ECLI:NL:GHDHA:2020:2079

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
2200155619
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor rijden onder invloed van THC en ongeldig rijbewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor het rijden onder invloed van THC en het besturen van een voertuig met een ongeldig verklaard rijbewijs. De verdachte was op 5 oktober 2018 in Wassenaar staande gehouden door de politie, waarbij bleek dat hij onder invloed was van cannabis. Het bloedmonster dat was afgenomen, toonde een THC-gehalte aan dat boven de wettelijke grenswaarde lag. De verdachte voerde verweren aan over de termijnoverschrijding van het bloedonderzoek en de omstandigheden waaronder het monster was bewaard en getransporteerd. Het hof oordeelde dat de overschrijding van de termijn van 90 minuten voor bloedafname niet leidde tot bewijsuitsluiting, omdat er bijzondere omstandigheden waren die deze overschrijding rechtvaardigden. Het hof verwierp de verweren van de verdediging en achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van een tweede tenlastelegging.

Uitspraak

Parketnummers: 96-257511-18 en 96-220218-18

Gerechtshof Den Haag

enkelvoudige kamer voor strafzaken

Proces-verbaal

van de op 15 september 2020 in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof.
Tegenwoordig zijn:
mr. R.J. de Bruijn, voorzitter,
mr. A.M. Grasman, griffier.
Voorts is aanwezig mr. M. Boekhoud, advocaat-generaal.
De voorzitter begint het onderzoek door het doen uitroepen van de zaak tegen na te noemen verdachte.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] (Bosnië en Herzegovina),
wonende te [adres].
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. C.C.M. Welten, advocaat te Rotterdam. Voorts is aanwezig mr. D. van der Linden, advocaat-stagiaire te Amsterdam.
Alle verklaringen zijn zakelijk weergegeven, tenzij anders vermeld.
De voorzitter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en wijst erop dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De verdachte wordt onmiddellijk na het voordragen van de zaak in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.
De verdachte geeft op ten onrechte te zijn veroordeeld. De raadsman vult aan dat het bezwaar vooral de strafmaat betreft.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van:
- een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 september 2020, betreffende de verdachte;
- de stukken van het voorbereidend onderzoek en alle overige stukken van onderzoek.
De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende:
Het was een beetje vaag. Ik had die dag geen cannabis gebruikt, maar het zat blijkbaar nog wel in mijn bloed. Ik erken dat ik de feiten heb gepleegd. Ik moest naar een cursus. Eerst had ik geen geld, daarna had ik betaald maar ben ik niet gegaan, en uiteindelijk ben ik wel gegaan. Pas bij de cursus kwam ik er achter dat mijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dat was vaag, want bij die cursus komen ook mensen die nog wel mogen rijden. Ik wist dus ergens wel dat ik niet mocht rijden, maar ik heb het toch gedaan.
Op dit moment loop ik stage in een verzorgingsinstelling in [plaats]. Daarnaast ga ik naar school. Het is meer werken dan leren, daar ben ik beter in. Hiervoor heb ik HAVO gedaan.
In maart is de hulpverlening voor mijn psychische klachten gestart. Ik ben overgeplaatst naar [instelling], zij helpen mij re-integreren. Ik ga daar wekelijks naartoe. Het is nog niet helemaal duidelijk of ik echt schizofrenie heb.
Ik blow helemaal niet meer. Ik ben ook een paar keer flauw gevallen dus mijn omgeving weet ook dat ik het niet meer moet doen. De medicijnen die ik heb, daar mag ik ook niet mee rijden tot zes maanden na een psychose. Ik wil wel opnieuw mijn rijbewijs halen na de cursus.
Ik heb schulden van ongeveer € 5480,-. Dat zijn andere boetes, die ben ik aan het aflossen. Een taakstraf zou wel mogelijk zijn.
