In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 28 februari 2020. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal en had een aantal voorwaardelijke straffen opgelegd gekregen, waarvan geen van deze straffen volledig was uitgevoerd. Het hof oordeelde dat de ISD-maatregel, die als 'ultimum remedium' wordt beschouwd, niet kon worden opgelegd omdat niet was voldaan aan de voorwaarden van artikel 38m, eerste lid, onder 2° van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel vereist dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het feit ten minste driemaal onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, en dat deze straffen volledig zijn tenuitvoergelegd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de afgelopen jaren meerdere keren is veroordeeld voor vermogensdelicten, maar dat de voorwaardelijke straffen niet zijn nageleefd. Hierdoor kon de ISD-maatregel niet worden opgelegd. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken voor de bewezen feiten van diefstal. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht om € 49,50 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen zijn afgewezen, gezien de omstandigheden van de zaak en de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht.