ECLI:NL:GHDHA:2020:2087

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
200.281.457/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een gecertificeerde instelling als neutrale derde tot voogdes in een geschil over voogdij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een gecertificeerde instelling als voogdes over een minderjarige. De grootmoeder vaderszijde, die optreedt als wettelijk vertegenwoordiger van de vader, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag van 25 mei 2020, waarin de gecertificeerde instelling tot voogdes was benoemd. De grootmoeder vaderszijde verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en zelf tot voogdes te worden benoemd, terwijl de raad voor de Kinderbescherming en de grootmoeder moederszijde de beslissing van de rechtbank willen handhaven.

Het hof heeft vastgesteld dat de grootmoeder vaderszijde ontvankelijk is in haar hoger beroep, maar oordeelt dat de zorgen over de relatie tussen de moeder en de grootmoeder moederszijde, alsook de invloed van de grootmoeder vaderszijde, nog steeds bestaan. De raad en de gecertificeerde instelling hebben aangegeven dat het in het belang van de minderjarige is dat de voogdij wordt uitgeoefend door een neutrale derde, om zo mogelijke conflicten tussen de families te voorkomen. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd, waarbij de gecertificeerde instelling als voogdes is benoemd, en het verzoek van de grootmoeder vaderszijde afgewezen.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van een stabiele opvoedomgeving voor de minderjarige en de noodzaak van deskundige begeleiding voor de ouders. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.281.457/01
rekestnummers rechtbank : FA RK 20-1957 en FA RK 20-2869
zaaknummers rechtbank : C/09/590790 en C/09/592561
beschikking van de meervoudige kamer van 28 oktober 2020
inzake
[appellante] ,
in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van
[naam minderjarige vader] , geboren op [geboortedatum 1] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de grootmoeder vaderszijde,
advocaat mr. M.A. Spek te Den Haag,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,
gevestigd te Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. Stichting Jeugdbescherming West regio Haaglanden,
gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
2. [naam 1] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de grootmoeder moederszijde,
advocaat mr. E.H. Visser te Den Haag.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 25 mei 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De grootmoeder vaderszijde is op 20 juli 2020 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De grootmoeder moederszijde heeft op 11 september 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
De gecertificeerde instelling heeft op 17 september 2020 een verweerschrift ingediend.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 23 september 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de grootmoeder vaderszijde, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door [naam 2] ;
  • de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [naam 3] en [naam 4] ;
  • de grootmoeder moederszijde, bijgestaan door haar advocaat;
  • de ouders van de hierna nader te noemen [de minderjarige] .

