De kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zitting houdende te Dordrecht, heeft in het tussen partijen gewezen vonnis van 11 mei 2017 (hierna: het bestreden vonnis) een aantal feiten vastgesteld (in rov. 1.2 tot en met rov. 1.14). Deze feiten zijn niet bestreden. Daarom zal het hof daar ook van uitgaan.
Samengevat gaat het om het volgende.
(2.1) [appellant], geboren op [geboortedatum] 1962, huurt sinds 1994 van Woonbron een parterrewoning (hierna: de woning of het gehuurde) aan de [adres] te [woonplaats]. [appellant] heeft verstandelijke beperkingen en daarnaast ernstige gehoorklachten (is vrijwel doof) sinds een brommerongeluk. Hij wordt begeleid door medewerkers van zorginstelling Syndion.
(2.2) Tussen partijen is een geschil ontstaan over met name gebrek aan onderhoud van de voor- en achtertuin door [appellant], de aldaar – in strijd met de huurvoorwaarden – aangebrachte voorzieningen en opgeslagen spullen; over de door [appellant] aan de gevel van de woning opgehangen camera’s, alsmede het agressieve gedrag van [appellant] jegens medewerkers van Woonbron toen hij daarop werd aangesproken.
(2.3) In de buurt van de woning vinden sloop en renovatie plaats. Ook de woning zal worden gesloopt. In verband hiermee heeft Woonbron de huurovereenkomst met [appellant] opgezegd tegen 1 februari 2019 op grond van dringend eigen gebruik. [appellant] is met deze opzegging akkoord gegaan. [appellant] is inmiddels verhuisd.
De vordering in eerste aanleg en de beslissingen van de kantonrechter
Bij inleidende dagvaarding van 3 januari 2017 heeft Woonbron gevorderd zoals is weergegeven in het bestreden vonnis in r.o. 2.1. Samengevat heeft Woonbron gevorderd
primair(i) ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning door [appellant],
(ii) doorbetaling van de huur tot datum ontruiming,
subsidiair(iii) oplegging van een aantal gedragsaanwijzingen, inhoudende dat [appellant] zich als goed huurder gedraagt en strekkende tot het in orde maken en houden van woning en tuin op straffe van een dwangsom,
(iv) een gebod aan [appellant] om door hem geplaatste spullen (camera’s, vlaggenmast, aanhangwagen, overkapping achtertuin) te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom.
Aan deze vorderingen heeft Woonbron ten grondslag gelegd dat [appellant] zich bij herhaling ernstig bedreigend, niet te corrigeren, heeft uitgelaten en uitlaat jegens haar medewerkers. [appellant] heeft zich daarom niet als een goed huurder/ heeft zich in strijd met de huurvoorwaarden gedragen. Aldus is hij ernstig tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen als huurder.
De kantonrechter heeft bij het thans bestreden vonnis vordering (iv), uitvoerbaar bij voorraad, toegewezen en de overige vorderingen afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. De kantonrechter was ten aanzien van vordering (iv) van oordeel dat [appellant] de camera’s en overkapping zonder toestemming in strijd met de huurvoorwaarden had aangebracht, terwijl ook van hem gevergd kon worden de aanhangwagen uit de voortuin te verwijderen. Volgens de kantonrechter was de doofheid van [appellant] geen excuus om de camera’s te handhaven, terwijl [appellant] inmiddels voldoende kansen had gekregen om die spullen te verwijderen.
De kantonrechter vond de overige verwijten onvoldoende klemmend, dan wel niet aangetoond/gehandhaafd, om toewijzing van de andere vorderingen te rechtvaardigen.
De grieven van Woonbron (in het principaal appel)
Met de grieven 1 en 2 klaagt Woonbron over het oordeel van de kantonrechter over de gestelde bedreigingen. Volgens Woonbron hoeft zij niet te accepteren dat haar medewerkers door een huurder (ernstig en) bij herhaling worden bedreigd. De kantonrechter heeft echter ten onrechte de gestelde bedreigingen gebagatelliseerd (er kanttekeningen bij gemaakt) en geen reden gezien voor ontbinding van de huurovereenkomst. Grief 3 gaat over de spullen in de (achter)tuin. Anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld, wordt de achtertuin nog steeds als stalling gebruikt. Woonbron verwijst hiertoe naar foto’s van omstreeks 17 november 2017, waarop nog tegels, een vlaggenmast en een tv te zien zijn. Bovendien is het hek van de voortuin kapot en zijn een aanhanger en een brommer op de openbare weg gezet. Verder wordt de tuin niet onderhouden en is er veel onkruid. De tuin valt wel degelijk uit de toon.