De advocaat-generaal voert hierna het woord en draagt de schriftelijke vordering voor.
De advocaat-generaal vordert vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde tot een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Tevens vordert de advocaat-generaal dat de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen wordt ontzegd voor de duur van zes maanden.
De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota.
Daar voegt hij voorafgaand aan de nota aan toe dat cliënt ten aanzien van het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs alleen het feit van 5 november 2018 heeft erkend; ten tijde van het feit van 5 oktober 2018 was hij niet op de hoogte van het feit dat het rijbewijs ongeldig was verklaard. Ten aanzien van de feiten van 5 oktober 2018 wordt vrijspraak bepleit.
De advocaat-generaal en de raadsman krijgen de gelegenheid tot respectievelijk repliek en dupliek.
De advocaat-generaal gaat in op de verweren van de raadsman.
Verdachte wist niet, of had wel kunnen weten. De raadsman heeft gelijk; enkel en alleen het hebben van een brief van het CBR is onvoldoende, maar het is wel het is wel een begin, zo blijkt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad en uit de praktijk. Verdachte heeft verklaard: “Ik wist wel dat er wat speelde”. Hij krijg een brief dat hij niet heeft betaald. Hij had op zijn minst moeten weten. Dat feit acht ik wettig en overtuigend bewezenverklaard.
Dan de 90 minuten termijn, die met 9 minuten is overschreden en waarvoor de politierechter volgens de raadsman moeite heeft gedaan om dat op te schrijven. Wat daar staat is dat er in het holst van de nacht naar het politiebureau te Wassenaar is gereden, en dat op dat bureau geen huisarts of FARR zit. Als men dat wist was men naar het bureau op de Burgemeester Patijnlaan gereden. Nu waren ze in Wassenaar en hebben ze daar een arts geboekt, en dat heeft 9 minuten langer geduurd. Dat valt echter niet aan justitie te verwijten.
Ten aanzien van het Mönchengladbach-verweer dient opgemerkt te worden dat het hof in Amsterdam een harde lijn voert over het stelsel van strikte waarborgen en de termijn van twee weken. Ook daar geldt dat gesteld noch gebleken is welk nadeel er voor de verdachte nu uiteindelijk is geweest. Het gaat om de waarde van de THC die vervolgens in het bloed zou zitten. Door tijdsverloop kan de THC waarde voor verdachte niet slechter uitpakken. De boel wordt bevroren bij minus 20 graden Celsius. Het is moeilijk voorstelbaar hoe het volume dan verandert. Het volume is belangrijk bij de vaststelling hoeveel THC per hoeveelheid bloed wordt aangetroffen. Welk nadeel kleeft daar dan eigenlijk aan? De termijn bestaat voor de verdachte vanwege de zuiverheid en het belang van het onderzoek. De termijn van twee weken maakt geen deel uit van het stelsel van strikte waarborgen. Is het dat wel, dan is het een artikel 359a Sv verweer, en dan is de vraag welke sanctie moet volgen. Ik vraag dan om het vormverzuim slechts te constateren. Ik vraag om alle verweren te verwerpen.
De raadsman dupliceert.
Er wordt gerept over brieven van het CBR. Die brieven en cursussen brengen niet mee dat iedereen een rijontzegging heeft. Ten aanzien van de bijzondere omstandigheden: het politiebureau Wassenaar is klein. Terwijl in het proces-verbaal een andere omstandigheid wordt genoemd. Het gaat niet om het nadeel dat mijn cliënt heeft geleden, het gaat om de strikte waarborgen. Mijn betoog zag niet op de twee weken termijn. Het onderzoek moet binnen twee weken worden uitgevoerd. Dat is gebeurd. Op 5 oktober 2018 is bloed afgenomen, op 17 oktober 2018 is het monster aangekomen, en op 31 oktober was het rapport in concept af, op 6 november 2018 is dat aangekomen. Het ging echter in de eerste fase mis, tussen 5 en 17 oktober. Er is dus een schending geweest van de strikte waarborgen.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
Na sluiting van het onderzoek door de voorzitter doet het gerechtshof terstond uitspraak.

