ECLI:NL:GHDHA:2020:2118

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
2200096919
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en andere strafbare feiten in woonwagenkamp met vuurwapen

Op 11 november 2020 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietpartij op 26 augustus 2017 in Alphen aan den Rijn. De verdachte werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag, poging zware mishandeling, en het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie. De zaak kwam in hoger beroep na een eerdere vrijspraak en veroordeling in eerste aanleg. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij de poging tot doodslag had gepleegd, maar achtte wel bewezen dat hij de poging tot zware mishandeling en andere feiten had begaan. De verdachte had opzettelijk met een vuurwapen geschoten in de richting van twee personen, die beiden gewond raakten. Het hof legde een gevangenisstraf van acht jaar op, waarbij het hof de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers in overweging nam. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers. Het hof benadrukte dat vuurwapengeweld nooit een oplossing is voor conflicten en dat de verdachte een gevaar voor de samenleving vormt.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000969-19
Parketnummer: 09-857218-17
Datum uitspraak: 11 november 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 1 maart 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [datum],
[adres]
thans gedetineerd in [penitentiaire inrichting].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair, impliciet primair (jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]) en 2 primair (jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]) en subsidiair (jegens [slachtoffer 2]) tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair, impliciet subsidiair (jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]), 2 subsidiair (jegens [slachtoffer 1]), 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en het in beslag genomen voorwerp.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
primairhij op of omstreeks 26 augustus 2017 te Alphen aan den Rijn, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk en - al dan niet - met voorbedachte rade een persoon genaamd [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en - al dan niet - na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 26 augustus 2017 te Alphen aan den Rijn aan a) [slachtoffer 2] en/of b) [slachtoffer 1] (telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten a) een (schot)wond in een bil van die [slachtoffer 2] en/of b) een (schot)wond in een knie van die [slachtoffer 1], heeft toegebracht door (telkens) met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) af te vuren op die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1];
meer subsidiairhij op of omstreeks 26 augustus 2017 te Alphen aan den Rijn [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) af te vuren op of in de richting van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1];
2.
primairhij op of omstreeks 26 augustus 2017 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een auto op/in de richting van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] is (in)gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 26 augustus 2017 te Alphen aan den Rijn [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een auto op/in de richting van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] (in) te rijden;
3.
hij op of omstreeks 26 augustus 2017 te Alphen aan den Rijn een wapen van categorie III, te weten een semi-automatisch pistool (merk FN, model 1910/22)), en/of munitie van categorie III, te weten drie, althans een of meer, patro(o)n(en), voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 26 augustus 2017 te Alphen aan den Rijn opzettelijk en wederrechtelijk - de/een band(en) van een gele bestelbus (merk Volkswagen) en/of - de/een band(en) en/of de/een (achter)ruit(en) van een grijze bedrijfsbus (merk Seat) en/of - een kinderkamer en/of diverse andere zich in een loods bevindende goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of een of meer ander(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk die band(en) van die bestelbus en/of die bedrijfsbus lek te steken en/of die ruit(en) van die bedrijfsbus in te slaan en/of die kinderkamer en/of overige goederen kapot te slaan.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens ten aanzien van de strafoplegging. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, impliciet subsidiair, 2 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, impliciet primair (jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]), is tenlastegelegd alsmede onder 2 primair (jegens [slachtoffer 2]) en subsidiair (jegens [slachtoffer 2]), zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, impliciet subsidiair (jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]), 2 primair (jegens [slachtoffer 1]), 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
primairhij op
of omstreeks26 augustus 2017 te Alphen aan den Rijn, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk
en - al dan niet - met voorbedachte rade een persoon genaamd[slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet
en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,met een vuurwapen een
(aantal
)kogel
(s
)heeft afgevuurd op of in de richting van die [slachtoffer 2] en
/ofdie [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
primairhij op
of omstreeks26 augustus 2017 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
[slachtoffer 2] en/of[slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een auto
(op
)/in de richting van
die [slachtoffer 2] en/ofdie [slachtoffer 1] is (in)gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op
of omstreeks26 augustus 2017 te Alphen aan den Rijn een wapen van categorie III, te weten een semi-automatisch pistool (merk FN, model 1910/22)), en
/ofmunitie van categorie III, te weten drie
, althans een of meer,patro
(o)n
(en
), voorhanden heeft gehad;
4.
