ECLI:NL:GHDHA:2020:2084
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Beëindiging gezag ouders na mishandeling van minderjarige met ernstig letsel
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kind, dat ernstig lichamelijk letsel had opgelopen door mishandeling. De vader en moeder waren in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin hun gezag was geschorst en de gecertificeerde instelling (GI) was benoemd tot voogd. De zaak kwam aan het licht na een melding van ernstige mishandeling, waarbij het kind in levensgevaar verkeerde. De rechtbank had vastgesteld dat de ouders hun verantwoordelijkheden ernstig hadden verzaakt door geen medische hulp in te roepen na het ontstaan van het letsel. Het hof oordeelde dat er sprake was van misbruik van gezag door beide ouders, en dat de ouders niet in staat waren om binnen een aanvaardbare termijn de zorg voor het kind te waarborgen. De vader en moeder voerden aan dat zij in staat waren om de zorg voor het kind te hernemen, maar het hof oordeelde dat de belangen van het kind voorop stonden. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en wees de verzoeken van de ouders af. De ouders hadden geen inzicht in de ernst van de situatie en toonden geen schuldbesef, wat leidde tot de conclusie dat het gezag terecht was beëindigd. De moeder had ook verzocht om een omgangsregeling, maar dit werd afgewezen omdat het hof oordeelde dat contactherstel schadelijk zou zijn voor het kind, dat nog in een herstelfase verkeerde.