Aantekening mondeling arrest

als bedoeld in artikel 425, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 6 maart 2019, gegeven naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, alsmede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 3 maart 2020 en de terechtzitting van heden.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 96-257511-18:
Feit 1
hij, op of omstreeks 5 oktober 2018 te Wassenaar, een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen
stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 17 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
Feit 2
hij, op of omstreeks 5 oktober 2018 te Wassenaar, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten AMB, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Wassenaarseslag, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
In de zaak met parketnummer 96-220218-18:
Feit 1
hij op of omstreeks 5 november 2018 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, A4 Links (hmp 53.5), als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 2 van parketnummer 96-257511-18 is tenlastegelegd.
Daartoe overweegt het hof dat uit het onderzoek niet is gebleken dat de verdachte wist dat hij niet mocht rijden.
De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.
Verweren [1]
Ten aanzien van feit 1 van de dagvaarding met parketnummer 96-257511-18 is allereerst aangevoerd dat niet voldaan is aan het vereiste zoals neergelegd in artikel 13 lid 1 sub d van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (verder: het Besluit). Daarin is neergelegd dat het bloedmonster zo spoedig mogelijk moet worden bezorgd bij het onderzoekslaboratorium. In dit kader is gewezen op een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 8 juli jl. ECLI:NL:GHAMS:2020:1911).
Het hof overweegt het volgende.
Uit de gang van zaken zoals opgenomen in de bewijsmiddelen volgt dat op zaterdag 6 oktober 2018 om 00:35 uur bloedmonsters zijn afgenomen door een arts. Verbalisant [verbalisant] heeft de bloedmonsters direct gewaarmerkt, verpakt en verzegeld en het bloedafnameformulier voorzien van de genummerde en gewaarmerkte SIN-stickers. Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat hij zich ervan heeft vergewist dat de bloedmonsters verzonden zijn naar het Nederlands Forensisch Instituut in Den Haag, overeenkomstig het Besluit. Uit deze gang van zaken volgt dat het bloed op 6 oktober 2018 bij de verdachte is afgenomen en dat de opsporingsambtenaar het bloedmonster op dezelfde dag aan de postkamer ter verzending aan het NFI heeft aangeboden. Feiten die hieraan afdoen zijn gesteld noch aannemelijk geworden. Het hof verbindt hieraan de conclusie dat sprake is van het door de opsporingsambtenaar zorgen voor een ‘zo spoedig mogelijke’ bezorging bij een geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in art. 13, eerste lid onder d, van het Besluit. Dat het NFI door capaciteitsproblemen het bloedmonster heeft doorgestuurd naar het medisch laboratorium, Medisch Verzorgingscentrum (MVC) dr. Stein + collega’s Tomphecke 45, 41169 Mönchengladbach, waar het monster dagen later is ontvangen, doet daar niet aan af. In artikel 13 noch elders in het Besluit is de strekking te lezen dat het bloedmonster ook onverwijld onderzocht moet worden, terwijl de uitbesteding van het onderzoek van het bloedmonster door het NFI evenmin in strijd is met enig in het Besluit opgenomen voorschrift.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt onder welke omstandigheden het bloed is bewaard en getransporteerd waardoor niet kan worden uitgesloten dat het bloedmonster is blootgesteld aan het risico van bederf en verwisseling.
Het hof overweegt daarover het volgende.
De verdediging stelt hier slechts een mogelijkheid die niet is aangevoerd als alternatief scenario. Naar deze mogelijkheid is dan ook geen nader onderzoek gedaan, daar is ook niet om verzocht. Het is juist dat het dossier geen informatie bevat over de door de raadsman genoemde omstandigheden. Het ontbreken van deze informatie kan echter niet leiden tot het oordeel dat geen sprake is van een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Het onderzoek is feitelijk uitgevoerd door Labor Mönchengladbach. Dit is een geaccrediteerd laboratorium dat aan de eisen van de Wegenverkeerswet 1994 voldoet, zoals getoetst door het NFI. De rapportage is uitgevoerd door een Nederlandstalige toxicoloog die geregistreerd is in het deskundigenregister. In het betreffende rapport van 31 oktober 2018 staat vermeld: “Het bloed wordt voor en na de analyse bewaard bij -20°C.” Deze deskundige heeft in het rapport niet vermeld dat de bij hem aangeleverde bloedmonsters bij aankomst een van de regelgeving afwijkende temperatuur hadden. Het hof stelt vast dat er gelet op de deskundigheid van het laboratorium geen reden is om eraan te twijfelen dat de bewaarvoorschriften van Bijlage 1 van de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer ook tijdens het transport zijn nageleefd, te weten: in een vriezer op droogijs bij -20°C. Als dat anders zou zijn geweest, dan zou de deskundige daarvan melding hebben moeten maken in het rapport en dat is niet het geval. Ook van een verwisseling kan geen sprake zijn omdat het kenmerk van het onderzochte monster (het zogeheten SIN-nummer) overeenkomt zoals uit de bewijsmiddelen blijkt.
