ECLI:NL:GHDHA:2020:2083

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
2200017620
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Den Haag inzake poging tot doodslag en bedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 januari 2020. De verdachte, geboren in 1977 en thans gedetineerd, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren met aftrek van voorarrest, en er was een maatregel tot gedragsbeïnvloeding opgelegd. De zaak betreft een poging tot doodslag en bedreiging van de ex-partner van de verdachte. De verdachte heeft op 26 juni 2019 met een moersleutel meermalen op het hoofd van de aangeefster geslagen, wat leidde tot zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast heeft hij in een brief aan de Raad voor de Kinderbescherming dreigende taal geuit jegens de aangeefster. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak grondig onderzocht, inclusief de vordering van de advocaat-generaal, en heeft geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met de oplegging van de maatregel tot gedragsbeïnvloeding. Tevens is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor een bedrag van € 14.167,70, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000176-20
Parketnummers: 09-153520-19 en 09-292679-19
Datum uitspraak: 3 november 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 januari 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
thans gedetineerd in de P.I. Flevoland, HvB Lelystad te Lelystad.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het bij dagvaarding I onder 1 primair en het bij dagvaarding II tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest.
Tevens is aan de verdachte de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking opgelegd.
Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als nader in het vonnis vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding met parketnummer 09-153520-19 en in de inleidende dagvaarding met parketnummer 09-292679-19.
Het hof heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien. Het zal die nummering in dit arrest aanhouden.
1.
hij op of omstreeks 26 juni 2019 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, (met kracht) met een moersleutel, althans met gereedschap, althans met een hard voorwerp, meermalen op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 juni 2019 te 's-Gravenhage aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en/of ocipitaal (breuk in de schedel) heeft toegebracht door met kracht met een moersleutel, althans met gereedschap, impressiefractuur links van het leven te beroven, (met kracht) met een moersleutel, althans met gereedschap, althans met een hard voorwerp, als met een hard voorwerp, meermalen op/tegen het hoofd van die [aangever] te slaan;
2.
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 22 oktober 2019 tot en met 1 november 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door aan de Raad voor de Kinderbescherming een brief te sturen met hierin onder andere de woorden "stop dat kreng!! Anders doe ik het", althans woorden en/of feitelijkheden van gelijke dreigende aard of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens de beslissing met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair.
hij op
of omstreeks26 juni 2019 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven,
(met kracht
)met een moersleutel,
althans met gereedschap, althans met een hard voorwerp,meermalen op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij
op een tijdstipin
of omstreeksde periode van
22 oktober 2019 tot en met 1 november 2019
te
's-Gravenhage, althansin Nederland, [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door aan de Raad voor de Kinderbescherming een brief te sturen met hierin onder andere de woorden "stop dat kreng!! Anders doe ik het"
, althans woorden en/of feitelijkheden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Voorwaardelijk opzet bij feit 1
Het hof is op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep van oordeel dat is komen vast te staan dat de verdachte met grote kracht met een zware moersleutel meermalen op het hoofd van aangeefster heeft geslagen. De verdachte heeft volstrekt ongecoördineerd hard geslagen en aangeefster geraakt waar hij haar raken kon. Hij heeft haar daarbij zowel op de voorkant van haar hoofd, als op de achterkant geraakt. Ook heeft hij haar geraakt op haar schouder en bovenarm.
Door met een dergelijk voorwerp en met kracht meermalen op het hoofd van aangeefster te slaan, was er een aanmerkelijke kans dat fataal hersenletsel zou ontstaan en zij het niet zou overleven. Dat verdachte willens en wetens die aanmerkelijke kans heeft aanvaard volgt uit zijn handelen.
Ten aanzien van feit 2
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich –op gronden als vermeld in de pleitnotities- op het standpunt gesteld dat de verdachte van de tenlastegelegde bedreiging dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op 1 november 2019 heeft aangeefster van de Raad voor de Kinderbescherming digitaal een brief doorgestuurd gekregen die de Raad voor de Kinderbescherming had ontvangen van de verdachte. In de brief werd dreigende taal geuit jegens zowel de Kinderbescherming als aangeefster. De brief werd afgesloten met een postscriptum waarin stond: “Stop dat kreng!! Anders doe ik het”. Verdachte heeft bekend dat hij de brief vanuit detentie naar de Raad voor de Kinderbescherming heeft verstuurd. Deze brief is bij aangeefster terecht gekomen.
Het hof is van oordeel dat de aard van het bericht,
bezien in het licht van de gebeurtenis van 26 juni 2019, bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht oplevert. Mede door die omstandigheid kon bij aangeefster in redelijkheid de vrees ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd. Voorts is het hof van oordeel dat voor de verdachte voorzienbaar was dat deze brief ook ter kennis van aangeefster zou komen, nu hij en aangeefster – onder meer met langdurige tussenkomst van de Raad voor de Kinderbescherming - al geruime tijd een conflict met elkaar hebben over zijn omgang met hun gezamenlijke kinderen en daarover ook geprocedeerd wordt.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde levert op:

1 primair: poging tot doodslag;