hij op
of omstreeks26 augustus 2017 te Alphen aan den Rijn opzettelijk en wederrechtelijk
- de
/eenband
(en
)van een gele bestelbus (merk
VolkswagenMercedes) en
/of
- de
/eenband
(en
)en
/ofde
/een (achter
)ruit
(en
)van een grijze bedrijfsbus (merk Seat) en
/of
-
een kinderkamer en/ofdiverse
anderezich in een loods bevindende goederen,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 1]
en/of
een of meerander(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield
en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaaktdoor toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk die band
(en
)van die bestelbus en
/ofdie bedrijfsbus lek te steken en
/ofdie ruit
(en
)van die bedrijfsbus in te slaan en
/ofdie
kinderkamer en/of overigegoederen kapot te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Inleiding
Op 26 augustus 2017 hebben zich verschillende incidenten voorgedaan om en nabij het woonwagenkamp gelegen aan het [locatie]te Alphen aan den Rijn. Op de achtergrond speelt een langlopend conflict waarbij enerzijds de verdachte, die samen met zijn gezin op het woonwagenkamp woont, en anderzijds [slachtoffer 1], die eveneens met zijn gezin op het woonwagenkamp woont, betrokken zijn.
Ook [slachtoffer 2], de toenmalige vriend van de dochter van [slachtoffer 1], was betrokken bij de incidenten die op 26 augustus 2017 hebben plaatsgevonden.
Het hof zal de feiten en omstandigheden bespreken in de volgorde waarin deze zich op 26 augustus 2017 hebben voorgedaan.
Het hof stelt in verband daarmee vast dat de in het strafdossier opgenomen verklaringen van de verdachte en ook van de aangevers en diverse andere getuigen, op onderdelen niet consistent zijn. Dat neemt echter niet weg dat op onderdelen waar deze wel consistent zijn of waar deze worden gesteund door andere verklaringen of feiten en omstandigheden, deze verklaringen voor het bewijs gebruikt kunnen worden.
Feit 2
De poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2]
Het hof overweegt als volgt.
[slachtoffer 2] heeft bij de politie verklaard dat hij geschreeuw en kabaal hoorde vanuit de richting van de ingang van het woonwagenkamp boven aan de heuvel en dat hij wist dat het de verdachte was die schreeuwde tegen zijn schoonmoeder. Hij heeft toen een aluminium stang gepakt uit de loods waar hij op dat moment werkzaam was. Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 2] verklaard dat hij de stang had gepakt omdat hij voelde dat het helemaal fout zou gaan. Samen met [slachtoffer 1] is hij naar de ingang van het kamp gelopen/gerend. Toen hij bij de aldaar aanwezige brievenbus stond, zag hij de verdachte hard van de heuvel af komen rijden in zijn auto. Hij kwam het gras opgereden waar [slachtoffer 2] stond. [slachtoffer 2] sprong opzij en sloeg met de stang op de voorruit van de auto van de verdachte. Vervolgens reed de verdachte over de brievenbus heen.
[slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat hij werd opgeschrikt door het geschreeuw, met name door de verdachte, komend uit de buurt van de dijk. Ineens kwam de verdachte aangescheurd in zijn auto. Hij probeerde [slachtoffer 1]s schoonzoon, [slachtoffer 2], aan te rijden. [slachtoffer 2] gaf een klap op de auto en kon nog net opzij springen.
De verdachte heeft ter zitting in eerste aanleg verklaard dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hem stonden op te wachten bij de ingang van het kamp. Toen hij kwam aanrijden, werd door [slachtoffer 2] met een hard voorwerp op zijn auto geslagen.