De raadsman van de verdachte heeft voorts het verweer gevoerd dat de bloedafname op grond van artikel 12, derde lid, van het Besluit moet plaatsvinden binnen anderhalf uur nadat de verdachte — voor zover hier van belang — is gevorderd medewerking te verlenen aan een speekseltest. Deze termijn is met 9 minuten overschreden terwijl dit voorschrift behoort tot de strikte waarborgen, een en ander zoals uiteengezet in de pleitnota.
Het proces-verbaal van de politie dat hierover gaat, luidt als volgt (blz. 3 dossier):
“Op vrijdag 5 oktober 2018 om 22:52 uur zagen wij, [verbalisant] en [verbalisant], dat de hierna genoemde persoon als bestuurder van een voertuig (…) reed op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Wassenaarseslag, te Wassenaar. (…)
Ik, [verbalisant], heb op vrijdag 5 oktober 2018 om 22:56 uur, de bestuurder gevorderd mee te werken aan een speekseltest, alsmede de aanwijzingen die ik in dat kader heb gegeven, op te volgen. (…)
Wegens bijzondere omstandigheden heeft de bloedafname meer dan 90 minuten na staandehouding plaatsgevonden. Deze omstandigheden waren: Tijdens de staandehouding bleek dat de verdachte reed met een ongeldig verklaard rijbewijs. Daarom hebben wij
hem om 23:10 uur aangehouden voor overtreding artikel 9/2 WVW94. Na de aanhouding hebben wij de verdachte ten spoedigste overgebracht naar het
politiebureau te Wassenaar. Tijdens de rit naar het politiebureau, omstreeks 23:14 uur, zag ik, [verbalisant], dat de speekseltest positief testte op THC. Dit heb ik op dat moment direct medegedeeld aan de verdachte en hem om medewerking gevraagd voor bloedonderzoek. Hierna heb ik via het Operationeel Centrum het verzoek gedaan om
een arts naar het politiebureau te Wassenaar te laten komen.(…)
Op zaterdag 6 oktober 2018 om 00:35 uur, heeft de arts, M. Aleem in aanwezigheid van mij, [verbalisant], de verdachte bloed afgenomen conform Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.”
Artikel 12, derde lid van het Besluit (geldend van 15-03-2018 t/m heden) luidt als volgt.
“Indien het bloedonderzoek is gericht op de vaststelling van het gebruik van een of meer van de in artikel 2 aangewezen stoffen, geschiedt de bloedafname uiterlijk binnen anderhalf uur nadat de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek als bedoeld in artikel 4 of 8 of, indien die vordering niet is gedaan, binnen anderhalf uur na het eerste contact tussen de opsporingsambtenaar en de verdachte dat aanleiding was om de verdachte te vragen zijn medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek. Van die termijn kan alleen vanwege bijzondere omstandigheden worden afgeweken. De vorige volzinnen zijn niet van toepassing indien het bloedonderzoek is gericht op de vaststelling van het gebruik van alcohol.”
Het hof stelt met de raadsman vast dat de anderhalfsuurstermijn met 9 minuten is overschreden. Voorop staat dat uit de wetsgeschiedenis niet zondermeer blijkt dat deze termijn een zogeheten strikte waarborg betreft bij schending waarvan geen sprake zou zijn van een onderzoek zoals opgenomen in de tenlastelegging. Het feit dat het Besluit uitzonderingen onder bijzondere omstandigheden mogelijk maakt, onderstreept dat. Daar komt bij dat de overschrijding onder de door de verbalisanten gerelateerde bijzondere omstandigheden – het late tijdstip en de enigszins afgelegen locatie mede in aanmerking genomen – bijzondere omstandigheden betreffen als bedoeld in artikel 12, derde lid van het Besluit. Dat men onder die omstandigheden de termijn zou overschrijden, is daarmee gesauveerd.
Het hof verwerpt de verweren en stelt vast dat het onderzoek voldoet aan de strikte waarborgen, zodat sprake is van een onderzoek dat is gedaan zoals bedoeld in de zin van artikel 8 Wegenverkeersweg 1994.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 van parketnummer 96-257511-18 en parketnummer 96-220218-18 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Parketnummer 96-257511-18:
Feit 1
hij, op
of omstreeks5 oktober 2018 te Wassenaar
, een voertuig, te weteneen personenauto heeft bestuurd
nagebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen
stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 17 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
Parketnummer 96-220218-18:
Feit 1
hij op
of omstreeks5 november 2018 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland terwijl hij wist
of redelijkerwijs moest wetendat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een
of meercategorie
ënvan motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie
of categorieënwas afgegeven, op de
weg,A4 Links (hmp 53.5), als bestuurder een
motorrijtuig, (personenauto
), van die categorie of categorieënheeft bestuurd;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het
bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de volgende in de zin van artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering opgegeven bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Nu de verdachte het onder feit 1 van de dagvaarding met parketnummer 96-220218-18 bewezenverklaarde heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en geen vrijspraak is bepleit, zal het hof voor wat betreft deze feiten volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Parketnummer 96-220218-18 feit 1:

