Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Hoist Finance AB,
1.Het verloop van het geding
2.Inleiding
- i) [appellant] heeft in 1998 een lening van ongeveer fl. 2.000,- afgesloten. Deze lening is nadien een aantal malen verhoogd, onder meer voor de kosten van de verbouwing van de woning van [appellant] en zijn toenmalige echtgenote. Op een gegeven moment heeft [appellant] de lening overgesloten bij de Nederlandse Voorschotbank (hierna: de Voorschotbank). Deze bank heeft op 12 maart 2007 een hoofdelijke doorlopende kredietfaciliteit van € 35.000,- aan [appellant] en zijn toenmalige echtgenote verstrekt.
- ii) [appellant] is in 2009 gescheiden. [appellant] heeft in verband met de echtscheidingsprocedure in totaal ongeveer € 17.000,- aan zijn advocaat betaald. Hij heeft na de scheiding de rentelasten van het krediet bij de Voorschotbank en de hypothecaire lasten voor de toenmalige echtelijke woning voor zijn rekening genomen.
- iii) Vanaf maart 2012 heeft [appellant] de woning enige tijd verhuurd. In 2016 is de woning met een restschuld verkocht. Deze restschuld is op 25 oktober 2016 kwijtgescholden op grond van de kwijtscheldingsregeling van de Nationale Hypotheek Garantie.
- iv) Op 1 november 2012 heeft [appellant] samen met zijn huidige partner een woning in Waddinxveen gehuurd. De huurprijs bedroeg destijds € 814,- en is sindsdien geleidelijk verhoogd. Per 1 juli 2019 bedroeg de huur € 1.114,47.
- v) Op 14 februari 2014 is [appellant] toegelaten tot een gemeentelijk schuldhulptraject voor de duur van tien maanden. De Voorschotbank heeft haar vordering aangemeld voor de schuldbemiddeling. Bij brief van 20 mei 2014 heeft zij [appellant] bericht dat hij de termijnbedragen van het krediet moest blijven betalen en dat de totale kredietsom kon worden opgeëist als [appellant] niet betaalde.
- vi) Op 8 juli 2014 heeft de Voorschotbank in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van de Stichting Bureau Kredietregistratie (BKR) opgenomen dat er een achterstand was ontstaan in de betaling van het krediet. Het gaat om de registratie van een Code A, een code die inhoudt dat er een achterstand in de betaling van een lening is ontstaan.
- vii) Op 25 augustus 2014 is in het CKI opgenomen dat het krediet per die datum is opgeëist. Dit betreft een Code 2, een code die inhoudt dat een kredietverstrekker de lening in één keer heeft opgeëist.
- viii) De vordering van de Voorschotbank uit hoofde van het krediet is in 2014 op enig moment overgenomen door Hoist.
- ix) Eind 2014 is [appellant] toegelaten tot de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (WSNP). Op de crediteurenlijst van 3 november 2014 staat Hoist als schuldeiser vermeld met een totale, erkende vordering van € 38.244,74 (inclusief btw). Verder staat ook de advocaat van [appellant] vermeld als schuldeiser, met een erkende vordering van € 881,03.
- x) [appellant] heeft gedurende het schuldsaneringstraject een bedrag van ongeveer € 16.000,- gespaard voor de aflossing van de schuld aan Hoist. Op 5 februari 2018 is de schuldsaneringsregeling geëindigd met een schone lei. Na betaling van de vergoeding van de bewindvoerder heeft Hoist een bedrag van € 12.254,43 als slotuitkering ontvangen. Hoist heeft dus op de ingediende vordering een bedrag van € 25.990,31 moeten afboeken.
- xi) Hoist heeft in het CKI opgenomen dat het krediet op 2 januari 2018 is geëindigd. Daarbij heeft Hoist een Code 3 geplaatst, wat inhoudt dat een bedrag van € 250,- of meer is afgeboekt. Verder is in het CKI opgenomen dat de registratie met betrekking tot het krediet in januari 2023 zal worden verwijderd.
- xii) [appellant] heeft bij brief van 27 juli 2018 verzocht om de verwijdering van de BKR-registratie. Bij brief van 11 maart 2019 heeft hij nogmaals hierom verzocht. Hoist heeft beide verzoeken afgewezen.
3.Beoordeling in hoger beroep
Art. 6 lid 1 sub f AVG vormt in dit geval de grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens van [appellant]; [appellant] kan op grond van art. 21 AVG bezwaar maken
Verhouding tussen art. 21 lid 1 AVG en de Santander-beschikking: geen dubbel toetsingskader; de proportionaliteits- en subsidiariteitstoets gelden altijd
elkegegevensverwerking moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit een en ander brengt mee dat de inbreuk op de belangen van de betrokkenen niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel en dat doel in redelijkheid niet op een andere, voor de betrokkenen minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt.
Hoist heeft een dwingend gerechtvaardigd belang bij de verwerking van de persoonsgegevens van [appellant]
De belangen van [appellant] wegen in dit geval niet zwaarder dan de belangen van Hoist