Hij dacht dat al zijn ramen werden ingeslagen. Na de klap van [slachtoffer 2] schrok hij enorm en raakte hij met zijn auto de brievenbus. Dat hij op enig moment op [slachtoffer 2] zou hebben ingereden, heeft hij ontkend. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte (opnieuw) verklaard dat, toen hij het kamp op reed, eerst door [slachtoffer 2], die rechts van zijn auto stond, op zijn voorruit is geslagen en dat hij vervolgens is doorgereden en de brievenbus heeft geraakt Hij zou niet op [slachtoffer 2] ingereden zijn.
Evenals de rechtbank kan het hof slechts vaststellen dat de verdachte het kamp is op komen rijden in zijn auto, dat [slachtoffer 2] met een aluminium staaf op de auto van de verdachte heeft geslagen en dat de verdachte tegen dan wel over een brievenbus is gereden. Of de verdachte op enig moment op [slachtoffer 2] is ingereden, kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld. Objectief steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] is er niet.
Nu het inrijden op [slachtoffer 2] de feitelijke handeling is die, als poging tot zware mishandeling, subsidiair bedreiging van [slachtoffer 2] ten laste is gelegd, dient de verdachte gelet op voorgaande overwegingen te worden vrijgesproken van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde jegens [slachtoffer 2].
De poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte, nadat hij een brievenbus uit de grond reed, zijn kant op stuurde. Hij heeft verklaard dat de verdachte een snelle auto had en dat hij een hoog toerental hoorde. [slachtoffer 1] is toen tussen twee geparkeerde bussen door gevlucht en naar de achterkant van een bus gesprongen. De verdachte reed achter hem aan, tussen de twee bussen door en ging vol gas de sloot in, aldus [slachtoffer 1]. Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij tussen de bussen stond en dat de verdachte bewust op hem afreed. Hij heeft daar nog aan toegevoegd dat hij weet dat de verdachte hem heeft willen aanrijden, want ze hadden oogcontact.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte [slachtoffer 1] zag staan, de verdachte zijn auto - een Audi - links de weg opstuurde in de richting van [slachtoffer 1], dat hij zag dat de verdachte [slachtoffer 1] wilde aanrijden en dat de verdachte vol op [slachtoffer 1] afreed. Vervolgens zag hij, aldus zijn verklaring, dat [slachtoffer 1] tussen de twee bussen die daar geparkeerd stonden rende, om zich achter één van die bussen in veiligheid te brengen. [slachtoffer 2] heeft verder verklaard dat de verdachte met zijn auto met hoge snelheid tussen de twee bussen doorreed en dat hij de motor van de auto weer hoge toeren hoorde maken. Vervolgens kwam de auto tot stilstand in de sloot die achter de bussen ligt, aldus [slachtoffer 2].
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij niet alleen [slachtoffer 2] maar ook [slachtoffer 1] zag staan toen hij het kamp opreed. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij, nadat hij tegen de brievenbus aankwam, naar links heeft “weggestuurd” tussen de bussen door waarna hij in de sloot is gereden. Op de vraag van de rechtbank waarom hij naar links heeft gestuurd tussen de bussen door en niet rechtdoor is gereden, heeft de verdachte geantwoord dat hij in paniek was omdat de jongens hem aanvielen, dat [slachtoffer 2] bij de brievenbus stond en [slachtoffer 1] bij de bussen aan de linkerkant van zijn auto, en voorts: ”Ik wilde voorkomen dat [slachtoffer 1] mijn ruit zou inslaan. Hij wilde mij aanvallen dus ik dacht: ik stuur naar links en dan moet hij opzij springen of ik blijf staan en mijn auto wordt kapot geslagen. Ik wilde rechtdoor rijden, maar toen sprong [slachtoffer 1] voorbij de bus met een knuppel en toen heb ik automatisch naar links gestuurd.” Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij [slachtoffer 1] niet heeft zien staan en dat hij, nadat hij de brievenbus had geraakt, wilde voorkomen dat hij tegen de achterliggende woonwagen zou aanrijden en om die reden naar links heeft gestuurd. Zijn raadsman heeft daaraan toegevoegd dat de verdachte gezien de geringe afstand tussen de bussen, één van de bussen geraakt zou hebben als hij niet tussen de bussen door was gereden.