1.

De bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 15 september 2020.

2.

Een proces-verbaal van ZSM artikel 9 WvW d.d. 5 november 2018 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2018269784-2, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.
Parketnummer 96-257511-18 feit 1:

1.

Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 13 november 2018 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2018269784-2 (blz. 2 e.v). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
“Op vrijdag 5 oktober 2018, omstreeks 22:52 uur, reden wij, verbalisanten, over de Wassenaarseslag te Wassenaar. Wij reden achter een voertuig voorzien van het kenteken: [kenteken]. Wij, verbalisanten, zagen dat het voertuig langzaam reed, namelijk ongeveer 45 km/u, waar 60 km/u is toegestaan en wat heen en weer slingerde. Wij zagen dat het voertuig onder andere over de middenstreep heen reed. Wij hebben hierop het voertuig staande gehouden. Ik, verbalisant, sprak de bestuurder aan en vroeg hem om zijn rijbewijs. Tijdens het aanreiken van de voorlopige ademtest kwam ik, verbalisant, dichter bij het open raam aan de bestuurderszijde. Ik rook op dat moment een henneplucht.
Ik, [verbalisant], heb op vrijdag 5 oktober 2018 om 22:56 uur, de bestuurder gevorderd mee te werken aan een speekseltest, alsmede de aanwijzingen die ik in dat kader heb gegeven, op te volgen.
Met medewerking van de bestuurder heb ik, [verbalisant], hem de speekseltest afgenomen met behulp van een door de Minister aangewezen speekseltester. Als resultaat van deze test zag ik, [verbalisant], dat de speekseltest een indicatie aangaf voor de volgende stof: cannabis (tetrahydrocannabinol). Het resultaat van de speekseltest werd direct aan de verdachte meegedeeld. Dat
resultaat leidde tot een verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 Wegenverkeerswet 1994. Onderweg werd de uitslag van de speekseltest zichtbaar op het leesvenster. Wij zagen dat op het leesvenster géén streepje stond bij ‘THC’.”
Ik, [verbalisant], heb de verdachte gevraagd toestemming te verlenen tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994. De verdachte verleende daartoe toestemming. Medewerking bloedonderzoek
Op zaterdag 6 oktober 2018 om 00:35 uur, heeft de arts, M. Aleem in aanwezigheid van mij, [verbalisant], de verdachte bloed afgenomen conform Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.
Ik, [verbalisant], heb de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, gewaarmerkt, direct verpakt en verzegeld, alsmede het bloedafnameformulier voorzien van een genummerde en op naam gestelde SIN-sticker "Analyse" met het nummer TAAT7153NL en SIN-sticker "Tegen Onderzoek" met het nummer TAAT7154NL. De corresponderende Sporen Identificatie Nummers (SIN-stickers) zijn op dit proces-verbaal aangebracht. Ik, [verbalisant], heb mij ervan vergewist, dat de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer verzonden zijn naar het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag.
Uit het hierbij gevoegde rapport, d.d. 6 november 2018 blijkt dat het bloed van de verdachte ten tijde van de bloedafname stoffen bevatte die de rijvaardigheid kunnen
verminderen en/of waarvan het gehalte hoger is dan de vastgestelde waarde(s), zoals gesteld in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer en/of vermeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994. Op dinsdag 6 november 2018 is de verdachte, binnen een week na ontvangst van verslag bloedonderzoek, van de uitslag van dit onderzoek en het recht op tegenonderzoek schriftelijk in kennis gesteld.
[SIN-stickers]

2.

Een deskundigenrapport van het Labor Mönchengladbach, geaccrediteerd door het Nederlands Forensisch Instituut, op 31 oktober opgemaakt en ondertekend door drs. P.G.M. Zweipfenning, deskundige forensische toxicologie. Dit rapport houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
De volledige inhoud van het deskundigenrapport is voor het bewijs gebezigd.

3.

Een geschrift, te weten een Toelichting op de accreditatie en deskundigheid van Humicon BV, opgesteld door NFI afdeling Toxicologie, februari 2019.
Het gehele geschrift is voor het bewijs gebezigd.
4.
Een geschrift, te weten een “Deutsche Akkreditierungsstelle GmbH” Frankfurt am Main, 06-04-2018.
Het gehele geschrift is voor het bewijs gebezigd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het in de zaak met parketnummer 96-257511-18 onder 1 bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Het in de zaak met parketnummer 96-220218-18 bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft een positieve draai gegeven aan zijn leven. Hij is gestart met een opleiding en loopt in dat kader stage.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 september 2020, is de verdachte eenmaal eerder veroordeeld voor het plegen van een andersoortig strafbaar feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is dan ook van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Voorts is het hof van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 9, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 96-257511-18 onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 96-220218-18 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
De voorzitter deelt mede, dat de verdachte uiterlijk veertien dagen na heden beroep in cassatie kan instellen.
Dit proces-verbaal is door de voorzitter en de griffier vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Tijdens de mondelinge uitspraak is meegedeeld dat de verwerping van de verweren uitvoeriger op schrift zou komen te staan dan destijds uitgesproken.