Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Procesverloop in hoger beroep
- het procesdossier van de procedure bij de rechtbank;
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met één productie;
- de memorie van antwoord met producties.
2.Feiten
Op 22 mei 2006 is (…) aan u een vergunning verleend op grond van de keur van het hoogheemraadschap van Rijnland (…). De vergunning is onder andere verleend, voor het graven van polderwater en het maken en hebben van een hardhouten damwand (…).
Zoals bekend, doen zich bij het project Vossepolder in Hillegom en het daarbij veranderen van de waterhuishouding, (graven, dempen en beschoeiingen plaatsen) diverse problemen voor.
(…)
(…)
- dat middels besluit (…) vergunning is verleend voor het graven van een watergang langs de kering aan de noordzijde van de Vossepolder (…);
- dat voorschrift 43 van genoemd besluit bepaalt dat tijdens en als gevolg van de werken de stabiliteit en/of de waterkerendheid van de waterkering niet mag worden verstoord;
- dat in 2009 is geconstateerd dat als gevolg van de aanleg van een damwand de stabiliteit van de kering is verstoord;
- dat in overleg met de afdeling Handhaving van Rijnland tijdelijke maatregelen zijn genomen om het gevaar van instabiliteit te beperken (…);
- dat in een brief van 26 april 2011 (…) wordt geconstateerd dat nog steeds niet goed verklaard kan worden waarom de damwand in horizontale zin is verplaatst en de grondwaterstroming is verstoord;
- dat het hoge freatische peil aan de kadezijde van de damwand een negatief effect heeft op de stabiliteit en de toegankelijkheid en daarmee het onderhoud aan de kade belemmert;
- dat in overleg met gemeente Hillegom is besloten de genoemde alternatieven in het rapport “Alternatieven houten damwand in teensloot boezemkade Vossepolder Noord te Hillegom” d.d. 22 april 2011 niet verder uit te werken;
- dat op 20 mei 2011 een overleg te Hillegom heeft plaatsgevonden (…) waarbij een alternatief is uitgewerkt;
- dat het ontwerp van het drainagesysteem (…) overeenkomt met hetgeen tijdens het overleg op 20 mei 2011 is besproken;
(…)
Op 15 november 2011 werd via peilbuis (B4) een freatische grondwaterstand gemeten van NAP – 2,61 m. Dat houdt in dat het grondwaterniveau in peilbuis B4 toen 0,08 m hoger stond dan de bovenkant van de betonnen vloer. Dit heeft tot gevolg dat de betonnen vloer van onderuit vanwege de ontstane wateroverspanning met grondwater werd volgeperst.
naar boven van water afkomstig van de tussenzandlaag. Er is in het najaar van 2011 in deze tussenstand een stijghoogte geregistreerd die 0,5 m hoger ligt dan de maaiveldhoogte en ongeveer 3 m hoger dan de stijghoogte in het Eerste watervoerende zandpakket (beneden NAP -12,5 m).
De grondlagen boven de tussenzandlaag zijn niet voldoende waterondoorlatend om stroming van grondwater vanaf de tussenzandlaag naar boven tegen te gaan.
(…)
Dat de wateroverlast in/rond de woning is veroorzaakt door het bouwrijp maken van de Vossepolder, is op basis van de voorliggende informatie en stukken niet aannemelijk en niet aangetoond.”
Meest aannemelijke oorzaak van het ontstaan van de schade aan de vloer lijkt vooralsnog het opdrukken van de vorstrand door indringing van vorst in de bodem, mede veroorzaakt door de hoge grondwaterstand ter plaatse van de woning.” (Een vorstrand is een rand bevestigd aan de fundering van een woning die is bedoeld om het opvriezen van de grond onder de vloer voorkomen.) Sman verwijst naar een tekening uit het bouwarchief, waaruit volgt dat de vorstrand van de woning een aanlegdiepte van 0,55 m onder maaiveld heeft. Volgens Sman wordt in de toepasselijke bouwnormen voor een op staal gefundeerde vrijstaande woning een aanlegdiepte van de vorstrand van minimaal 0,6 m onder maaiveld aangehouden. Sman concludeert dat “
(…) de aanlegdiepte van de vorstrand als kritisch kan worden beschouwd met betrekking tot het risico van vorstschade”.
3.3.1 Verband tussen grondwaterstand en werkzaamheden in de Vossepolder
(…)
en/of vorstrand[bedoeld is de vorstrand van de fundering van de woning, toevoeging hof]
zal deze, overigens beperkte, verhoging niet leiden tot het beschreven schadebeeld. In een realistisch modelscenario wordt verwacht dat de lekweg van de freatische naar de tussenzandlaag niet of in geringe mate aanwezig is door de lokaal aanwezige bodemeigenschappen en de waarneming van vernatting in de dijk. In dit scenario wordt geen verhoging van de grondwaterstand ter plaatse van de [Adres 1] berekend.
3.De vordering in eerste aanleg en het vonnis van de rechtbank
4.De vordering in hoger beroep
Grief 1is gericht tegen de vaststelling door de rechtbank dat de woning van [geïntimeerde] zich op een afstand van circa 30 m ten noorden van de dijk bevindt.
