ECLI:NL:GHDHA:2020:2207

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
2200461519
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsoverwegingen inzake hennepkwekerij in bedrijfspand met actieve bijdrage van verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld voor het telen van hennep in een bedrijfspand te Leiderdorp. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een actieve bijdrage heeft geleverd aan de hennepkwekerij, die gedurende een periode van meer dan tweeënhalf jaar heeft plaatsgevonden. De verdachte en zijn medeverdachte, die de huurder van het pand was, hebben beiden toegang tot het pand gehad en waren feitelijk gebruikers. Het hof heeft op basis van getuigenverklaringen, camerabeelden en sporenonderzoek geconcludeerd dat de verdachte wetenschap had van de hennepkwekerij en dat hij tezamen met zijn medeverdachte de hennep heeft geteeld. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de behandeling van de zaak.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004615-19
Parketnummer: 09-807048-16
Datum uitspraak: 17 november 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 september 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres verdachte].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 3 november 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 11 juni 2012 tot en met 26 oktober 2015 te Leiderdorp tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [pand 1]), een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij op of omstreeks 27 oktober 2015 te Leiderdorp tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 147 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverweging
Op basis van het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof vast dat de verdachte al jaren lang regelmatig het pand aan de [adres pand] (hierna: het pand) heeft bezocht en dat de verdachte over het gebruik van dit pand, waarvan hij evenals de medeverdachte de sleutel bezat, ook afspraken heeft gemaakt met de medeverdachte [medeverdachte], de huurder van het pand.
De verdachte, en ook zijn medeverdachte, hebben beiden verklaard dat zij eigenlijk alleen maar, en doorgaans kortstondig, gebruik maakten van de begane grond van het pand, met name voor opslag van spullen, en incidenteel, voor het gebruik van het toilet, naar de eerste verdieping gingen. Beiden hebben verklaard niets te weten van een hennepkwekerij in het pand.
Op de eerste verdieping van dit pand zijn op 27 oktober 2015 twee in werking zijnde hennepkwekerijen aangetroffen. De hennepplanten waren gemiddeld 125 centimeter hoog, en dus (nagenoeg) oogstrijp. Op 18 oktober 2015 was buiten, recht voor het pand, op een afstand van 20 meter al een duidelijke hennepgeur te ruiken. Op grond van het geregistreerde elektriciteitsverbruik is, naar het oordeel van het hof, aannemelijk dat in deze hennepkwekerij meer dan 10 kweken hebben plaatsgevonden. Het hof verwijst hiervoor naar onderdeel 3.4.1. in het vonnis van de rechtbank, waar het hof zich geheel achter schaart.
Tevens is van algemene bekendheid dat een hennepkwekerij in bepaalde stadia doorgaans ook merkbaar is aan de geur en de warmte.
Het hof acht reeds op grond hiervan zonder meer aannemelijk dat de verdachte, anders dan hij zelf beweert, wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in het pand. Hetzelfde geldt voor de medeverdachte.
Met betrekking tot het gebruik van (bezoek aan) het pand is het volgende gebleken.
Een anonieme getuige heeft op 27 oktober 2015 aan de politie verklaard, zakelijk weergegeven: Ik kom sinds twee jaar regelmatig op de [adres pand]. Sinds de afgelopen twee jaar zie ik bij het pand nummer [huisnummer pand] regelmatig twee voertuigen staan, een grote zwarte sprinter bus en een bronzen/beige Toyota Tundra, een pick-up. Als de garagedeur openstond, zag ik dat de sprinter bus met de achterzijde in het pand stond. In deze twee jaar heb ik twee dezelfde personen bij het pand gezien die afzonderlijk aanwezig waren. (blz.717)
Zowel de verdachte als zijn medeverdachte hebben tegenover de politie verklaard dat de Mercedes respectievelijk de Toyota Tundra aan hen toebehoorden en dat de dames die op de hierna genoemde beelden uit hun auto stappen en het pand binnengaan hun partner respectievelijk echtgenote zijn.
Door de politie is in week 43 in 2015 een camera, gericht op het pand, geplaatst welke camera de daaropvolgende week 44 is verwijderd (blz. 644 e.v.). Bij het uitkijken van de video beelden is het volgende gebleken (blz. 648-649):
Op 22 oktober komt een zwarte bestelbus, merk Mercedes en type sprinter, aangereden. De bestuurder (hof: zijnde verdachte) stapt uit, opent de deur met een sleutel en loopt het pand binnen. Twintig minuten later komt hij naar buiten en rijdt vervolgens weg met de bus.
