ECLI:NL:GHDHA:2020:2113

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
200.276.881/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot tenuitvoerlegging van een in het Verenigd Koninkrijk gewezen arbitraal vonnis

In deze zaak hebben de verzoeksters, Offshore Support Vessels 12 Pte. Ltd. en Vroon Offshore Services Pte. Ltd., beiden gevestigd te Singapore, een verzoek ingediend bij het Gerechtshof Den Haag tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis dat op 27 juli 2016 in Londen is gewezen. De verweerster, Inrada International Subsea Projects B.V., gevestigd te Schiedam, is niet verschenen in de procedure. Het hof heeft vastgesteld dat Inrada tekort is geschoten in haar verplichtingen uit een huurcontract met Vroon Offshore, wat heeft geleid tot een arbitrageprocedure waarin Vroon een bedrag van USD 795.785,94 heeft gevorderd. Het hof heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken, waaronder een gelegaliseerd origineel van het arbitraal vonnis en de arbitrage-overeenkomst. Ondanks dat er geen vertaling van het arbitraal vonnis in het Nederlands is overgelegd, heeft het hof geoordeeld dat dit geen belemmering vormt voor de tenuitvoerlegging, aangezien het hof de Engelse taal voldoende machtig is. Het hof heeft geoordeeld dat er geen gronden zijn voor weigering van de tenuitvoerlegging en heeft het verzoek van Vroon toegewezen. Inrada is veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op € 865,50 aan verschotten en € 2.148,-- aan salaris van de advocaat. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.276.881/01

beschikking van 17 juli 2020

in de zaak van
1. Offshore Support Vessels 12 Pte. Ltd.,
2. Vroon Offshore Services Pte. Ltd.,
hierna te noemen: Vroon Offshore,
beide gevestigd te Singapore,
verzoeksters,
hierna gezamenlijk te noemen: Vroon,
advocaat: mr. D. Komen te Rotterdam,
tegen

Inrada International Subsea Projects B.V.,

gevestigd te Schiedam,
verweerster,
hierna te noemen: Inrada,
niet verschenen.

Het geding

1.1
Het verloop van het geding blijkt uit:
  • het op 9 april 2020 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift van Vroon, met producties;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling (via Skype) van het verzoek op 19 juni 2020;
  • het e-mailbericht van 19 juni 2020 van mr. Komen met als bijlage een scan (pdf-bestand) van het op 15 mei 2020 op verzoek van Vroon uitgebrachte deurwaardersexploot waarbij Inrada is opgeroepen voor de zitting van 19 juni 2020;
  • de brief van 2 juli 2020 van mr. Komen met als bijlagen een gelegaliseerd origineel van het arbitraal vonnis en het origineel van de arbitrage-overeenkomst.
1.2
Uitspraak is bepaald op heden.

De feiten

2.1
Het hof gaat uit van de volgende, als vaststaand aan te merken feiten.
i. i) Op 26 augustus 2015 hebben Vroon Offshore en Inrada een
charterpartygesloten waarbij het destijds aan Vroon in eigendom toebehorende
offshore service vessel‘[naam]’ (hierna: het schip) aan Inrada werd verhuurd.
ii) Inrada schoot tekort in de nakoming van haar contractuele verplichting om de huur van het schip aan Vroon Offshore te voldoen.
iii) Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam in 2016 heeft Vroon conservatoir derdenbeslag doen leggen ten laste van Inrada.
iv) Op de voet van het bepaalde in art. 34 van de
charterpartyheeft Vroon Offshore vervolgens een arbitrageprocedure in Londen aanhangig gemaakt. In deze procedure heeft zij van Inrada betaling van een bedrag van USD 795.785,94 gevorderd. Ondanks behoorlijke oproeping daartoe is Inrada in de arbitrageprocedure niet verschenen.
v) Bij
final abitration award(hierna: het arbitraal vonnis) van 27 juli 2016 is Inrada veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag aan Vroon Offshore, te vermeerderen met rente, en in de kosten van de procedure.
vi) Van het arbitraal vonnis staat geen rechtsmiddel (meer) open.
vii) Inrada heeft niet vrijwillig aan het arbitraal vonnis voldaan.

Het verzoek

3.1
Vroon verzoekt het hof om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, zonder verplichting tot zekerheidstelling, verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis in Nederland, met veroordeling van Inrada in de kosten van de procedure.
3.2
Inrada is in deze procedure niet verschenen – ondanks behoorlijke oproeping daartoe overeenkomstig het bepaalde in art. 987 lid 3 Rv, zoals blijkt uit de bijlage bij het in rov. 1.1 genoemde e-mailbericht van 19 juni 2020 – en heeft (dus) geen verweer gevoerd.

De bevoegdheid van het hof

4.1
Aangezien Inrada statutair is gevestigd in (Schiedam en daarmee in) het ressort van het gerechtshof Den Haag, is dit hof bevoegd kennis te nemen van het verzoek en daarover te oordelen (art. 1075 lid 2 en art. 985 Rv).

De beoordeling van het verzoek

5.1
Vroon heeft een (kopie van een) gecertificeerd afschrift van de
charterpartyen een afschrift van het gelegaliseerde origineel van het arbitraal vonnis overgelegd. Vroon is door het hof (bij e-mailbericht van 30 juni 2020) in de gelegenheid gesteld behoorlijk gewaarmerkte afschriften van het origineel van het arbitraal vonnis en van het origineel van de
charterpartyover te leggen. Om haar moverende redenen en met instemming van het hof heeft Vroon ervoor gekozen (per aangetekende post) het gelegaliseerde origineel van het arbitraal vonnis en het origineel van de
charterpartyaan het hof te doen toekomen. Op 2 juli 2020 zijn de aangekondigde stukken ter griffie van het hof binnengekomen. Het hof heeft kennis genomen van deze stukken en vastgesteld dat het een gelegaliseerd origineel van het arbitraal vonnis en het origineel van de
charterpartybetreft (waarna de stukken aan Vroon zijn geretourneerd). Naar het oordeel van het hof heeft Vroon aldus voldaan aan de vereisten voor (erkenning en) tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis als bedoeld in art. IV lid 1 van het Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken (het Verdrag van New York 1958), waartoe zowel het Verenigd Koninkrijk als Nederland zijn toegetreden.
5.2
Aan het uit lid 2 van art. VI van het Verdrag van New York 1958 voortvloeiende vereiste van een vertaling van het arbitraal vonnis en de
charterpartyuit het Engels in het Nederlands of het Fries is weliswaar niet voldaan, maar daaraan heeft het hof geen behoefte omdat het de Engelse taal voldoende machtig is om kennis te kunnen nemen van de inhoud van deze stukken.
5.3
Van een grond voor weigering van de verzochte tenuitvoerlegging is niet gebleken.
5.4
Het voorgaande brengt mee dat het verzoek toewijsbaar is. Het hof zal op de voet van art. 1075 Rv, en met inachtneming van het Verdrag van New York 1958, verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis verlenen. Inrada zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

Beslissing

Het hof:
verleent verlof tot tenuitvoerlegging van het op 27 juli 2016 in Londen (Verenigd Koninkrijk) tussen partijen gewezen arbitraal vonnis;
veroordeelt Inrada in de kosten van dit geding, aan de zijde van Vroon tot op heden begroot op (kosten deurwaardersexploot: € 105,50 + griffierecht: € 760,-- =) € 865,50 aan verschotten en (2 punten tarief II =) € 2.148,-- aan salaris van de advocaat;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.J. van Kooten, C.J. Verduyn en M.C.M. van Dijk, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juli 2020 in aanwezigheid van de griffier.