Het hof acht de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep onaannemelijk en gaat derhalve aan die verklaring voorbij. Het hof stelt op grond van de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, hetgeen door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is verklaard over het rijgedrag van verdachte, hetgeen uit het strafdossier is gebleken over de wegsituatie ter plaatse, de vermoedelijke route die de auto van de verdachte na het rijden tegen/over de brievenbus gegaan zou zijn indien niet naar sterk naar links was bijgestuurd en de plaats waar de bussen geparkeerd stonden alsmede gelet op de schade aan de auto van verdachte, de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte heeft, nadat hij vanuit hem bezien tegen de brievenbus rechts van de weg is aangereden, zijn weg niet min of meer rechtdoor vervolgd, maar hij heeft bewust scherp naar links gestuurd, waar hij [slachtoffer 1] had zien staan, in de veronderstelling dat [slachtoffer 1] dan opzij zou moeten springen. De verdachte gaf daarbij gas; de motor draaide met hoge toeren. [slachtoffer 1] is tussen de twee daar geparkeerd staande bussen door weggevlucht en de verdachte is achter hem aangereden. Vervolgens heeft [slachtoffer 1] zichzelf achter (het hof begrijpt: aan de zijkant aan de slootzijde van) één van beide bussen in veiligheid gebracht. De afstand tussen de brievenbus aan de rechterkant van de straat enerzijds en de overkant van de straat ter hoogte van de opening tussen de twee bussen anderzijds betreft ongeveer 15 meter. De opening zelf, te weten de afstand tussen de tussen de twee geparkeerd staande bussen, was enkele meters breed.
Met dat inrijden op [slachtoffer 1], onder de omstandigheden als hiervoor vastgesteld, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Daarbij merkt het hof in het bijzonder op dat de verdachte in een auto zat, als ‘sterke’ verkeersdeelnemer, en [slachtoffer 1] lopend was, als ‘zwakke’ verkeersdeelnemer, met – naar algemene ervaringsregels – mede gezien de door verdachte genoemde snelheid van circa 35 km/u waarmee hij reed, de aanmerkelijke kans op zwaar letsel indien de verdachte [slachtoffer 1] zou hebben aangereden of [slachtoffer 1] tijdens het wegvluchten zou zijn gevallen en onder de auto van de verdachte terecht zou zijn gekomen.
Het hof acht daarom het onder feit 2 primair tenlastegelegde bewezen met betrekking tot [slachtoffer 1].
Feit 4
De verdachte heeft vernielingen aangericht aan twee bij een loods geparkeerd staande auto’s (een door [slachtoffer 1] geleende bestelbus en een bedrijfsbusje van [slachtoffer 2]) en diverse andere goederen van [slachtoffer 1] die zich in de loods bevonden.
Nu de verdachte dit feit, voor zover betrekking hebben op de twee auto’s, heeft bekend en de raadsman met betrekking tot dit feit geen vrijspraak heeft bepleit, zal het hof volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zulks in de bijlage bij dit arrest.
Het hof acht verder wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ook de vernielingen in de loods heeft gepleegd.
Feit 1
De feitelijke gang van zaken in de aanloop naar de schietpartij, zoals het hof die vaststelt op grond van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting, is de volgende.