Met grief 4 betoogt Woonbron dat [appellant] zich niets van het vonnis aantrekt (de camera’s hangen nog steeds aan de voor- en achtergevel, en ook aan de schuur), zodat ontbinding van de huurovereenkomst de enige oplossing is. De kantonrechter heeft onvoldoende rekening gehouden met de belangen van Woonbron en haar medewerkers.
Met grief 5 klaagt Woonbron over de afwijzing van de gedragsaanwijzing door de kantonrechter. Het wangedrag van [appellant], juist ook tegenover de medewerkers van Woonbron, is in strijd met goed huurderschap. De medewerkers moeten veilig hun werk kunnen doen. [appellant] heeft zijn verplichtingen jegens Woonbron op zo’n ernstige mate geschonden dat dit ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning rechtvaardigt. Woonbron concludeert daarom tot vernietiging van het vonnis en toewijzing van haar primaire vorderingen.
De grieven van [appellant] (in het incidenteel appel) en zijn vordering
Als generieke grief I voert [appellant] aan dat de buurt verpauperd is (er zijn niet voor niets sloop- en nieuwbouwplannen) en dat hij daarom en om zijn medische gesteldheid heeft gevraagd enkele gerichte camera’s te mogen installeren. Dat mocht (er hangen vier camera’s, geen 32). Ten onrechte heeft de kantonrechter onder deze omstandigheden op alle onderdelen dwangsommen toegepast. Dit moet in hoger beroep ongedaan worden gemaakt. Volgens grief II is hij geen doorsnee huurder en moeten er bij hem andere maatstaven worden aangelegd, zodat er bij bedreiging/belediging niet snel sprake zal zijn van een tekortkoming. De kantonrechter is ten onrechte aan rechtvaardigende factoren voor de camera’s voorbij gegaan. Daarom vordert [appellant] om het vonnis ten aanzien van de toegewezen vordering (iv) te vernietigen.
[appellant] vordert Woonbron te verbieden nieuwe rechtsmaatregelen strekkende tot ontbinding en ontruiming te nemen en daarnaast restitutie van de dwangsombedragen die Woonbron heeft ingevorderd.
Beoordeling van de grieven van partijen
Het principaal en incidenteel appel hangen nauw met elkaar samen. Het hof zal de grieven over en weer gezamenlijk behandelen.
De grieven 1 en 2 van Woonbron gaan over de gestelde bedreigingen door [appellant] en de daarom gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming door [appellant]. Grief II van [appellant] hangt daarmee samen, nu deze als strekking heeft dat bij hem (met zijn chronische aandoeningen) andere maatstaven moeten worden aangehouden dan bij een doorsnee huurder.
Woonbron heeft omtrent de bedreigingen gesteld dat [appellant] herhaaldelijk haar medewerkers heeft bedreigd en uitgescholden voor ‘kankerlijers, klootzakken, boerenlul’. Ook heeft hij doodsbedreigingen geuit door te zeggen ‘ik maak je dood, ik sla een hamer op de kop’ en door snijbewegingen langs zijn hals te maken. Daarnaast heeft [appellant] spullen naar de medewerkers gegooid, aldus nog steeds Woonbron. Zij heeft dit onderbouwd met producties bij inleidende dagvaarding, zoals schriftelijke waarschuwingen van Woonbron aan [appellant] en twee aangiften van respectievelijk de complexbeheerder [naam complexbeheerder] (productie 8) en medewerker [naam medewerker] (productie 10). Daarnaast heeft Woonbron, samengevat, betoogd dat haar medewerkers geen agressief gedrag hoeven te tolereren, ook niet van [appellant] met zijn beperkingen.
[appellant] heeft ten verwere aangevoerd (conclusie van antwoord) dat hij een geestelijk labiel persoon is, die zich door zijn hersenletsel en psychische stoornis niet steeds in de hand heeft. De toonzetting van Woonbron wordt steeds harder, er is tweemaal aangifte gedaan. De gewraakte uitlatingen zijn onjuist weergegeven en [appellant] kan zich vanwege zijn beperkingen nauwelijks verbaal uiten. Bovendien heeft het OM de aangiften geseponeerd. De aantijgingen van Woonbron zijn kortom sterk overtrokken.
