In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een gecertificeerde instelling als voogdes over een minderjarige. De grootmoeder vaderszijde, die optreedt als wettelijk vertegenwoordiger van de vader, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag van 25 mei 2020, waarin de gecertificeerde instelling tot voogdes was benoemd. De grootmoeder vaderszijde verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en zelf tot voogdes te worden benoemd, terwijl de raad voor de Kinderbescherming en de grootmoeder moederszijde de beslissing van de rechtbank willen handhaven.
Het hof heeft vastgesteld dat de grootmoeder vaderszijde ontvankelijk is in haar hoger beroep, maar oordeelt dat de zorgen over de relatie tussen de moeder en de grootmoeder moederszijde, alsook de invloed van de grootmoeder vaderszijde, nog steeds bestaan. De raad en de gecertificeerde instelling hebben aangegeven dat het in het belang van de minderjarige is dat de voogdij wordt uitgeoefend door een neutrale derde, om zo mogelijke conflicten tussen de families te voorkomen. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd, waarbij de gecertificeerde instelling als voogdes is benoemd, en het verzoek van de grootmoeder vaderszijde afgewezen.
De beslissing van het hof benadrukt het belang van een stabiele opvoedomgeving voor de minderjarige en de noodzaak van deskundige begeleiding voor de ouders. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.