Nadat de verdachte met zijn auto de sloot in is gereden, is hij uitgestapt en met een mes/boksbeugel richting de loods van [slachtoffer 1] gelopen. Daar heeft hij vernielingen aangericht aan een bestelbus en een bedrijfsbus die voor de loods geparkeerd stonden – hij heeft banden lek gestoken en ruiten vernield – en is vervolgens de loods binnengegaan en heeft hij goederen die daar stonden (kasten) vernield (feit 4). [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn op enig moment richting de loods gelopen, omdat zij een hoop lawaai en glasgerinkel hoorden. Zij hoorden dat de verdachte vernielingen aanrichtte in en om de loods van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] liep/rende voorop en [slachtoffer 2] liep enkele meters achter hem. Op z’n minst één van hen had op dat moment een knuppel of een soortgelijk voorwerp bij zich. Behalve [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] was verder ook de stiefzoon van de verdachte in de buurt van de verdachte, omdat hij hem - zijn stiefvader - wilde kalmeren, en een enkel familielid van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (een of twee personen), die zich op grotere afstand van de loods, een aantal meters achter [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bevonden toen laatstgenoemden in de richting van de loods opliepen. Onderweg, in de oploop naar de loods, zagen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dat de verdachte de loods uit kwam lopen en zijn pistool trok. Voorts zagen zij dat de verdachte het pistool laadde, dat hij zich klein maakte, op een knie ging zitten en dat hij, terwijl hij met beide handen het pistool vasthield, schoot.
De verdachte heeft een drietal schoten gelost. Met betrekking tot het plaats waar de verdachte zich bevond ten opzichte van [slachtoffer 1] en ten opzichte van [slachtoffer 2] toen hij schoot, gaat het hof uit van de bevindingen van het NFI, namelijk: dat de locatie waar de Forensische Opsporing de hulzen heeft veiliggesteld ook daadwerkelijk de locatie is waar de uitgeworpen hulzen na het schieten zijn terechtgekomen. Dit scenario sluit aan bij de verklaringen zoals die zijn afgelegd door de aangevers. Afgaande op het NFI-rapport d.d. 21 december 2018 en de door de politie gemaakte reconstructie, gaat het hof er vanuit dat - ten tijde van het schieten - de afstand tussen de verdachte en [slachtoffer 1] ongeveer 32 à 35 meter bedroeg, en de afstand tussen de verdachte en [slachtoffer 2] ongeveer 43 meter.
Met betrekking tot de wijze waarop de verdachte heeft geschoten, gaat het hof ervan uit dat de verdachte, gelet op het feit dat hij eerst knielde en het pistool vervolgens met twee handen vasthield, bewust en gericht op de aangevers geschoten heeft. Het hof acht het niet aannemelijk dat de verdachte, zoals hij heeft verklaard, bewust naar de grond heeft geschoten. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] zijn immers geraakt, in de knie respectievelijk in de bil, en het hof acht het vrijwel uitgesloten dat precies die twee mensen worden geraakt waarmee de verdachte in conflict was, wanneer hij bewust naar de grond vlak voor zich zou hebben geschoten, terwijl zij zich op een afstand van meer dan 30 respectievelijk 40 meter van hem vandaan bevonden, terwijl zij daarbij ook nog bewogen. Zij zijn immers van achteren geraakt, hetgeen aansluit bij hun verklaringen dat zij vluchtten vanwege het vuurwapen dat zij in handen van de verdachte zagen. Het enkele feit dat door het NFI is vastgesteld dat de kogel die [slachtoffer 1] heeft getroffen, gericocheerd is, doet daaraan niet af. Ook die kogel kan bewust en gericht op aangever afgeschoten zijn.
Op grond van voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte minst genomen het voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gehad, in die zin dat hij, door met een vuurwapen een aantal kogels af te vuren op/in hun richting terwijl zij wegrenden, daarmee bewust de aanmerkelijke kans op de dood van beide aangevers heeft aanvaard.
Strafbaarheid van feit 1
Beroep op noodweer
De raadsman heeft in hoger beroep het beroep op noodweer gehandhaafd. De raadsman heeft betoogd dat de verdachte zich moest verdedigen omdat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op hem af kwamen lopen met knuppels en messen, zij de intentie hadden om de verdachte aan te vallen en dat dit alles geen kalm verloop had, maar plaatsvond binnen een kort tijdsbestek.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ingevolge artikel 41, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht is niet strafbaar hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Van een “ogenblikkelijke” aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding.
