemeentelijke belastingen van € 239,46 = afgerond € 510,- per maand)
- hij maandelijks aan schulden dient af te lossen een bedrag van € 797,55.
5.8
Door de man is eveneens gesteld dat er voor hem een onaanvaardbare situatie ontstaat indien hij meer dan € 25,- aan kinderalimentatie dient te voldoen. De man houdt dan minder over dan 90% van de bijstandsnorm.
5.9
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de advocaat van de man nog verklaard dat de man niet werkt.
5.1
Ter onderbouwing van zijn draagkracht heeft de man onder meer in het geding gebracht: zijn aangifte Inkomstenbelasting 2019, een draagkrachtberekening, bewijsstukken van zijn schulden, een huurovereenkomst met betrekking tot de verhuur van de woning aan de [adres 2] , jaaropgave 2019 van pensioenfonds UWV, brief van de gemeente [plaats] van 5 oktober 2017 waarin is vermeld dat de man onvoldoende draagkracht heeft om kinderalimentatie te kunnen voldoen.
5.11
De vrouw betoogt dat de man voldoende inkomsten heeft om een kinderalimentatie van € 300,- te kunnen betalen. Verder heeft de vrouw gesteld dat de man verdiencapaciteit heeft die hij kan benutten. Hij is op VWO-niveau opgeleid en heeft werk gehad als ICT-beheerder. De vrouw wijst er verder op dat de man geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij arbeidsongeschikt is of dat hij een WW-uitkering heeft aangevraagd. Hij legt enkel stukken over van een nabestaandenuitkering met ingang van 1 februari 2019. De vrouw vraagt zich af waarvan de man had geleefd als hij die uitkering niet had gehad. Volgens de vrouw beschikt de man nog over andere bronnen van inkomsten die zij niet kan aantonen.
5.12
Het hof overweegt als volgt. Bij het vaststellen van de draagkracht van de alimentatieplichtige gaat het hof uit van het inkomen dat de alimentatieplichtige daadwerkelijk heeft alsmede van het inkomen dat de alimentatieplichtige zich in redelijkheid kan verwerven. Voorts houdt het hof in beginsel rekening met de schulden van de alimentatieplichtige tenzij de schulden vermijdbaar of verwijtbaar zijn. De minimale norm waarover de alimentatieplichtige moet kunnen beschikken is 90% van de bijstandsnorm.
5.13
Door de vrouw is ter zitting expliciet aan de orde gesteld dat de man verdiencapaciteit heeft. De man heeft een goede opleiding genoten en heeft in de ICT branche gewerkt. Ter zitting heeft de advocaat van de man geen verweer gevoerd met betrekking tot de stelling van de vrouw dat de man mede bezien zijn opleiding inkomsten uit arbeid kan verwerven. Het enige wat zij heeft aangevoerd is dat de man niet werkt. Het had op de weg van de man gelegen om het hof deugdelijk te informeren met betrekking tot zijn verdiencapaciteit, door dit niet te doen komt dit voor zijn rekening en risico. De man heeft op geen enkele wijze aangetoond dat hij niet door middel van arbeid inkomen kan verwerven. Gezien de opleiding van de man alsmede het door de vrouw gestelde arbeidsverleden is het hof van oordeel dat de man naast de inkomsten die hij thans al geniet ook inkomsten kan verwerven uit hoofde van het verrichten van arbeid. Het hof acht het betalen van kinderalimentatie een zeer hoge prioriteit. Het hof is van oordeel dat van de man in alle redelijkheid kan worden verlangd dat hij betaalde arbeid gaat zoeken. Gezien de sector waarbinnen de man in het verleden heeft gewerkt moet het voor hem mogelijk zijn op korte termijn een betaalde baan te vinden waarbij hij ten minste het minimum loon verdient. Het hof zal de man een termijn gunnen tot 1 april 2021 om een betaalde baan te vinden. Als dat niet lukt dient de man aan te tonen dat hij geen betaalde arbeid kan vinden.
5.14
De vrouw heeft gesteld dat de man slechts een huurovereenkomst heeft overgelegd van één kamer en dat hij een maisonnette verhuurt met meerdere kamers, dus dat hij van meerdere kamers huurinkomsten heeft.
5.15
Het hof overweegt als volgt. Het hof leidt uit de door de man overgelegde huurovereenkomst (productie 6) af dat de huurder de betreffende woning met maximaal drie personen mag gebruiken. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw niet bewezen dat de man meerdere kamers in de woning verhuurt aan meerdere personen. Het hof zal derhalve uitgaan van de door de man opgegeven inkomsten uit verhuur van € 510,- netto per maand.
5.16
Bij de berekening van de draagkracht van de man houdt het hof ook rekening met het nabestaandenpensioen dat de man ontvangt.
5.17
Het inkomen van de man – exclusief inkomsten uit arbeid - bedraagt volgens het hof:
- minimumloon afgerond € 1.654- bruto per maand, exclusief
vakantiegeld
- de nabestaandenuitkering € 921,62 bruto per maand
- inkomsten uit verhuur € 510,00 netto per maand
5.18
Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen, is het hof van oordeel dat van de man in redelijkheid kan worden verlangd dat hij zijn volledige verdiencapaciteit gaat aanwenden. Het hof gaat ervan uit dat de man vanaf 1 april 2021 ten minste het minimumloon gaat verdienen uit hoofde van te verrichte arbeid. Het hof begroot het netto inkomen van de man per 1 april 2021 in redelijkheid op € 2.676,-per maand.