Grief 2is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de voorschriften van de keurvergunning mede strekken ter bescherming van [geïntimeerde]. Met
grief 3komt de Gemeente op tegen het oordeel van de rechtbank dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de damwand te (doen) plaatsen en deze ongewijzigd ter plaatse te laten, ook nadat zij op de hoogte was geraakt van de fout van BK, het wijken van de damwand en de instabiliteit van de waterkering.
Grief 4is gericht tegen het door de rechtbank aangenomen bewijsvermoeden ter zake van het causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van de Gemeente en de schade van [geïntimeerde], alsmede tegen het oordeel van de rechtbank dat de Gemeente de artikelen 21, 22 en 198, derde lid Rv heeft geschonden.
Grief 5bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de Gemeente er niet in is geslaagd het bewijsvermoeden ter zake van het causaal verband te ontzenuwen.
Grief 6is gericht tegen de toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] door de rechtbank en heeft geen zelfstandige betekenis.
5.Beoordeling
levensgevaarlijk” is. Ook die stelling heeft [geïntimeerde] niet onderbouwd. Zij valt niet te rijmen met het feit dat Gasunie is gevraagd een zienswijze te geven op het ontwerp bestemmingsplan, waarin met de aanwezigheid van de gasleiding rekening is gehouden, en Gasunie kennelijk geen bezwaar heeft gemaakt tegen de plaatsing van de damwand. [geïntimeerde] wijst er bovendien zelf op, in 2.9.30 van de memorie van antwoord, dat Gasunie tijdens de werkzaamheden in de Vossepolder de veilige ligging van de gasleiding heeft bewaakt en deze volgens Gasunie voldoende geborgd was. Wat daar verder van zij, de schade aan de woning van [geïntimeerde] is in geen geval door de ligging van de damwand ten opzichte van de gasleiding ontstaan. Voor zover [geïntimeerde] een en ander aanvoert ter onderbouwing van haar stelling dat een aanvraag van een damwand in de zuidelijke waterkering niet is gedaan (memorie van antwoord onder 2.9.16), kan dat argument onbesproken blijven omdat het gelet op hetgeen hierna zal worden overwogen niet tot een andere conclusie leidt.
bedrijfvan de opdrachtgever, valt de overheid als opdrachtgever buiten het bestek van deze aansprakelijkheid. Overheidsbedrijven kunnen wel op grond van artikel 6:171 BW aansprakelijk worden gesteld, maar gesteld noch gebleken is dat de Gemeente in dit geval als bedrijf heeft gehandeld. Voor zover [geïntimeerde] eigen gedragingen van de Gemeente aan haar verwijten ten grondslag legt, worden die hierna besproken. De enkele opsomming in 3.10.12 van de memorie van antwoord heeft echter niet te gelden als een voldoende onderbouwing van die gedragingen, terwijl ten aanzien van de daar opgesomde gedragingen niet steeds is uitgewerkt waarom die onrechtmatig zijn.
natuurlijke zakking” van de op een staalfundering gebouwde woning een geleidelijke bijdrage kan hebben geleverd aan een afnemende drooglegging onder de woning. Verder concludeert hij dat de aanlegdiepte van de vorstrand van de fundering van de woning als “
kritisch” kan worden beschouwd met betrekking tot het risico van vorstschade.
ontzet is geworden”, zoals [geïntimeerde] stelt in 3.10.18 van de memorie van antwoord, is niet van een voldoende onderbouwing voorzien. Rijnland zelf wijt de schade aan bouwkundige gebreken van de woning. De afstand tussen de waterkering en de woning (omstandigheid g.) bedraagt geen 30 m, maar 48 of 60 m, en zegt overigens niets over het ontstaan van ondergrondse waterstromen.
kritisch” is, de fundering beter tegen vorst bestand zou zijn geweest. Sman verwijst naar een tekening uit het bouwarchief, die een aanlegdiepte van de vorstrand van 55 cm onder maaiveld vermeldt. Die tekening is ontleend aan het rapport van ALC van 20 maart 2013 (vgl. hierboven onder 2.21). Bijlage 3 bij dat rapport bestaat uit de opmerkingen van de [medewerker gemeente] van de Gemeente (hierna te noemen: [medewerker gemeente]). Daarin staat onder 9. : “
Onderzoek van het bouwdossier levert evenwel het detail van afbeelding 1 op…”, gevolgd door een afbeelding waarop een vorstrand van 55 cm onder maaiveld te zien is. Daaronder stelt [medewerker gemeente]: “
Dit is het standaard detail voor een vloer met vorstrand zoals die in de jaren 1970 veel werd toegepast bij de bouw van tuinderswoningen (…)”. Het is niet duidelijk of [medewerker gemeente] zich baseert op een tekening van de woning van [geïntimeerde], of op een standaard tekening voor een vloer met vorstrand uit de tijd van de bouw van de woning. [geïntimeerde] stelt dat de vorstrand van haar woning 80 cm diep is en dat de tekening waar [medewerker gemeente] zich op baseert, geen tekening van de fundering van haar woning is. [geïntimeerde] levert echter geen onderbouwing van deze stelling, aan de hand van tekeningen van haar woning, metingen of andere bewijsstukken. Als de vorstrand inderdaad niet dieper dan 55 cm onder maaiveld zou zijn, dan zou deze volgens de toepasselijke bouwnormen onvoldoende bescherming bieden tegen vorst. Daarop wijst ook dat de schade zich beide keren tijdens vorstperiodes heeft voorgedaan.