Zoals reeds vastgesteld zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] richting de loods gelopen omdat ze hoorden dat de verdachte vernielingen aanrichtte. Zij hoorden een hoop kabaal en glasgerinkel, alsook het sissen van banden die lek gestoken werden. Tegelijkertijd begeven diverse andere kampbewoners zich in de richting van de loods. Naar het oordeel van het hof zijn er geen aanwijzingen dat de aanwezigheid van deze mensen – onder meer gelet op de afstand die tussen hen en de verdachte bestond en bleef bestaan – door verdachte redelijkerwijs als bedreigend jegens hem kon worden aangemerkt. Tot deze groep behoorde ook de stiefzoon van verdachte die hem later heeft geholpen het kamp te verlaten. Het hof stelt voorts vast dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] beschikten over 1 of meer slagwapens, doch niet over – zoals de verdachte verklaart – messen. Zij waren daarmee de verdachte tot meer dan 30 meter ([slachtoffer 1]) respectievelijk meer dan 40 meter ([slachtoffer 2]) genaderd.
Het hof stelt vast dat dit oplopen door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] plaatsvond op het moment dat de verdachte zich schuldig maakte aan een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de goederen doordat hij de vernielingen aanrichtte aan de auto’s - de door [slachtoffer 1] geleende auto en de auto van [slachtoffer 2] - en aan goederen van [slachtoffer 1]. In die zin valt naar het oordeel van hof te rechtvaardigen dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] richting de verdachte zijn gaan lopen; de verdachte was immers de eigendommen van onder andere [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan het vernielen. Dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hierbij één en mogelijk twee slagwapens meevoerden is naar het oordeel van het hof gerechtvaardigd in het licht van het onder feit 2 primair bewezen verklaarde gedrag van verdachte. De verdachte was tenslotte eerder op [slachtoffer 1] ingereden en bovendien had [slachtoffer 1] ook gezien dat [verdachte] nadat hij uit diens auto in de sloot was gekomen, een mes met een boksbeugel bij zich had. Op zichzelf is van het ‘oplopen’ door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de richting van de verdachte naar het oordeel van het hof dan ook geen dreiging uitgegaan voor een ogenblikkelijk
wederrechtelijkeaanranding. Dat zij voornemens waren verder te gaan dan het verdachte doen ophouden met het aanrichten van vernielingen is op geen enkele wijze gebleken. Het hof concludeert dat in de geschetste omstandigheden geen sprake was van (een dreiging van) een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens de verdachte. Het beroep op noodweer kan daarom niet slagen.
Feit 3
Nu de verdachte heeft bekend dat hij een vuurwapen met munitie voorhanden heeft gehad en de raadsman met betrekking tot dit feit geen vrijspraak heeft bepleit, zal het hof volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zulks in de bijlage bij dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair, impliciet subsidiair, bewezenverklaarde levert op:

poging tot doodslag, meermalen gepleegd.

Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:

poging tot zware mishandeling.

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;

Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Beroep op noodweerexces
De raadsman van de verdachte heeft zich in hoger beroep, subsidiair, op het standpunt gesteld dat aan de verdachte ten aanzien van feit 1 een beroep op noodweerexces toekomt en dat de verdachte dientengevolge dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Met verwijzing naar hetgeen het hof eerder heeft overwogen naar aanleiding van het beroep op noodweer, geldt dat het beroep op noodweerexces niet kan slagen; er is immers geen sprake (geweest) van een ook voor een geslaagd beroep op noodweerexces vereiste ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte.
Nu er ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, acht het hof de verdachte dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich in de namiddag en avond van 26 augustus 2017 op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan diverse strafbare feiten: twee pogingen tot doodslag, een poging tot zware mishandeling, het voorhanden hebben van een schietklaar pistool met munitie en diverse vernielingen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren zal worden opgelegd. Het hof stelt vast dat de advocaat-generaal deze strafeis in haar requisitoir maar zeer beperkt heeft onderbouwd.