Schulden
5.19
Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen houdt het hof in beginsel rekening met alle schulden tenzij de schulden vermijdbaar of verwijtbaar zijn. De man heeft de nalatenschap van zijn voormalige echtgenote zuiver aanvaard met als gevolg dat hij van rechtswege is getreden in de schuldpositie van zijn voormalige echtgenote. Het hof houdt rekening met schulden van zijn voormalige echtgenote. Door de nalatenschap te aanvaarden heeft de man eveneens de activa van zijn voormalige echtgenote verkregen. Voorts is het hof van oordeel dat de man voldoende bewijsstukken in het geding heeft gebracht met betrekking tot de schulden. Het hof verwijst onder meer naar: een brief van [bankinstelling 1] van 9 september 2020 waaruit volgt dat er een schuld is aan Interbank van € 11.060,-, een brief van [naam 2] van 24 juli 2020 waaruit volgt dat er een schuld is aan [bankinstelling 2] bank van € 18.800,-. De schuldpositie van de man is dermate hoog dat hij enige jaren nodig zal hebben om zijn schuldpositie te kunnen verminderen. Het hof zal derhalve rekening houden met de maandelijkse betalingsverplichtingen van de man van totaal, afgerond, € 798,- per maand.
5.2
Gezien wat het hof hiervoor heeft overwogen heeft de man tot 1 april 2021 geen draagkracht om kinderalimentatie te voldoen. Echter nu de man zelf aangeeft dat hij bereid is € 25,- aan kinderalimentatie te betalen zal het hof zulks bepalen. De draagkracht van de man bedraagt per 1 april 2021 dan 70% [2.676 - (0,3 x 2.676 + € 975,-+ € 798,-)] =)
€ 70,- per maand.
Draagkracht vrouw
5.21
Met betrekking tot de draagkracht van de vrouw heeft de man in randnummer 16 van zijn aanvullende verweer gesteld dat de vrouw een bijstandsuitkering heeft naar de kostendelersnorm, alsmede dat zij een KGB krijgt van € 4.375,-.
5.22
Door de vrouw is aangevoerd dat zij te kampen heeft met een burn-out en een depressie. Zij heeft een nulurencontract en hoopt dat dit mettertijd kan worden omgezet in een vast dienstverband. De vrouw moet, in elk geval zo lang dit niet gebeurt, aanspraak maken op een aanvullende bijstandsuitkering.
5.23
Het hof overweegt als volgt. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw genoegzaam aangetoond dat zij op dit moment geen draagkracht heeft om een bijdrage te leveren in de kosten van levensonderhoud van de minderjarige.
Terugbetaling
5.24
Het hof heeft ambtshalve ter zitting van 2 oktober 2020 onderzocht welk bedrag de man inmiddels aan kinderalimentatie heeft betaald. Dit was slechts een bedrag van € 300,-. Het vernietigen van de beschikking brengt dus niet met zich mede dat de vrouw enig bedrag aan de man behoeft terug te betalen.
Proceskostenveroordeling
5.25
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de man misbruik maakt van het procesrecht door zijn stellingen niet te onderbouwen met financiële stukken en dat er voldoende gronden zijn om een proceskostenveroordeling van de man te eisen in deze. De vrouw stelt dat de totale kosten van rechtsbijstand € 630,- bedragen en dat de man deze dan ook als proceskostenveroordeling dient te vergoeden aan de vrouw.
5.26
De man betwist dat sprake is van misbruik van procesrecht. De man heeft een reëel belang bij onderhavige procedure. De man verzoekt daarom het verzoek van de vrouw af te wijzen en te bepalen dat ieder zijn of haar eigen proceskosten draagt. Door de advocaat van de man is namens de man naar voren gebracht dat de vrouw een bijstandsuitkering krijgt en het een algemeen bekend gegeven is dat de vrouw voor deze procedure bijzondere bijstand kan aanvragen. De man gaat er vanuit dat de vrouw, dan wel haar advocaat hiervan op de hoogte is en ter dier zake de bijzondere bijstand hebben ontvangen, waardoor de vrouw feitelijk geen kosten heeft hoeven maken voor onderhavige procedure.
5.27
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de man op de hoogte was van de procedure bij de rechtbank maar dat hij, zo stelt zijn advocaat, geen geld had om in die procedure verweer te voeren en het op zijn beloop heeft gelaten. In hoger beroep heeft de man op 14 april 2020 een zeer summier beroepschrift overgelegd, welk beroepschrift hij later, volgens zijn advocaat omdat de man laat de benodigde stukken aan haar heeft aangeleverd, pas heeft aangevuld met gronden en stukken. Het hof is van oordeel dat de vrouw als gevolg van de lakse houding van de man onnodig in de procedure in hoger beroep is betrokken en onnodig (extra) kosten heeft moeten maken. Het hof ziet dan ook aanleiding om de man in de kosten van het hoger beroep te veroordelen, aan de zijde van de vrouw begroot op € 298,- eigen bijdrage en € 332,- griffierecht, zijnde in totaal € 630,-.
5.28
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 januari 2020, en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 14 januari 2020 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige € 25,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 april 2021 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige € 70,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij voortuitbetaling te voldoen;
veroordeelt de man in de proceskosten van het hoger beroep, tot op heden begroot aan de zijde van de vrouw op € 630,-;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, A.N. Labohm en L.A.G.M. van der Geld, bijgestaan door mr. M.A.J. Vergeer - van Zeggeren als griffier, en is op 18 november 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.