Op 24 oktober 2015 komt om 17:07 uur de zwarte Mercedes wederom bij het pand aangereden, de bestuurder, verdachte, en een vrouw (hof: zijn partner [naam partner]) stappen uit en gaan het pand in en uit na goederen uitgeladen te hebben. Om 17:28 uur komt de pick-up truck, merk Toyota, van de medeverdachte [medeverdachte] aangereden. [medeverdachte] en zijn echtgenote, [echtgenote medeverdachte], stappen uit en lopen het pand in.
Om 18:10 uur dan wel om 18:17 uur lopen de medeverdachte en zijn echtgenote het pand uit en rijden weg in de Toyota.
Om 19:03 uur verlaten verdachte en zijn partner het pand en rijden weg in de Mercedes.
Op 26 oktober om 06:14 uur rijdt de Toyota Tundra langs het pand, stopt daar voor 20 seconden en rijdt vervolgens door.
Het hof constateert dat er derhalve geen andere personen waren die het pand bezocht hebben tijdens de inzet van de camera, zulks niettegenstaande het vergevorderde stadium waarin de kweek zich bevond.
Op 28 oktober 2015 is een melding gedaan dat de huurder voor het pand stond, de melder zag de Toyota Tundra en de zwarte Mercedes bus wegrijden.
[echtgenote medeverdachte] heeft op 17 januari 2016 verklaard: het hele pand wordt door mijn man gehuurd. Hij gebruikt het pand als opslag en kantoorruimte. Wij waren op 24 oktober 2015 in het pand met kennissen die we sinds een jaar of vijf kennen.
De verdachte heeft verklaard dat hij regelmatig gebruik maakt van het pand.
Concluderend
Het hof acht aannemelijk dat feitelijk uitsluitend de verdachte en de medeverdachte het pand gebruikten in de bewezenverklaarde periode. Beiden beschikten over de sleutel, kwamen daar geregeld en hadden toegang tot alle ruimtes in het pand. Beiden waren derhalve feitelijk gebruiker van het pand.
Eveneens acht het hof aannemelijk dat meer dan 10 kweken van hennep in het pand hebben plaatsgevonden.
Dat laat geen andere conclusie toe dan dat ofwel de verdachte ofwel de medeverdachte ofwel zij beiden tezamen en in vereniging hennep hebben geteeld. Relevante verklaringen dienaangaande hebben de verdachte en de medeverdachte niet afgelegd, terwijl dat wel van (ieder van) hen gevergd mag worden en de feiten zodanig zijn dat deze als het ware ‘schreeuwen’ om een verklaring.
De verdachte heeft in eerste aanleg tevens verklaard dat hij nooit iemand anders dan [medeverdachte] bij het pand heeft gezien.
Niettegenstaande de omstandigheid dat de medeverdachte de huurder van het pand was, is naar ’s hofs oordeel naar de maatstaf van het feitelijke gebruik door de verdachte en de medeverdachte geen sprake van een ‘hoofdgebruiker’, en evenmin van slechts een ‘bezoeker’. Onder de onderhavige omstandigheden, waarin jaren lang in het door beiden regelmatig gebruikte/bezochte en voor beiden geheel toegankelijke pand hennep werd gekweekt, acht het hof het op voorhand weinig aannemelijk dat één van de betrokkenen geen enkele strafrechtelijk relevante betrokkenheid bij (het drijven van) de kwekerij zou hebben en uitsluitend de ander daarvoor als enige voor 100 % verantwoordelijk zou zijn. Het hof betrekt hierbij ook dat, naar zijn oordeel, van een aanmerkelijk verschil in (machts)positie tussen de verdachte en de medeverdachte niet is gebleken, en dat beiden zwijgen over de werkelijke toedracht. De medeverdachte is weliswaar de huurder, hetgeen hem de bevoegdheid geeft om aan de verdachte de toegang tot het pand te weigeren, maar zucht anderzijds onder het voor hem te dure en langdurige huurcontract, waar hij niet onderuit kan (blz. 435 e.v.).
De stelling van de verdachte dat hij niet betrokken was bij de hennepkwekerij acht het hof, mede gelet op het hiernavolgende, te meer onaannemelijk.
Op de eerste verdieping van het pand zijn twee lege drankflesjes en een mondmasker aangetroffen. Daarop werd DNA (matchend met dat) van de verdachte aangetroffen. Het hof verwijst naar het kopje ‘sporenonderzoek’ op blz. 5 van het vonnis en neemt dat over. De verklaring van de verdachte dat hij die drankjes zou hebben meegenomen toen hij naar de toilet ging acht het hof weinig aannemelijk evenals zijn verklaring dat hij het masker na gebruik daarvan op de begane grond mee naar boven zou hebben genomen naar het toilet en het dan boven zou hebben afgedaan en hebben laten liggen.