Voorop staat dat bij de beslissing omtrent de strafsoort en de strafmaat de nadruk moet liggen op de bewezen verklaarde twee pogingen tot doodslag, waarvoor in totaal een zeer hoog wettelijk strafmaximum geldt. Het gedrag dat tot toepassing van deze strafbepaling leidt kan vele vormen aannemen, zodat in ieder concreet geval dient te worden nagegaan welke mate van ernst daaraan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De verdachte is op de nadering van aangevers op zijn knie gaan zitten en heeft met een pistool schoten afgevuurd in de richting van deze twee personen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die beiden gewond zijn geraakt. [slachtoffer 1] verkeerde ter plaatse in een levensbedreigende situatie en heeft ten gevolge van deze schietpartij een langdurige medische behandeling ondergaan. [slachtoffer 1] zal de rest van zijn leven nadelige gevolgen van zijn letsel ondervinden in de vorm van pijn en verminderde mobiliteit. Dat laatste geldt, hoewel in mindere mate, ook voor [slachtoffer 2].
Het hof rekent de verdachte verder aan dat de feiten hebben plaatsgevonden op een warme zomeravond, in een woonwagenkamp, waar veel mensen - waaronder ook kinderen - wonen en ook op straat waren of op de dijk naar het woonwagenkamp stonden te kijken naar de gebeurtenissen toen de verdachte begon te schieten. Hoewel het hof oog heeft voor het tussen de verdachte en met name [slachtoffer 1] bestaande, langdurige conflict, ziet het hof hierin geen enkele verzachtende omstandigheid. Het hof stelt vast dat de verdachte steeds een aanvallende houding heeft gekozen en dat hij zich daarbij telkens zeer gewelddadig opstelde en ongeremd te werk ging. Vuurwapengeweld is nimmer een oplossing voor welke onderlinge conflicten dan ook. Voorts rekent het hof de verdachte zwaar aan dat hij, naar eigen zeggen, al gedurende een langere tijd met een doorgeladen wapen in de auto rondreed.
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden en op de opgelegde straffen in vergelijkbare zaken, doet de vordering van de advocaat-generaal naar oordeel van het hof niet voldoende recht aan de ernst van met name de eerste drie bewezenverklaarde feiten.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Beslag
Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu dit bij gelegenheid van het onderzoek werd aangetroffen en dit aan verdachte toebehorende voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl dit van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schade- vergoeding ter zake van geleden materiële en immateriële schade ten bedrage van in totaal € 12.601,91.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Namens de verdachte is de vordering betwist. Bepleit is dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding, nu er sprake is van civielrechtelijke ‘eigen schuld’ aan de zijde van de benadeelde en de vordering daarom een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Het hof passeert dit ‘eigen schuld’ verweer, met verwijzing naar hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen met betrekking tot de toedracht van de schietpartij en de vernielingen en de verwerping van het beroep op noodweer(exces); de schade is niet mede het gevolg van een omstandigheid die aan de benadeelde partij kan worden toegerekend.
Materiële schade
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat materiële schade is geleden als gevolg van de poging tot doodslag, te begroten op € 231,84 voor schade aan kleding, werkschoenen en werkbroek, en € 175,- voor schade aan de reclame op de auto van de benadeelde. De materiële schade die de benadeelde heeft geleden als gevolg van vernieling van goederen in de loods, gevorderd als kosten kinderkamer € 4.195,07, begroot het hof op
€ 1.000,-. De vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van materiële schade zal derhalve tot het bedrag van € 1.406,84 worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, en voor het overige worden afgewezen.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair, impliciet subsidiair, bewezenverklaarde. De vordering, die geënt is op 6:106 sub b BW, leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag van € 8000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 9.406,84 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1].
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schade-vergoeding ter zake van geleden immateriële schade ten bedrage van € 7.000,000. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Namens de verdachte is de vordering betwist. Bepleit is dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding, nu er sprake is van civielrechtelijke ‘eigen schuld’ aan de zijde van de benadeelde en de vordering daarom een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Het hof passeert het ‘eigen schuld’ verweer, met verwijzing naar hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen met betrekking tot de toedracht van de schietpartij en de verwerping van het beroep op noodweer(exces); de schade is niet mede het gevolg van een omstandigheid die aan de benadeelde partij kan worden toegerekend.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair, impliciet subsidiair, bewezenverklaarde. De vordering, die geënt is op 6:106 sub b BW, leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 4000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 4.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Proceskosten
Het vorenstaande brengt mee dat de verdachte, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. Het hof berekent de kosten rechtsbijstand volgens het liquidatietarief rechtbanken en hoven. Het hof ziet in de aard van de zaak en de omvang van de vordering geen aanleiding om hiervan af te wijken.

