ECLI:NL:GHDHA:2020:2067

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
2200550219
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van medeplegen van afpersing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, voor het medeplegen van afpersing. De tenlastelegging betrof een incident op 22 november 2018 te Rotterdam, waarbij de verdachte samen met anderen de aangever onder bedreiging van geweld had gedwongen tot de afgifte van geld.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vrijspraak voor de verdachte heeft gevorderd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geld van de aangever heeft opgeraapt, maar kon niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat hij opzettelijk betrokken was bij de afpersing voordat hij het geld oprapte. Het hof oordeelde dat het enkele feit dat de verdachte zich niet had gedistantieerd van de situatie en het oprapen van het geld na de afpersing onvoldoende bewijs opleverde voor medeplegen.

Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Tevens is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen kostenveroordeling nodig was, omdat er geen kosten waren gemaakt ter verdediging tegen de vordering van de benadeelde partij.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005502-19
Parketnummer: 10-055231-19
Datum uitspraak: 6 oktober 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 november 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden als nader in het vonnis vermeld, met bevel dat die bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en is een schadever-goedingsmaatregel opgelegd als nader in het vonnis vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 22 november 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een derde, te weten [Eethuis] toebehoorde,
door tegen die [aangever] te zeggen ‘wat is jouw probleem’ en vervolgens door die [aangever] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te tonen en/of voor te houden en/of (daarbij) de woorden toe te voegen: 'geef al je geld'.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof gaat ervan uit dat verdachte geld van de aangever heeft opgeraapt, nadat deze dat onder bedreiging van de medeverdachte uit zijn zakken had gehaald en op de grond had laten vallen. Het hof kan op grond van het dossier echter niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat de verdachte al vóór dat moment (opzettelijk) betrokken was bij de tenlastegelegde afpersing. Aldus kan niet worden vastgesteld dat de verdachte in een nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachte de aangever heeft gedwongen tot de afgifte van genoemd geld. Het enkele niet distantiëren en het (na voltooiing van de tenlastegelegde afpersing) oprapen van geld acht het hof daartoe in de gegeven omstandigheden onvoldoende.
Naar het oordeel van het hof is daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - behoort te worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 20.000,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 750,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij
niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en
spreekt de verdachtedaarvan
vrij.
Verklaart de [benadeelde partij] niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Plugge, mr. B.P. de Boer en mr. M.C. Bruining, in bijzijn van de griffier
A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 oktober 2020.