Uitspraak
Gerechtshof Den Haag
Arrest
[verdachte],
BESLISSING
spreekt de verdachtedaarvan
vrij.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, voor het medeplegen van afpersing. De tenlastelegging betrof een incident op 22 november 2018 te Rotterdam, waarbij de verdachte samen met anderen de aangever onder bedreiging van geweld had gedwongen tot de afgifte van geld.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vrijspraak voor de verdachte heeft gevorderd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geld van de aangever heeft opgeraapt, maar kon niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat hij opzettelijk betrokken was bij de afpersing voordat hij het geld oprapte. Het hof oordeelde dat het enkele feit dat de verdachte zich niet had gedistantieerd van de situatie en het oprapen van het geld na de afpersing onvoldoende bewijs opleverde voor medeplegen.
Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Tevens is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen kostenveroordeling nodig was, omdat er geen kosten waren gemaakt ter verdediging tegen de vordering van de benadeelde partij.