Benadeelde partij [slachtoffer 1]

De raadsman van slachtoffer [slachtoffer 1] heeft de proceskosten voor de eerste aanleg thans gesteld op
€ 2.959 (brief van 12 februari 2019).
Eerste aanleg: voor het invullen van het formulier “Verzoek tot schadevergoeding” kent het hof ½ punt toe. Op dit formulier staan een bedrag voor immateriële schade met een toelichting en als bijlage medische stukken alsmede drie posten voor materiële schade, vergezeld van nota’s. De inhoudelijke behandeling op de zitting van 15 februari 2019 levert 1 punt op. Ingaande 1 mei 2018 bedroeg tarief II € 543,00 per punt. Derhalve bedraagt het totaal voor de eerste aanleg: 1,5 x € 543,00 = € 814,50.
Behandeling ter zitting in hoger beroep, levert eveneens 1 punt op, derhalve 1 x € 543 = € 543.
Totaal: het totaal van kosten rechtsbijstand bedraagt volgens het liquidatietarief € 1.357,50.

Benadeelde partij [slachtoffer 2]

De raadsman van slachtoffer [slachtoffer 2] heeft de proceskosten voor de eerste aanleg thans gesteld op € 1.240,31 (brief van 12 februari 2019).
Eerste aanleg: voor het invullen van het formulier “Verzoek tot schadevergoeding” kent het hof ½ punt toe. Op dit formulier staat een bedrag voor immateriële schade met een toelichting en als bijlage medische stukken. De inhoudelijke behandeling op de zitting van 15 februari 2019 levert 1 punt op. Ingaande 1 mei 2018 bedroeg tarief I € 461,00 per punt. Derhalve bedraagt het totaal voor de eerste aanleg:
1,5 x € 461,00 = € 691,50.
Behandeling ter zitting in hoger beroep, levert eveneens 1 punt op, derhalve 1 x € 461,00 = € 461,00
Totaal: het totaal van kosten rechtsbijstand bedraagt volgens het liquidatietarief € 1.152,50.
Het hof zal de verdachte daarom veroordelen in de kosten door de
benadeelde partij [slachtoffer 1]gemaakt, tot op heden begroot op
€ 1.357,50en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Het hof zal de verdachte daarom veroordelen in de kosten door de
benadeelde partij [slachtoffer 2]gemaakt, tot op heden begroot op
€ 1.152,50en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36d, 36f, 45, 57, 287, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, impliciet primair, alsmede onder 2 primair (jegens [slachtoffer 2]) en subsidiair (jegens [slachtoffer 2]) tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, impliciet subsidiair, 2 primair (jegens [slachtoffer 1]), 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, impliciet subsidiair, 2 primair, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1.00 STK Vuurwapen IMITATIE.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder
1 primair, impliciet subsidiair, en het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 9.406,84 (negenduizend vierhonderdzes euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 1.406,84 (duizend vierhonderdzes euro en vierentachtig cent) materiële schade en € 8.000,00 (achtduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 1.357,50.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 primair, impliciet subsidiair, en het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 9.406,84 (negenduizend vierhonderdzes euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 1.406,84 (duizend vierhonderdzes euro en vierentachtig cent) materiële schade en € 8.000,00 (achtduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 82 (tweeëntachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 26 augustus 2017.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 1 primair, impliciet subsidiair, bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.000,00 (vierduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 1.152,50.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 1 primair, impliciet subsidiair, bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.000,00 (vierduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 50 (vijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 26 augustus 2017.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. J.W. van den Hurk en mr. W.A.G.J.W. Ferenschild, in bijzijn van de griffier mr. F.A. Janse.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 november 2020.
Mr. Van den Hurk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.