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
[naam 5] (hierna te noemen: de moeder), geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 1] , en [naam 7] (hierna te noemen: de vader), geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 1] , zijn de ouders van:
- [de naam minderjarige] (hierna te noemen: de minderjarige), geboren op [geboortedatum 4] te [geboorteplaats 2] .
3.3
De moeder en de vader zijn beiden minderjarig.
3.4
De vader heeft de (destijds nog ongeboren) minderjarige erkend op 24 maart 2020.
3.5
Bij beschikking van 18 mei 2020 is de moeder onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling voor de duur van een jaar.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de gecertificeerde instelling benoemd tot voogdes over de (destijds nog ongeboren) minderjarige, zulks met ingang van de dag van de geboorte van de minderjarige. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
De grootmoeder vaderszijde verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek om de gecertificeerde instelling tot voogdes over de minderjarige te benoemen af te wijzen, de voogdij van de gecertificeerde instelling te beëindigen en de grootmoeder vaderszijde te benoemen tot voogdes, dan wel het verzoek van de grootmoeder moederszijde om tot voogdes te worden benoemd alsnog toe te wijzen.
4.3
De raad verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De grootmoeder moederszijde verzoekt (naar het hof begrijpt) de verzoeken van de grootmoeder vaderszijde af te wijzen, dan wel de grootmoeder moederszijde te benoemen tot voogdes over de minderjarige.
4.5
De gecertificeerde instelling verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen.
5. De motivering van de beslissing
Ontvankelijkheid
5.1
Nu de grootmoeder vaderszijde in eerste aanleg als informant was aangemerkt, rijst allereerst de vraag of de grootmoeder vaderszijde kan worden ontvangen in haar hoger beroep. De grootmoeder vaderszijde stelt dat zij hoger beroep heeft ingesteld in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de vader. Ter zitting heeft de vader verklaard dat hij op de hoogte was van het beroepschrift en dat hij achter het verzoek staat. De advocaat van de grootmoeder moederszijde heeft aangegeven dat zij ervan uit is gegaan dat het beroepschrift door de vader is ingediend, via zijn wettelijk vertegenwoordiger.
5.2
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de grootmoeder vaderszijde – in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de vader - kan worden ontvangen in haar hoger beroep.
Voogdij
5.3
De grootmoeder vaderszijde betoogt dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat de gecertificeerde instelling met de voogdij wordt belast. Zij stelt in dat verband dat er geen problemen zijn tussen de wederzijdse families en dat de overweging van de rechtbank dat er nog steeds zorgen bestaan over de relatie tussen de moeder en de grootmoeder moederszijde onvoldoende concreet is. Uit het raadsrapport volgt dat de grootmoeder moederszijde zich bewust is van de taken en verantwoordelijkheden die bij het moederschap komen kijken. Het is volgens de grootmoeder vaderszijde dan ook onbegrijpelijk dat de grootmoeder moederszijde niet tot voogdes over de minderjarige is benoemd. Voorts stelt de grootmoeder vaderszijde dat de minderjarige op grond van het IVRK recht heeft op behoud van de familiebanden, omgang, zorg, bescherming en veiligheid. Aan de verdragsbepalingen wordt het meest tegemoet gekomen wanneer een familielid tot voogdes wordt benoemd. De grootmoeder vaderszijde stelt dat zij daartoe de aangewezen persoon is, aangezien zij veel regelt met betrekking tot de minderjarige.
5.4
De raad heeft ter zitting aangevoerd dat het in het belang van de minderjarige is dat zijn opvoedomgeving zo rustig mogelijk is en dat de voogd een neutrale tussenpersoon is. De moeder is onder toezicht gesteld en er zijn zorgen over de relatie tussen de moeder en de grootmoeder moederszijde. Daarnaast is het de vraag of de grootmoeder moederszijde bestand is tegen de invloed van de grootmoeder vaderszijde. De zorg van de raad is dat de hulpverlening onvoldoende van de grond zal komen of dat de zorgen onvoldoende zullen worden herkend indien een van de grootmoeders tot voogdes zou worden benoemd.
5.5
De grootmoeder moederszijde voert aan dat zij tevreden is over de begeleiding door de gecertificeerde instelling. Zij is van mening dat het beter is om de voogdijbenoeming in stand te laten, omdat een wijziging voor onrust kan zorgen. Voor zover het hof toch van oordeel is dat een familielid tot voogdes moet worden benoemd, acht de grootmoeder moederszijde zich daarvoor de meest geschikte persoon, aangezien de moeder en de minderjarige bij haar woonachtig zijn. De familieverhoudingen zijn goed, maar wanneer de voogdij bij de familie van de vader komt te liggen leidt dit mogelijk tot spanningen en problemen. Voorts merkt de grootmoeder moederszijde op dat al sinds de zomer van 2019 geen sprake meer is van problemen tussen haar en de moeder. Bovendien staan zij beiden open voor hulp en begeleiding.
5.6
De gecertificeerde instelling stelt dat er nog altijd zorgen zijn over de relatie tussen de moeder en de grootmoeder moederszijde, over de mate van beïnvloedbaarheid van de grootmoeder moederszijde en over de wisselwerking tussen de families van beide ouders. Ook zijn er zorgen over het mogelijke loyaliteitsconflict waarin de moeder verkeert en herkennen de moeder en de grootmoeder moederszijde de zorgen van de hulpverlening onvoldoende. De gecertificeerde instelling is daarom van mening dat het niet in het belang van de minderjarige is om een familielid tot voogdes te benoemen. Het risico is dan dat de belangen van de minderjarige niet voorop komen te staan, dat hij regelmatig onderwerp van discussies zal zijn en dat hulpverlening te laat wordt ingeschakeld, hetgeen een negatieve invloed kan hebben op zijn ontwikkeling en opvoeding.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:246 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn minderjarigen onbevoegd tot het gezag. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253q, tweede lid, BW benoemt de rechtbank een voogd wanneer beide ouders die gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kinderen uitoefenen, daartoe op een der in artikel 1:246 BW genoemde gronden onbevoegd zijn.
5.8
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en heeft beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze – na een eigen afweging – tot de zijne. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Daartoe overweegt het hof als volgt. Ondanks dat er sinds de bestreden beschikking verschillende positieve ontwikkelingen hebben plaatsgevonden - de ouders gaan beiden weer naar school en de minderjarige gaat naar de crèche - zijn de door de rechtbank genoemde zorgen met betrekking tot de uitoefening van de voogdij door een familielid naar het oordeel van het hof onveranderd gebleven. Zowel de raad als de gecertificeerde instelling hebben ter zitting verklaard dat er nog altijd zorgen zijn over de beïnvloedbaarheid van de grootmoeder moederszijde door de grootmoeder vaderszijde, over de relatie tussen de moeder en de grootmoeder moederszijde en over het herkennen van de zorgen van de hulpverlening door de moeder en de grootmoeder moederszijde. Hoewel het hof ziet en begrijpt dat beide grootmoeders zich zeer betrokken voelen bij de minderjarige en dat de grootmoeder vaderszijde wenst zelf met de voogdij over de minderjarige te worden belast, is het hof met de rechtbank van oordeel dat de benoeming van de gecertificeerde instelling tot voogdes in het belang van de minderjarige is. Door de voogdij door een neutrale instantie te laten uitoefenen kan worden voorkomen dat er problemen ontstaan tussen de families van beide ouders, als gevolg waarvan de belangen van de minderjarige mogelijk niet langer voorop komen te staan. Bovendien kunnen de ouders op deze manier deskundig worden begeleid in hun ouderschap, zodat zij in de toekomst zelf in staat zullen zijn om het gezag over de minderjarige uit te oefenen. Bij zijn beslissing weegt het hof tevens mee dat de grootmoeder moederszijde in hoger beroep heeft aangegeven dat zij tevreden is met de hulp en begeleiding die de gecertificeerde instelling biedt en dat zij het liefst ziet dat de voogdijbenoeming in stand blijft. Gelet op het vorenoverwogene zal het hof de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 25 mei 2020;
wijst af het meer of anders verzochte;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Den Haag, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, M.W. Koek en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. L.A.J. Brouwer als griffier en is op 28 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.