Bij de verdachte zijn klantenkaarten/voordeelpassen van de Gamma en Karwei aangetroffen. Bij navraag bij deze bedrijven bleek dat de verdachte in 2014 meerdere aanschaffingen heeft gedaan die zeer wel bruikbaar zijn in een hennepkwekerij, zoals een pijpenbuiger, buis rood koper, muurplaat, Y-stuk chroom, 2 wasmachinekranen, schroefdraadtape water , knel T-stuk (blz. 773-775). In 2013 heeft de verdachte 400 liter potgrond gekocht, terwijl hij geen tuin heeft bij zijn woning, benevens vele andere aanschaffingen die bruikbaar zijn in een hennepkwekerij (koppelstuk, leidinglijst etc.), zie blz. 766. Ook de verklaring dat die aarde zou zijn gebruikt om de tuin van zijn moeder op te hogen acht het hof weinig geloofwaardig.
Voorts spreekt vanzelf dat de opbouw van een hennepkwekerij en, vervolgens na de inwerkingtreding van de kwekerij, de aanvoer van de benodigde spullen/grondstoffen en de afvoer van de geoogste hennep alsmede het afval een forse logistieke operatie vergt.
Bestudering van de foto’s op blz. 650-660 van de voertuigen van de verdachte en de medeverdachte wijst uit dat de Mercedes bus van de verdachte een zeer grote, afgesloten bestelbus is met van buiten (vrijwel) alleen zicht op de bestuurder, terwijl de Toyota Tundra pick-up, zeker daarmee vergeleken, een weliswaar flinke, personenauto, met evenwel een relatief bescheiden kofferbak is. Het hof acht aannemelijk dat de Toyota pick-up niet, althans weinig, geschikt is voor de benodigde aan- en afvoer en dat dat daarvoor, overeenkomstig de verklaring van de anonieme getuige, de voor dat doel zeer geschikte Mercedes bus is gebruikt. Als deze immers met de achterkant in het pand staat, zoals – als de garagedeur openstond - gezien is door deze getuige was het zicht, naar (ook) het hof aannemelijk acht, zeer beperkt. Dat geldt in veel mindere mate ten aanzien van de Toyota, die kennelijk ook nimmer door de anonieme getuige in die positie is waargenomen.
Het hof stelt derhalve vast dat de verdachte een actieve bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan de hennepkwekerij. Het hof acht voorts aannemelijk dat de medeverdachte, de huurder van het pand, die daardoor de hennepkwekerij mogelijk heeft gemaakt, en daar regelmatig kwam, deze ook in de bewezenverklaarde periode heeft gedreven, en op de bewezenverklaarde periode aanwezig heeft gehad. Ook gelet op de uiterlijke schijn mag het – nu de verdachte en de medeverdachte daarover zwijgen – ervoor worden gehouden dat zij beiden tezamen en in vereniging de hennepkwekerij niet alleen aanwezig hebben gehad, maar ook hebben gedreven.
Het hof acht bijgevolg bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van
11 juni 20121 april 2013tot en met 26 oktober 2015 te Leiderdorp tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,opzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad(in een pand aan de [adres pand]) een groot aantal hennepplanten
en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij op
of omstreeks27 oktober 2015 te Leiderdorp tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 147 hennepplanten,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met de medeverdachte in een bedrijfspand een hennepkwekerij gehad met ongeveer 147 hennepplanten. Hij heeft gedurende een periode van ruim twee en een half jaar gekweekt. Hennep is schadelijk voor de volksgezondheid en de illegale teelt daarvan leidt veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit. Daar komt bij dat door de provisorische aanleg van de kwekerij in niet daartoe bestemde ruimtes doorgaans sprake is van een brandgevaarlijke situatie.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte recentelijk niet is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
In beginsel is naar het oordeel van het hof een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis, gerechtvaardigd.
Het hof heeft evenwel geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden. In eerste aanleg is de te beoordelen termijn aangevangen op 6 januari 2016 bij de inverzekeringstelling van de verdachte en heeft de rechtbank eindvonnis gewezen op 20 september 2019. Daarmee is de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste aanleg overschreven met 1 jaar en 7 maanden.
Gelet op deze termijnoverschrijdingen is het hof van oordeel dat in plaats van de overwogen straf een
geheel onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk,
mr. F.W. van Lottum en mr. J. Candido, in bijzijn van de griffier mr. M.H.C. Stuij.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 november 2020.
mr. F.W. van Lottum en mr. M.H.C. Stuij zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.