ECLI:NL:GHDHA:2020:2069
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot termijnbepaling voor verkoop van in beslag genomen aandelen en de gevolgen van executie voor fiscaal compensabele verliezen
In deze zaak heeft [appellante], [naam 1] Beheer B.V., hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 2 december 2019. De rechtbank had bepaald dat [geïntimeerde], Gemeenschappelijk Bezit [naam 2] B.V., kon overgaan tot de verkoop en overdracht van in beslag genomen aandelen van [appellante] in ICCB. Het hoger beroep is ingediend op 24 februari 2020, en de mondelinge behandeling vond plaats op 11 september 2020. De kern van het geschil draait om de vraag of de verzoeken van [geïntimeerde] moeten worden afgewezen of dat de executie moet worden opgeschort, waarbij [appellante] aanvoert dat het beslag vervallen is omdat het verzoekschrift niet tijdig is ingediend en dat de executie haar in haar belangen schaadt door het vervallen van fiscaal compensabele verliezen.
Het hof oordeelt dat het verzoekschrift tijdig is ingediend, aangezien de griffie van de rechtbank het verzoek op 19 juli 2019 heeft ontvangen. Het hof volgt [appellante] niet in haar stelling dat het verzoekschrift pas op 28 augustus 2019 is ingediend. Daarnaast oordeelt het hof dat de enkele omstandigheid dat [appellante] hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis, niet in de weg staat aan de toewijzing van het verzoek van [geïntimeerde]. Het vonnis is immers uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het hoger beroep geen schorsende werking heeft.
Het hof concludeert dat [appellante] niet voldoende heeft onderbouwd dat de executie leidt tot onomkeerbare gevolgen, en dat er geen andere redenen zijn aangevoerd die zouden kunnen leiden tot het weigeren van de toestemming voor de verkoop van de aandelen. Het hoger beroep wordt daarom verworpen en de bestreden beschikking wordt bekrachtigd. [appellante] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.