In hoger beroep heeft [appellant] gesteld dat hij zich nimmer agressief of gevaarlijk tegenover medewerkers van Woonbron heeft gedragen. Hij is daartoe fysiek niet eens in staat, ook niet tot scheldpartijen en aanstootgevende opmerkingen. Ook al zou het gebaar met een middelvinger zijn gemaakt, dan nog kan dat van een kleine en tengere man als [appellant] nauwelijks indruk maken. De beweringen van [naam complexbeheerder] en [naam medewerker] zijn uit de lucht gegrepen.
Het verweer van [appellant] is naar het oordeel van het hof ontoereikend. Tegenover de gedetailleerde, concrete, met schriftelijke waarschuwingen en aangiftes onderbouwde stellingen van Woonbron heeft [appellant] volstaan met algemene ontkenningen. Dit nu is te weinig, temeer nu [appellant] bepaalde verwijten (‘de middelvinger’) nauwelijks ontkent en ook zelf zegt dat hij zich niet altijd in de hand heeft. De stelling van [appellant] dat hij vanwege zijn fysieke en psychische gesteldheid niet tot schelden en bedreigen in staat is, vindt geen steun in de vaststaande feiten.
Anders dan [appellant] aanvoert is zijn fysieke en psychische gesteldheid ook geen excuus om zich agressief tegenover medewerkers van Woonbron te gedragen.
heeft zich dus kortom niet als goed huurder gedragen. Het hof ziet geen grond om de ernst hiervan te bagatelliseren. [naam complexbeheerder] was bang dat [appellant] hem daadwerkelijk iets zou aandoen, wellicht niet persoonlijk, maar hij wist niet met wie [appellant] omgaat en [naam medewerker] achtte [appellant] niet te peilen en onberekenbaar. Woonbron hoeft niet te tolereren dat haar medewerkers bij herhaling worden uitgescholden en doodsbedreigingen naar hun hoofd geslingerd krijgen. De grieven 1 en 2 van Woonbron slagen. Grief II van [appellant] wordt verworpen.
Dit betekent dat de vordering tot ontbinding en ontruiming in beginsel toewijsbaar is. Toch zal het hof dat in dit speciale geval niet doen. Hierbij speelt een rol dat de huurovereenkomst inmiddels tot een einde is gekomen en [appellant] naar elders is verhuisd. Een ontbinding van de huurovereenkomst heeft geen terugwerkende kracht. Afgezien van het kostenbelang (waarover later), heeft Woonbron daarom geen belang (meer) bij ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming.
Bij bespreking van de grieven 3, 4 en 5 van Woonbron heeft Woonbron evenmin belang, nu de huurovereenkomst inmiddels tot een einde is gekomen en het hof de ontbinding van de huurovereenkomst in beginsel gerechtvaardigd vindt.
Grief I van [appellant] faalt. Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter op goede gronden dwangsommen opgelegd. De omstandigheid dat het gehuurde (en woningen in de omgeving) gesloopt (gaan) worden, is geen reden om de (huur)regels met voeten te treden.
Slotsom
Zoals uit het voorgaande volgt, zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. Toch zal het hof (evenals in eerste aanleg is gebeurd) [appellant] veroordelen in de proceskosten in hoger beroep, met name nu hij zich ten onrechte bedreigend en agressief jegens medewerkers van Woonbron heeft gedragen, op basis waarvan de gevorderde ontbinding in beginsel toewijsbaar is. In zoverre geldt hij namelijk in hoger beroep als de overwegend in het ongelijk gestelde partij.
Onder deze omstandigheden is er geen grond voor restitutie van dwangsommen (in het kader van een ongedaanmakingsverplichting). De andere vordering van [appellant] (een verbod aan Woonbron om opnieuw rechtsmaatregelen strekkende tot ontbinding en ontruiming te nemen) is voor het eerst in hoger beroep gedaan. Dit kan niet op grond van artikel 353 lid 1 Rv, waarin staat dat in hoger beroep geen eis in reconventie kan worden ingesteld. Overigens heeft [appellant] geen belang bij deze vordering, nu hij inmiddels is verhuisd. Beslist zal worden, zoals hierna vermeld.