2.bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze
schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn
ex-partner, de moeder van zijn twee, nog jonge, kinderen.
Verdachte heeft haar in een uitbarsting van geweld
herhaaldelijk, met grote kracht, op het hoofd geslagen met een zwaar stuk gereedschap, waartegen zij zich - doordat zij in haar auto zat - niet kon verweren.
Dat het slachtoffer hierbij niet dodelijk gewond is geraakt, is een gelukkige omstandigheid die niet aan het agressieve en onaanvaardbare gedrag van de verdachte is te danken. Namens de verdachte is betoogd dat – anders dan door de rechtbank is geoordeeld – hij geen vol opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad en dat dit zou moeten leiden tot oplegging van een lagere vrijheidsstraf dan in eerste aanleg opgelegd. Het hof neemt inderdaad aan dat de verdachte de dood van het slachtoffer niet heeft willen bewerkstelligen, maar dat leidt niet tot de slotsom dat de straf gematigd zou moeten worden.
Een lagere straf zou geen recht doen aan de grote ernst van feit 1.
Een paar maanden na deze uitbarsting van geweld heeft verdachte zijn ex-partner ook nog bedreigd in een brief.
Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtoffer-verklaring is gebleken hoezeer beide incidenten hebben ingegrepen in het leven van het slachtoffer, niet in de laatste plaats door het grote en blijvende litteken op haar kaak. Ook heeft de zeer gewelddadige aanranding van hun moeder door hun vader een enorme impact (gehad) op een van de dochtertjes van verdachte. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan.
Het hof heeft verder in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, die ook alle in relatie staan tot het conflict dat hij heeft met het slachtoffer en de Raad voor de Kinderbescherming en dat is ontstaan na het verbreken van de relatie met aangeefster. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Rapportages ten aanzien van de verdachte
Het hof heeft allereerst acht geslagen op de omtrent de persoon van de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapportage d.d. 25 oktober 2019 van [naam psychiater], psychiater. Dit rapport houdt onder meer in dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde
aanpassingsstoornis, die zich uit in een overmatige psychische of gedragsmatige reactie op een stressor, waarbij de reactie niet in verhouding staat tot de stressor.
Ook de psycholoog, [naam psycholoog], stelt zich in de
Pro Justitia rapportage van 4 november 2019 op het standpunt dat bij verdachte sprake is van een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag, persisterend van aard en stelt daarnaast een aantal kenmerken vast van een dwangmatige persoonlijk-heidsstoornis.
De psychiater noch de psycholoog heeft geconcludeerd dat de bij verdachte vastgestelde stoornis heeft doorgewerkt in de feiten die hem verweten worden.
Desalniettemin volgt uit beide rapporten de aanwezigheid van een stoornis bij verdachte. Verdachte behoeft dan ook behandeling van die stoornis om recidive in de toekomst te voorkomen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het reclasserings-advies d.d. 27 december 2019.
De reclassering schetst een beeld van verdachte als
een getergde man zonder probleembesef, die zijn onrecht boven alles stelt, egocentrisch van aard is en geen eigen verantwoordelijkheid neemt voor het eigen probleemgedrag. Ten aanzien van de behandelgeschiedenis van verdachte blijkt uit het reclasseringsadvies dat verdachte eerder een behandelverplichting is opgelegd, maar dat zijn behandeling bij De Waag niet van de grond is gekomen omdat verdachte erkenning wilde voor zijn gevoelens
van frustratie en geen behandeling wenste voor zijn probleemgedrag. Verdachte lijkt nog steeds in deze houding te volharden.
Verdachte heeft in detentie een brief van de Raad voor
de Kinderbescherming ontvangen waarin de impact werd beschreven van het delict op één van zijn dochters. Hierdoor heeft verdachte een toenemend schuld- en
verantwoordelijkheidsgevoel en heeft hij aangegeven te willen werken aan emotie- en agressieregulatie.
De reclassering merkt op dat de houding van verdachte op langere termijn niet is vast te stellen, indien hij wederom stress ervaart doordat hij zijn kinderen niet ziet. Het risico op recidive, letselschade en onttrekking aan voorwaarden wordt door de reclassering ingeschat als hoog. De reclassering heeft voor de toekomst een uitgebreid behandelplan opgesteld en uitgewerkt door middel van verschillende voorwaarden, waarbij
wordt aangegeven dat langdurig toezicht aangewezen is.
De reclassering stelt vast dat te zijner tijd als voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen en een contact- en locatieverbod nodig zijn om het risico op recidive te
kunnen beperken.
Omdat het hof met de rechtbank van oordeel is dat de kans aanwezig is dat het recidiverisico na ommekomst van de gevangenisstraf nog niet tot een aanvaardbaar niveau is teruggedrongen, zal het hof ook de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen, zoals de reclassering heeft geadviseerd en de advocaat-generaal heeft geëist. Er is voldaan aan de formele eisen die de wet stelt voor het opleggen van deze maatregel. Het hof acht het opleggen van deze maatregel aangewezen ter bescherming van de algemene veiligheid van personen en goederen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede oplegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder
1 primair en 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van
€ 14.167,70.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 14.167,70.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is daarnaast van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van met name het onder 1 primair alsmede het onder 2 bewezenverklaarde.
De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf
26 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 14.167,70 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[aangever].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 38z, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Het hof legt aan de verdachte op
de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.

Vordering van de benadeelde partij

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ter zake van het onder
1 primair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 14.167,70 (veertienduizend honderdzevenenzestig euro en zeventig cent) bestaande uit € 1.667,70 (duizend zeshonderdzevenenzestig euro en zeventig cent) materiële schade en € 12.500,00 (twaalfduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[naam aangever], ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 14.167,70 (veertienduizend honderdzevenenzestig euro en zeventig cent) bestaande uit € 1.667,70 (duizend zeshonderd-zevenenzestig euro en zeventig cent) materiële schade en € 12.500,00 (twaalfduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 105 (honderdvijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 26 juni 2019.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. F.P. Geelhoed en mr. I.P.A. van Engelen, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 november 2020.